Monarchen als slotvoogden.
In de „Gaulofa" kwam een artikel voor
over het bezit van Europeesche vorsten
aan sloten cn ka-steelen en hun verhoudin
gen daaromtrent.
Vooraan komt de Duitsche keizer, die
niet minder dan 49 'sloten in zijn bozi-t
heeft. Daartegenover schijnt bet aantal slo
ten van koning Eduard gering. In Londen
zijn vier paleizen in het kroonbezit: het
Buckingham pale is, waar do Koning zelf
gedurende zijn verblijf in de hoofdstad
woont, het Marlborough-house, de woon
plaats van den prins van Wales, verder
het Kensington-paleis, en dat van St.-Ja-
mes. In Engeland bezit do Koning Wind
sor, in Schotland Balmoral Het slot Os
borne op het eiland Wignt heeft koning
Eduard sedert zijn moeder daar gestorven
is, nooit weer betrokken. Het particulier
eigendom van den Koning is het aardige
•lot San-dringham in Norfolk, dat hij reeds
als prins van Wales uit eigen midde
len aangekocht en met voorliefde bewoond
had.
Ook het aantal bezittingen van den Tsaar
fa niet zoo groot, als men wellicht zou mee-
uen. Buiten de reusachtige paleizen in St.-
Petersburg en Moskou bezit hij voor alles
de heerlijke keizerlijke domeinen van Li-
.vaia aan de Krim, dio echter geheel ver
laten liggen. Zijn lievelingsverbiijven zijn
Zarskoje-selo en Gateohina, beide ongeveer
40 K.M. van St.-Petersburg gelegen en bei
de meer voorname lan«~ lizen dan paleizen.
Deze voorliefde voor eenvoudige wonin
gen is onder de vorsten zeer verspreid.
Oostenrijks grijze monarch prefereert, wan
neer hij niet in het door hem zoo geliefd
tlot Schönnbrunn verblijft, de betrekkelijk
eenvoudige 6loten van Lainz en Hotzendorf.
Koning Victor Emanuel, de bezitter van
het Quirinal, zoowel als van de heerlijke
nloten in Turijn, Genua, Venetië, Florence
en Napcis, houdt zich met groote voorlief
de in zijn slot Racconigi op. De Italiaan-
«cho kroon bezit nog een aantal Landgoede
ren, bijv. in de omgeving van Florence, die
echter jaar in, jaar uit, ongebruikt blijven.
Daarentegen heeft de hertogin van Aosta
de prachtvolle koninklijke bezitting Capo-
dimonde bij Napels korten tijd geleden be
trokken.
Onder de Bloten, die Alfons XIII buiten
'Madrid bezit, zijn Aranjuez en de Esoorial
de beroemdste. La Granja, gebouwd door
•Filips V, den neef van Lodewijk XIV, is
het prachtigste, en Miramar in St.-Se>basr
liaan is een allerliefste zomervilla.
De Sultan verlaat wel is waar zijn paleis,
Yildiz-kiosk, nooit; maar wanneer hij van
plan fa, ergens anders te gaan wonen,
heeft hij talrijke schoono sloten tot zijn be
schikking zooals bijv. Dolma-Bagtache,
Beschiktasoh, Bekos, enz
De vorsten van kleinere landen hebben
doorgaans een bezitting, waar zij de zomer
maanden doorbrengen. Dit is Het Loo voor
koningin Wilhelmirta, het slot Rosendal bij
Stockholm voor koning Gustaaf van Zwe
den, het slot Tatoi bij Athene voor George
van Griekenland, Laeken voor den Belgi
schen koning, Penha voor den jongen Ma
nuel van Portugal, Sinaja voor den vorst
van Roemenië, en het lieflijke Fredensborg
voor den koning van Denemarken.
Weefsel voor gloeikousen.
De lichtsterkte van een gloeikous hangt
grootendeels af van den aard van de opper
vlakte; het komt niet zoozeer op do ge-
heeJ'e grootte aan als op wat men zou kun
nen noomen het totaal oppervlak van allo
lichtuitstraJende deeltjes. Een zeer los ge
weven gloeikous, saamgcsteld uit dunne
draden en met betrekkelijk groote mazen,
k.m dus niet zooveel licht uitstralen als
een gloeikous met dichter weefs en saam-
gesteld uit dikkere draden. Practisch komt
men echter, wat de dichtheid van het J
weefsel betreft, spo'dig tot een grens, dio
men niet overs lr. ij 'en kan zonder juist het
tegenover ges tel do te verkrijgen,
Meestal staat de gasdoes binnen de
gloeikous; een eoononnsche verbranding
van het gas is alleen mogelijk, als door
de mazen heen de luJu en het gas zioli
goed met elkaar kunnen vermeugen en
verbinden, zoodat de gloeikous niet alleen
aan den binnenkant verhit woidt, maar
feitelijk gehuld wordt in een vlam, die
binnen, buiten en in de mazen van de
gloeikous staat Is nu het weefsel van
cie gloeikous zeer dicht, dan wordt dit
doordiingen bemoeilijkt, de verschillende
deeltjes van het oppervlak van de gloei
kous bereiken niet do voor lichtuitstraling
vereisohte temperatuur en, niettegenstaan
de de kous een groot oppervlak heeft,
geeft zij weinig licht.
Dit bezwaar heeft men reeds geruimen
tijd ingezien en door verschillende midde
len gotraoht uit den weg te ruimen zonder
daarin echter geheel te slagen. Gewoonlijk
heeft men beproefd het weefsel te doen
bestaan afwisselend uit dichter en losser
geweven gedeelten of door over een door-
loopcnd los weefsel nog een tweede weefsel
te maken.
Volgens een nieuw patent zijn nu de bui-
tendraden en buitenmazen niet op het
grondweefscl aangebracht, maar zijn dra
den van het wee Lel zelf, zoodat er in do
gloeikous geen draden voorkomen, waar
van de lichtuitstraling door daarvoor lig
gende draden belet wordt. Voor het ver
vaardigen van do gloeikous kan een een
voudig weefsel gekozen worden, waarin
een gedeelte van de eventueel in dikte
verschillende ketting- en inslagdraden los
blijft. Door een eigenaardige behandeling
kan dan later een gedeelte van do draden
langer worden of inkrimpen; men kan bijv,
gedeeltelijk gemors?riseerde en g-^dcclte-
Tijk gew-cne draden g bru'ken. Worden dan
later de gloeikousen afgebrand, dan trekken
de niet geprepareerde draden meer samen
en de andere komen als luseen buiten het
weefsel te liggen. Deze lussen trekt men
bij het afbranden in de persgasvlam zoo
veel mogelijk naar buiten; desverkiezends
kan het voor den kop van de gloeikous be
stemde gedeelte vrij blijven van die lus
sen.
RECEPT.
Boterkoek.
Men neme een half pond bloem, een half
pond boter, een st-ukjo gist, een paar le
pels gesnipperde sukade, twoo theelepels
zout en twee eieren.
Dit alles menge men luchtig dooreen met
een halven liter lauwo melk. Het deeg moet
zoo weinig mogelijk bewerkt en gekneed
wordenliefst met een breed mes door
elkander worden gehakt. Dan spreid© men
het met de hand uit op een warme bak
plaat, dat het zoowat een vinger dik ia.
De hand moet met een weinig rauw meel
bestoven zijn. Nu bedekko men het deeg
met een doek en late het anderhalf uur
op een warme plaat rijzen. Dan worde de
koek bestrooid met grove broodsuikers of
kandijklontjes, wat grof bsstampto aman
delen en wat kaneel. Vervolgons vcrdeele
men een lepel boter in kleine stukjes en
legge die op de koek en zoo moet zij een
kwartier of twintig minuten in den oven
bakken. Zij mag niet te bruin worden, moet
van binnen zacht blijven en niet uitdrogen.
allbrlex
Telefoonwee.
Dit ie met het oor opgevangen. Een
placht, een sober verhaal van klein leed,
waar ge niet om lachen moet.
En waar ge niet om lachen zult, indien
gij u verplaatst in de lijdensrol van den
man, wien dat leed trof, in een groote stad.
Do leiddraad voor het treurspel ia een
nieuwe Telefoongids, den lsten Januari jl.
verschonen, in nieuw formaat, met een
roodachtigen omslag, een keurig boekje, en
een sieraad voor de telefoonkamer.
Een abonné, de directeur van een levens
verzekeringmaatschappij, had verzocht in
deze nieuwe uitgave te mogen profiteeren
van het voorrecht, aan meerdere abonné'i
toegestaan, om onder zijn kantoor-adres te
vermelden, dat hij na 5 uren moet worden
opgebeld aan zijn privé-adres, en het num
mer van zijn hui&aansluiting daarbij
Nu heeft evenwel de drukker van den
gids dit regeltje: „na 5 uur op te bellen
no. zooveel" geplaatst onder het adres van
•en Onderlinge Vleeschmaatsohappij.
En ziehior wat er gebeurd fa.
De klok was Zaterdagavond nauwelijks
over de aanwijzing van het vijfde uur heen,
daar wordt de levens ver zekering-directeur
opgebeld
„Hallo, is u daar?"
„Jawel, mevrouw. (Missohien iemand,
die zich wil verzekeren, hoopt de direc
teur).
„Het fa een schandaal 1"
„Wat blieft u, mevrouw?"
„Een schandaalWaar blijft bet vleesefL
dat er om halfvijf zijn zou?"
Ah, een grap, meent de levensverzeke
ringman. Hij lacht!
„Mevrouw, dat kan ik u met den besten
wil van de wereld niet zeggen."
„Loop dan naar de maan, meneer 1" De
dame belt af.
„Asjeblieft, mevrouw, na u..."
Glimlachend zet hij zich met zijn familie
aan tafel.
Weer gaat de telefoon.
„Hallo?" Een grove mannenstem.
„Hebt u twee aohterpooten?"
„Met wien spreek ik?"
„Met.... (een bekende slagersnaam). Eén
van mijn klanten vraagt er om en ik heb
geen achterpoot-en. Een staart heb je zeker
ook niet..,."
„Houd je ongepaste grappen voor je,
vent 1"
Woedend belde de levensverzekering-di
recteur af....
Ik spaar u het relaas van wat dien avond
nog volgde.
En Maandagavond-..
Waarbij ge in overweging moet nemen,
dat die gids pas in Juni In verbeterde uit
gave verschijnt.
Neen, laoh nu nietl
Heel snugger!
Mevrouw: „Betje, heb je den brief,
dien ik je gegeven heb, op de post gedaan t
Betje: „Ja, mevrouw, maar ik heb
hem eerst gewogen, en daar hij te zwaar
was, heb ik er een tweede postzegel opge
plakt."
Mevrouw: „Dat ia heel goed van je
gedaan. Maar ik hoop nu maar, dat het
adres niet onleesbaar fa geworden."
Betje: „Neen, mevrouw, daar heb ik
goed voor gezorgd, want om plaats te win
nen, heb ik den tweeden postzegel netjes
over den eersten geplakt."
Prettig.
De meester legde uit: „Dus goed begre
pen: een woestijn fa een groote vlakte,
waar niets groeit of groeien wiL"
Eensklaps viel zijn oog op Jan Sijters,
die met een ander praatte.
„Is dat opletten, Sijtors? Heb je me ge
volgd?"
„Jawel, meneer."
„Zoo, zeg jij dan eens, wat fa een groo
te vlakte, waar niets groeien wil."
„Dhar", zei Sijters en wees naar des
meesters hoofdl dat zoo kaal was als eev
biljartbal.
Ook een manier.
Dokter i: >»Hoe "er'oor hij ain ge
zondheid
Dokter B.: „Door op de gezondheid
van anderen te drinken."
Tergissing.
„Zou u me wat spiegeltjes willen laten
zien?"
„Handspiegels 1"
„Neei^ voor mT,n gezicht P