Nieuwe I&aadsels.
„j&obmsoa. Crusoë."
Oplossingen der Raadsels.
Goede oplossingen ontvangen van:
Ingezonden door „De twee lachebekjes"
te Leiden.
L
Mijn geheel bestaat uit 9 letters en is een
eiland. De beginletter is R.
6 17 9 vindt men in stad en dorp.
8 2 6 is een zeemansnaam.
0 4 4 8 ia een verscheurend dier.
849456229is een hemelverschijnsel.
8 2 3 4 6 zijn prachtige bloemen.
9 4 7 3 4 6 bestonden in bet jaar 1572.
II.
Mijn geheel bestaat uit 8 letters en ia een
plaatsje in OverijseL
De 1 2 8 ia een rivier in Egypte.
2 is ook een nvier, doch in Nederland.
In een 8 7 71 kan men heerlijk wandelen.
Wij hebben vele 1 4 3 4 L
Een verstandig monsch luistert naar
5 7 7 6.
Nabij is het tegenovergestelde van 3 4 6-
Wie kan nu dit raadsel 6 7 6 4 11
IIL
Mijn geheel is een stad in de provincie
Noord-Holland en bestaat uit 9 letters.
Van 5 2 4 7 wordt het brood gebakken.
9 4 2 7 is een deel van ons hoofd.
6 7 8 9 is een metaal.
Een 7 2 8 gebruiken de kinderen op schoot
Een 9 8 2 7 is een kleedingatuk van jon
gens.
In een kerk wordt meestal een 7 8 4 3
gezongen.
Inge®, door „De drie biggetjes.*
IV.
Met vier beenen ben ik een nuttig ding
roor liefhebbers van bloemen.
Met drie beenen ben ik onmisbaar voor
een hengelaar.
Met twee beenen vindt gij mij san rij
tuigen.
ïngez. door „Jan Willem Friso".
V.
Zoek uit dez© zinnen een spreekwoord,
door uit eiken zin een woord te nemen.
Wij gaan morgen, als het mooi weer ia,
een groote wandeling doon.
Toen wij den volgenden morgen opston
den, was het weer erg buiig.
Het kalf van onzen melkleverancder ia
deze week gestorven.
Het gerucht liep, dat eenigo jongen* bij
het zwemmen waren verdronken.
Aanstaande week is het 26 jaar geleden,
dat hij aan die fabriek werkman is.
De boer sprak tot zijn knecht. „Hannes,
dempt die sloot."
Men sprak lang en luid over den raad
van den voorzitter.
Dc hond van onzen buurman is arg
valsch.
De mijnwerkers daalden voor 't eerst in
den pas gebouwden put af.
„Jansje is nog niet thuis en zij is al drie
uren geleden uitgegaan voor een bood
schap,'' zei een boerenvrouw tot haar man,
toen hij op een kouden en donkeren win
teravond to huis kwam om te eten.
„O, zij zal in geen zeven slooton te gelijk
loop en," zei de boer luchthartig, maar
heeft zij den hond bij zich?"
„Ja, in het donker laat ik haar niot
uitgaan zonder hond en trouwens giat
Cesar uit zichzelf overal heen waar zij
gnat."
„Waar moest zij naar toe?" vroeg de boer.
„Alleen naar do boerderij van Will ems,"
antwoordde zajn vrouw, „ik had een paar
kleinigheden noodig, en stuurde haar er
heen om te vragen of zij ze voor mij ter
leen hadden. Zij had gemakkelijk in ander
half uur terug kunnen zijn."
„Wat denk je er van, Anna?"
„Ja, wat zal ik je zeggen? Jo weet wel,
dat Jan ons onlangs de geschiedenis van
Robinson Crusoe hardop heeft voorgele
zen, en Jansje is dol op avontuurlijke ver
halen en sprookjes. Ik veronderstel, dat
zij, in plaats ven het voetpad te houden,
met den hond het bosch is ingegaan om
voor Robinson Crusoë te spelen."
„Nu," zei de boer, „als dat zoo is, dan
tal ze wel genoeg van dat spelletje hebben,"
Toen zei hij tot zijn oudsteh zoon:
„Als jij do lantaarn eens nam »n ging
den waar zij blijft, Wimt"
Wim was een knap, flink uit de kluiten
gewassen jong menech, van een jaar of
achttien.
„Dat zal ik doen," antwoordde hij en
nam do lantaarn,
„Ja, Wim," zei zijn moeder, ik begin mij
werkelijk ongerust over het kind te maken."
Dus vertrok Wim.
De gissing der boerin was juist ge
weest. Toen Jansje naar huis ging, met de
dingen die rij was gaan halen, terwijl Ce-
sar voor haar uitsprong, kreeg zij het
plotseling in haar hoofdje, met den hond
in het bosch te gaan en te doen, of rij
Robinson Crusoë was. Doch wat in spel be
gon, liep uit op droeven ernst. Jansje ver
dwaalde en ging zitten schreien. Nu kon
Cesar gemakkelijk den weg naar huis heb
ben terug gevonden, maar hij wilde zijn
meesteresje niet verlaten.
Zoo zat het tweetal, daar dus, het kind
met de armen om den forschen harigen
hondonnek en zoo vond Jansje's groot©
broer hen.
„Wol, Jansje," zei Wim, terwijl hij op
haar toetrad, „wat is dat nul Het is een
werkje geweest om je te vinden."
„0, Wim," suikte Jansje, „ik dacht dat
het zoo prettig was, Robinson Crusoe to
zijn."
„Onnoozel klein ding," zei Wim lachend.
•„Dacht je, dat je hier gemzen kon, schieten,
net als Robinson Crusoë?" Waar zijn de
gemzen en waar is je geweer? Kom maar
gauw mee, we oten spek met kool vandaag.
Wim nam zijn zusje bij d© hand en zij
gingen naar huis, terwijl Cesar vt ooi ijk
blaft© en den geheel en weg om hen heen
sprong.
Jansje werd een beetje beknord door
haar moeder, doch daarna werd rij door,
iedereen vertroeteld. En toen zij aan de
groote keukentafel tusschen haar vader en(
haar moeder, haar spek met kool zat t©
eten in den gloed van het heerlijk© haard
vuur, zeido zij
„0, dat is prettig. Ik geloof niet, dat ik
nog eens voor Robinson Crusoë ga spelen")
En jullie kunt er zeker van rijn, dat die
goede, trouwe Cesar menig lekker hapje'
kreeg.
I.
Paleis.
II.
Jan de Lapper.
IIL
Maurita.
IV.
Wie goed doet, wel ontmoet
Y.
Kastanjeboom.
Ftrans van Hoeken, Genard Boogaards,
P. van Alphen, „Silvia", Martien Dieben,
Gato Haeeelbach, Adriana en Helena Geet»
man, P. J, Coffrie Jr., „Lilliputter", J.
W. Krot, „.Sijsje", Willy en Cato Vink,
Johannes Klooe, Jan Owel, Johanna Be-
kooy, Suzanna van Poelgeest, Suze Blom^
Piotesr v. cL Pompe, „De twee Haasjes",
Henri v. Berkel, An toon, Gerard en Betsie
Righart van Gekler, Rudolph en Dlna
Schipper, Cornelia van Alphen, Wouter
d. Berg, Willem Yerra, Abram Sieval,
Irak Siere, Johan Schneider, Izak Piket,
Johannes Tendoloo, Jaoobus Piket, W.
Brand, P. Bekooy, Genard Paul idee, Jo
seph Strotmann, Pieter Kooreman, Fran-
eina Tendeloo, S. J. de Haan, Martinus en
Johanna Suzan, P. de Wit, „De Afrikaan",
Plonia en Lode wijk den Holder, Jacobs Eg-
gink, Margaretha en Niooiina Smit, Barend
de Wit, „Sneeuwwitje", „Prins Maurits".
Jeannetto Ooetveon, „De aoht Vriendin
netjes", Waltherus en Willem Schoon©,
Adriana Sohoone, Jacobus van Weerlee,
spelden, en vele kleinere voorwerpen van
waarde waren ontvreemd.
De landheer was buiten zichzelf van
toorn. Terwijl een bediende zich te paard
naar de stad begaf, om de politie te waar
schuwer^ moest Frans die terecht het volle
vertrouwen van zijn heer genoot, alle ka
mers, waarin de dienstboden sliepen aan
een onderzoek onderwerpen. Ook de kamer
van Hans werd geheel doorzocht, waarbij
dezen keer de keukenmeid tegenwoordig
was, doch er werd niets gevonden.
De commissaris nam bij zijn aankomst
het geheele personeel in verhoor en door
zocht alles nogmaals. Daar vond hij in de
kaohel van een vertrek, dat niet gebruikt
werd, diep geborgen en zorgvuldig in cou
rantenpapier gewikkeld, een speld, die tot
de voorwerpen uit het kastje behoorde.
Sybille, de keukenmeid, had reeds bij bet
eerste onderzoek de kacheldeur geopend
en er niet alleen in gekeken, doch er ook
in gegrepen, zonder iefs te vinden. Dat
was allen ontgaan, behalve den scherpen
blik van den commissaris.
Als een monster, dat plotseling uit het
water opduikt, ontwaakte de oude verden
king weer en bij ieder stond het nu on
wrikbaar vast, dat Hana de dief moest
rijn. Geen vreemde had het huis betreden.
Die overtuiging stond zoo vast, dat zij het
allen zeer natuurlijk vonden, toen de com
missaris Hans gevangen nam en naar het
naburig stadje overbracht.
Alle betuigingen zijner onschuld waren
vergeefs; niemand geloofde hem. In wan
hoop wrong hij de handen, doch niemand
luisterde naar zijn verr^dcering, dat hij do
dief niet was. Slechte net oog van Frans,
die altijd liefderijk mot den knaap had om
gegaan, scheen van verdriet te getuigon,
toen de wagen met den gevangene wegreed,
Sybille was nergens te zien.
Eerst nadat Hans was weggevoerd, hoor
de Richard van het geval. De zieke jongen
beweerde met groote zekerheid, dat Hans
onschuldig waa Yeeleer zou hij alle an
dere dienstboden voor oneerlijk houden,
dan dezen jongen, dien hij zoo goed kende,
doch zijn verdediging werd met hoofdschud
den en schouderophalen beantwoord.
Richard wond zich over het voorval zoo
op, dat hij eindelijk in zwijm viel en nu
draafde een bode op het vlugste paard
naar de stad, om den dokter te- halen. De
beangste ouders dachten nauwelijks meer
aan den diefstal der kostbaarheden, waar
onder eenige dierbare herinneringen wa
ren, nu rij in angst verkeerden voor het lo
ven van hun eenig kind.
Zoo vinden wij thans in de gevangenis
van Steinau, den armen, onschuldigen jon
gen.
Als alle kinderen was Hans doodsbang
voor politie. En hoe zou hij zijn onschuld
bewijzen? De broche sprak immers in rijn
nadeel. Daaromtrent had do commissaris
hem niet den minsten twijfel gelaten, daar
hij hom onderweg meermalen had aange
raden, den diefstal te bekennen.
„Ontkennen baat niet, ventje, had hij ge
zegd, daardoor maak je de zaak nog erger.,
Slechts een berouwvol schuld bekennen kaa
jo straf verminderen; door hardnekkig
ontkennen wordt zij verdubbeld."
Toen Hans daarop weenend gezegd had,
dat hij toch niet iets kon bekennen, dat ntf
niot gedaan had en weer zijn onschuld be
zwoer, had de commissaris hem toege
snauwd te zwijgen.
De nacht brak aan en vond Hans nog
altijd vol wanhoop op dezelfde plaats zit-,
ten. Al ware er een beter bed geweest, dan
de harde bank, Hans zou er niet aan ge
dacht hebben er zich op uit te strekken.
(Wordt vervolgd^