FEUILLETON.
In de hut van een Kluizenaar.
Anekdoten.
kend naar Schot keek, kwam de vrouw
Tan den politieagent.
„Weet jo wat hij gedaan heeft t" zeido
sij, „ik kwam hier, zocala ik beloofd had,
•n daar lag Schot met zijn pooten op een
grooten jongen. Ik ken hem wel, hoewel
hij hier niet vandaan ia; het ia een ondeu
gende jongen."
„Hij wilde zeker lelies «telen", riep
Catherina uit.
„Dat wilde hij," antwoordde juffrouw
Blaak, doch hij heeft er maar een ge
plukt. Hij lag languit op het gras ca
Schot had op eiken schouder een poot ge
legd. Hij liet los, toen ik kwam en de jon
gen stond op."
„Schot heeft hem natuurlijk op den
grond gegooid," zei Catherina, „hij is
Slotseling tegen hem opgesprongen, maar
geloof niet dat hij ooit iemand gebeten
heeft."
„De jongen dacht zeker, dat ik mijn man
•ou halen," juffrouw Blaak, „hij liep
weg, zoo gauw hij kon; maar toch zou ik
Wel eens willen weten, hoelang de hond
hem zou hebben vast gehouden, aLs ik niet
gekomen was."
„Kijk," viel Catherina in, „daar zijn
imijnheer en mevrouw, er houdt een rij
tuig voor het hek stiL"
Catherina had mijnheer en mevrouw
Van Toorn dien avond veel te vertellen.
ZÜ zeiden, dat zij allen lof verdiende
Voor de flinke manier, waarop zij hot ar
me kleine meisje te hulp was gokomen en
■dj riepen juffrouw Blaak binnen, om het
verhaal te hooren van den jongen, die le
lies kwam plukken, toen werd Schot de
held, en naar hartelust geliefkoosd en ge
prezen.
In een paar maanden was juffrouw
Groen'a dochtertje hersteld en haar moe
der vertelde mevrouw Van Toorn, hoeveel
'lij Catherina vereohuldigd was.
Catherina, die er bij stond, zei alleen:
„Ik geloof, dat Sohot er veel too hij ge
bracht heeft."
Arthur's Motorfiets.
Was hefc een heusche tufhtuf 1 en kon
'Arthur die zelf besturen? Bracht hij het
er af zonder botsingen?
Arthur's tuf-tuf was een goede fiets, met
een zitplaats achterop voor zijn zusje An
nie en een kap er boven. Ook de hoorn liet
iedereen hooren, dat hij echt was. „Toet,
toet, toet, was de schelle waarschuwing,
die Hij uitte bij eiken kruisweg in den groe
ten tuin van zijn vader, terwijl Arthur
rondreed.
Als de kinderen in de avondschemering
reden, werd de lamp voorop aangestoken.
Dan klonk het „toet, toet" door de lucht
en vroolijk vlogen de kinderen heen. Bij
'elk kruispunt weerklonk de waarschuwende
2)
was zich van dit wantrouwen
slechts al te goed bewust en vergoot in
stilte vele bittere tranon, waardoor hij ook
tegenover don commissaris zichzelf niet
was.
Sybdlle, de keukenmeid, die al vijf en
twint:g jaar in dienst der familie was, had
den commissaris onderricht van hot ge
beurde mot do broche en daardoor de ver
denking op den armen jongen doen vallen.
Sybille mocht Hans niet lijdon en deze
voelde zich tot de goede keukenmeid al
evonmin aangetrokken.
Hoewel zij eerst vijftig jaren telde, zag
zaj er veel ouder uit. Haar gelaat, dat
een bruin grijze kleur had, zat reeds vol
rimpels, haar kleine, donkere oogrn namen
dikwijls een kwaadaardige uitdrukking
aan en het zwarte kroeshaar gaf haar een
vreemd uiterlijk. Haar trouw was echter in
die lange jaren beproefd en buit:n twijfel en
zij scheen gedeeltelijk tenmins'e de
vertrouwde van haar meesteres te zijn,
stem van den hoorn. Toen zij den tuin rond
gereden waren, hielden Arthur en Annie
stil voor het grasperk, waaromheen vader
en moeder wandelden.
„Ziezoo", zei Arthur, „het is alles in
orde, moeder. Wij hebben geen botsing ge
had en overrijden niemand, zelfs geen
worm, als wij er iets aan doen kunnen."
Arthur's tuf-tuf werd niet gedreven door
benzine. Twee sterke pedalen brachten
hem in beweging en als Arthur er kracht
opzette, dan vloog de motor met zulk een
snelheid voort, dat men al heel hard loopen
moest, om hem bij te houewn.
Arthur's oom, Herman, had een motor
waarop Arthur meermalen een ritje ge
daan had. Hoe heerlijk om met zijn oom
voort te vliegen langs de landwegen. Hij
was nooit bang voor een ongeluk, maar hij
drukte graag op den hoorn: „toet, toet,
toet."
Hij kende niets prettigere dan een week
bij zijn oom Herman en zijn drie neefjes
te komen logeeren en uit fietsen te gaan.
Als het mooi weer was, konden zij heel wat
plaatsen op een dag bezoeken en de terug
rit in den avond was altijd even genotvol.
Als Arthur thuiskwam, luisterde Annie
natuurlijk gretig naar al wat hij gezien en
beleefd had. Als Annie ouder was, zou zij
ook bij oom Herman gaan logeeren.
Op een dag kregen de kinderen bezoek
van hun vriendjes Marietje en Willy. Het
plan was eerst samen naar het zomerhuisje
te gaan en dan pret te maken met Arthur's
motor.
Arthur zou zijn vriendjes den tuin rond
rijden. Ieder, een keer bzolemaa! rond, en
degene, die op den tuf-tuf zat mocht den
hoorn houden. „Toet, toet" en nog eens
„toet, toet" klonk het als de motor liep.
Arthur was zulk een handig bestuurder
geworden, dat hij de scherpste bochten
maken kon, zonder kans van vallen.
Voor den laatsten rit werd de lamp aan
gestoken en daar ging het, terwijl Arthur
uit alle macht trapte, opdat de laafcst-e rit
de beste zou zijn.
Yroolijk gelach klonk de jonge reizigers
na. Er werd in de handen geklapt en be
moedigend toegejuicht. Toen gebeurde het
ongeluk.
Arthur heeft nooit kunnen zeggen, hoe
het kwam. Toen hij het pad afreed, dat
naar huis leidde, waar het gras een weinig
boven het kiezel uitstak, maakte de motor
een draai en viel zonder eenige waarschu
wing omver.
Marietje, die achter Arthur zat, werd
er uitgeworpen en kreeg een schram on
der het linkeroog. Arthur viel vlak voor
over, doch kwam er af met een ontvelde
wang en voorhoofd, doch er wa
ren vijf spoken van het rijwiel gebroken. -
Toen Arthur en Annie den volgenden dag
kwamen vragen hoe het met Marietje ging,
want men zag de oude vrouw, die overi
gens met niemand meer woorden wisselde,
dat strikt noociig was, dikwijls in een
vertrouwelijk gesprek met de vrouw dos
huizee. Minder vriendschappelijk was Frans,
de kneolit, die de broche tusschen do
planken van Hans kamer ontdekt had,
haar gezind. Die beiden konden elkander
klaarblijkelijk met uitstaan.
De commissaris was weer vertrokken. Op
het landgoed ging alles zijn gewonen gang,
en toch was er veel veranderd, althans
voor den armen, onschuldigen Hans.
De verdenking, die op hem gerust had,
en mettertijd bijna vergeten was, voorna
melijk door het onberispelijk gedrag van
den knaap, herleefde weer. De heer Mur
der zag hern niet meer aan de dienstboden,
Frans uitgezonderd, ontweken hem. Frans
gaf den wees als te voren, steeds blijken
van zijn welwillendheidhij scheen aan
zijn schuld geen geloof te slaan.
En Riohard? Bij hem kwam het niet op,
verdenking tegen zijn trouwen vriend en
speelmakker te koesteren. Met verontwaar
diging zou hij zulk eeD gedachte van zich
hebben afgezet. Niemand, zelfs zij ouaers
niet, dachten er aan met hem er over te
spreken.
vernamen zij, dat zij omtrent geen nadoe
len van de tuimeling had ondervonden.
Twee maanden later werden rij bij Marie
en Willy gevraagd. Het was Willy's ver
jaardag. Hoe verheugd liep hij 'b morgens
de trap af om de mooie fiets met lamp en
kap al bij de tuindeur te zien staan. Ik be
hoef niet te zeggen, dat Willy's verjaardag,
met zijn nieuwen motor een van de geluk
kigste dagen was, die de vriendjes samen
doorbrachten.
Ingezonden door P. de Wit.
Dorpsschoolmeester: „Kinderen, morgen
zal ik u de geschiedenis van het ei van Co
lumbus vertellen, om ze u echter recht dui
delijk te maken, moot ieder een ei meebren
gen. Wie geen ei heeft, kan ook boter mee
brengen."
In een krant stond de volgende adver
tentie: Vermist een doode hond, die
den naam van Hector luistert.
Ingezonden door Jaantje Ober.
Een bediende kwam met twee kostbare
kopjes in de kamer van zijn heer maar liet
er een vallen. „Hoe hebt gij dat nu weer
gedaan 1" riep de heer. „Zoo I" rei de knecht
en liet de andere ook vallen.
Ingezonden door Jansje v. d. Bom.
„Dus ben jij ridder van de el?"
Vroeg men laatst aan een flink gezel
Van een tailleur, een zekeren Peter.
„Neen", luidde 't antwoord even snel,
„Ik ben geen ridder meer van de al,
Maar ridder van de meter 1"
Ingezon-den door Gerand Loozen.
Vooruit.
Vader: „Wat zou je me raden? Ik
wenschte voor mijn jongen een baantje,
waarbij hij snel vooruit u.omt."
Vriend: „Laat hem dan machinist op eeo
locomotief worden."
Ingezonden door S. J. de Haan.
Zuinig.
„Maar, vriend Willem, wat zie ik nu
toch."
„Neen hoor, ik dacht dat je zuiniger
was
„Wat bedoel je?" vroeg Willem.
Wel ik vind het erg verkwistend, dat
je je koffer door zoo'n grooten besteller
laat dragen; ik neem altijd een kleinen, die
is goedkoopor."
Ingez. door „een Raadselvricndje".
Arts: „Waar voelt u de pijn?"
Leeraar in de aardrijkskunde„In mijn
voet ten noorden van mijn hiel l"
Duizend mark is geen kleinigheid en
meermalen dan HanB vermoedde werd hij
bespied, doch zijn optreden was, evenals
VToeger, zoo bescheiden en onberispelijk,
zijn geweten zoo rein, dat de heer Murder
eindelijk aan zijn onschuld begon te geloo-
ven.
Zoo verstreek een half jaar. De lent
brak aan en de natuur begon zich met
frisch groen te tooien. Weiden en velden
groenden, het woud, dat gelegen was bij
een uitgestrekt meer, op een halfuur af
stand van het huis, weerklonk van het g.
jubel der vogels.
Richard en Hans konden de oude, gelief
de plekjes weer opzoeken. Richard was i
den afgeloopen winter veel ziek geweest e:
de matte blos zijner wangen had plaats gc
maakt voor een schier doodelijke bleek
heid. Hier kon, volgens den dokter, slecht
de lucht helpen.
Daar gebeurde iets, dat aan Hans' ver
blijf op het goed plotseling een einde zo-
maken.
Weer was in de kleedkamer van mevi
Murder diefstal gepleegd. Dezen keer wa
een eikenhouten muurkastje opengebroke
en geheel leeg gemaakt. Een kostbare hals
hotting, eenige armbanden, brillante:»