Anekdoten. NieuweRaadsels. T i - |t I kwam spoedig terug om zich te vergewis sen, dat wij niet verdwenen waren. Ju no was een uitstekende rattenvanger, en als wij voor de aardigheid wél eens rie pen. „ratten, Juno, ratten" dan kende de opwinding geen grenzen. Met schitterende oogen en opgeheven staart, begon hij de aarde op te krabbelen zoodat wij al het stol in het gezicht kregen, totdat hij zich zelf bijna in het zand begraven had. Als zijn meesteres uit rijden ging, dan draafde Juno naast haar, of sprong tegen de pooten der paarden. Op een dag waag de hij zich te dicht bij en een der rijtuig wielen ging over zijn rechtervoorpoot. Gij kunt denken, wat een pijn het arme dier leed. Zijn gejank was hartverscheurend. Zijn meesteres had hem in het rijtuig ge tild en op haar schoot gelegd, en zoo spoe dig mogelijk werd de gewonde poot door den veearts verbonden. Een paar dagen lag Juno op een zijden kussen in de eetkamer, waar hij gewoed werd met de lekkerste beetjes, daar het ge- fa eele gezin zich beijverde zijn gunsteling attenties te bewijzen. Toen hij aan de betere hand was, kon hij nog maar op drie pooten hinken. Spoedig evenwel was de wond geheeld en hij kon weer zoo hard loop en als ooit te voren. Hij had evenwel niet vergeten, hoe hij in dien tdjd verwend was, want lang na zijn herstel, kreeg hij nog op de minste uiting van genegenheid, een üo-rtelijk antwoord. ]f Arme Juno", zei zijn meester soms, als de hond vroolijk op het grasveld speelde. Dan was het aardig hem te zien. Juno hief den poot op, die gewond geweest was, begon plotseling te janken en hinkte op drie pooten rond, zooals hij gedaan had, toen hij zijn poot bezeerd had; hoe meer zijn meester hem beklaagde, des t© erger hinkte en jankte hij. Juno wordt oud en kan niet meer rennen en springen, zooals hij vroeger deed. Yeel van zijn tijd brengt hij nu voor het vuur door, waar hij op het haardkleedje slaa.pt, met zijn neus in de ascb en droonrt van de dagen, die voorbij zijn. Ihjgözondeai door Johanna Bergman, to Warmond. Een lastig geva-L In den loop van den winter meldt zich bij een oommissie tot werkverschaffing een jongmensch aan met verzook om plaatsing. Een lid der commissie vraagt hem wat hij zoo al doen kan. De kleine schaapherder schudde bot hoofd en herhaalde: „Neen, mijnheer, ik kan het niet doen.'-' De onderwijzer scheen ontevreden „Jongen, zoide hij, „je moest blijde Jjn, dat je dteu kirloonprins een 'dienst bewijzen kunt." „Is deze jongeheer de kroonprins vroeg de herder, verrast opspringend, „ik ben blijde, Uwe Hoogheid te zien, maar als was het de koning zelf, ik kan hem het nest niet toonen." „Ik heb nooit zoo'n stijfkop gezien," riep het koningskind woedend uit, „maar wij zuilen hem wol leoren gehoorzamen 1" „Zoo moet Uwe Hoogheid niet spreken," riep ,de cmderwijzar uit, zeer verbaasd door die standvastige weigoring; toen wendde hij zioh tot den herdersjongen: „Zeg mij te reden, die do oorzaak is van trwe weigering, om ons net nest te laten ziendan zullen wij heengaan en u met rust laten." „O, dat kan ik wol idoenJ," antwoord- de bet kind levendig, „de kleine Michel, düe op den berg do geiten hoedt, heeft, het mij laten zien, maar in heb hem moe ten beloven het niemand te toonen. Ik heb mijn woord dus gegeven. „Dat verandert de zaak," zeide do on derwijzer, blijde een reden te hebben ge vonden voor de schijnbare koppigheid van het kind. maar, voegde hij er bij, terwijl hij rijn beurs te voorschijn haalde, cm „Ja, ziet u, mijnheer, ik zou het liefst bij mijn vak blijven 1" „Dat begrijp ik 1 En wat ia je vak?" „Aardheienpl ukken, mijnheer i" Ingezonden door „Koninginnekruid"* Goede reden. Een vreemdeling vroeg aan oen dorps- knaapje: „Waarom luiden die klokken toch, mijn jongen V' „Omdat er aan het touw getrokken wordt!" was het antwoord. Wasohbehoafte. „Henkjol" zed. een moeder, die verrast werd door het bezoek van een bloedver want, „geef oom Jan een handje en een zoen en ga je dan dadelijk wasschen." Ingezonden door S. J. do Haan. „Wie was de moeder van Karei den Grooten, jongens?" Diep stilzwijgen in do klas. „Nu, weet dat niemand'? Zoo, weet jij dat, ventje?' Hier, de kleine Drummes maakt jullie allemaal beschaamd 1 Nu, wie was hot?" „Mevrouw de Groote, meester l" Ingez. door „De twee kruJleboüen." Lekker. Gast: „Juffrouw, wat smaakt die pudding vreemd t" Juffrouw: „Ja, ziét u, mijnheer, mijn kinderen lusten geen levertraan Nu heb ik "de levertraan er in gebakken, dan proo ven ze er niets van." Ingezonden door Jo en Marie van Hooidonk. Een boer uit Hoogmadc gaat met paard en wagen naar Leiden om inkoopen te doen. Toen hij daarmede klaar was, spande hij in en keerde naar Hoogmadie terug. Bij Leiderdorp en vooTbij dezo gemeente zegt hij gedurig tot zijn knecht: „Ik geloof, dat ik nog een boodschap heb vergeten, maar het wil' mij maar niet invallen, •wat ik nu eigenlijk vergeten heb." Thuis komende, vragen do kinderen: „Waar ie moeder?" „Zie je wel," zegt de boor, „dat ik gelijk had, dat wij iets vergeten haddon I" Ingezonden door „Populierentak." I. MHjn geheel bestaat uit 11 letters en wondt op school <geleercL den jongen op de proof te stellen, hier is een goudstuk, ik zal het u geven, als gij ons bij het nestjo brengt, en wanneer gij het Michol' niet vertelt, zal hij het nooit to weten komen." „Tk kHamk U, mijnheer,apitwoorddo do kleine herder, „al weet Michel of nie mand anders 't, ik weet dan toch voor mij zelf, dat ik mijn woord gebroken heb; neen, ik doe het niet." „Misschien weet je niet. wat dit goud stuk waard ia Als gij do waarde in stui^vers hadt, zou uw hoed ze niet alle kunnen bevatten." „Waarlijk," riep hot kind uit;, terwijj hij een begeerlijken blik. op hot geldstuk wierp, „mijn arme vader zou heel blij zijn met zooveel gold." Hij stond een oogenblik besluiteloos en toen riep hij op fermen toon: „Neen, neen, ik heb Michel eens en ■v oora-1 beloofd, dat ik het niet zou laton zien. "Vaarwel dus." En hij ging heen, dooh op dit oogenblik naderde de jager van den prins, die op een afstand dit gesprek gevolgd had. Hij greep den kïeinen herder bij den arm, schudde hem ruw heen en weer en schreeuw, de hem toe: „Is dat een manier om den prins te be handelen, jou deugniet? weet je niet, dat hij eens je meester zal zijn? En toch stel je hem achter bij een ellcndigen gei tenhoeder 1 Laat Zijn Hoogheid onmiddel- Een 3, 2, 7 vindt men aan een boom. Een 10, 11, 9 is een boom. 1, 2, 3 is niet droog. Een 7, 6, 8, 7 vindt men aan een kamer deur. De 1, 2, 3, 4, 5, 6 is zeer schoon. 10, 4, 5, 6 is niet goedkoop. Een 9, 11, 3 gebruikt men bij het visscheo. II. Uit 10 letters besta-at mijn geheel en tn vele huisgezinnen ben ik een nuttig voor werp. Een 8, 9 vindt men aan een wagen. Een 1, 8, 9, 10 is een maat. 1, 5, 5, 3 is een verkorte jongensnaam. 7, 2, 3 is een deel van het hoofd. 1, 5, 6, 8 is een meisjesnaam. Mot pen en 2, 4, 7, 10 schrijft men. Ingezonden door „Anjelier". in. Het geheel bestaat uit 11 letters en èo naam van een zangvogeltje. 9, 8, 3, 8 is een meisjesnaam. 7, 2, 6, 8, is een mooie bloem. 9, 2, 7 is een insect. Een 5, 6, 3, L, 4 dragen veel menochen. 10, 11 is een verkleinwoordje. Ingezonden door „HHdebrand." rv. Men kan mij aLleon bij avond zien, ont hoofd men mij, dan zeg ik hoe laat het ia Ingezonden door Pieter do Boer. Het raadsel wat ik hier aanbied, Is van don kleinen jongen Piet. 't Geheel geeft u zijn schuilnaam aan, Die kort geleên in het blad hier kwaiv te staan. Een 13, 3, 14, 15 is een lekkere vrucht, Waarvoor geen jongen is beducht, Een ieder zij steeds 15, 3, 4, 5 en fier. Gelijk het 12, 11, 7, 9, 10 een edel dier. Hoewel de 6, 3, 2, 1 een drank en spijs ip voor do kinderen, Zoo laten do oud'ren het gebruik er yen, zich niet verbind'ren. In zee vind men gevaarlijke 12, 4, 12, 13, 14, 5, Waanneê men rekenen moet ofe op de fs de stippen. Het raden gaat na wel, soo men maar letten wil, Gelijk op school behoort, als meester zegt, nu stiL lijk hot nest zien, of je koppigheid zal jq berouwen," en hij bracht de hand zijn degen, om het kind verschrikt te De knaap werd bleek en beefde. „Vergeef mij, vergeef mij," riep hij uit., „Nu, laat dan het nest zien en dadejijk."- Hot kind verborg schreiend het gelaat in de handen en herhaalde: „Ik kan niet, ik durf niet, ik wil niet.'} „Laat dit kind met rust,"^kwa!m lm de onderwijzer tusschenbeide, „niemand zal je kwaad doen, mijn jongen. Je hebt goed gehandeld: en je bent een brave jongen. Ga nu aan Michol vragen, of je het nest» moogt laten zien, dan mag jo de belooning met hem doelen." „Dat zal' ik heel graag doen, mijnheer. Vanavond zal ik u het antwoord brengen." De onderwijzer cn zijn koninklijke leer ling sloegen toen den weg in naar het kasteel, waar zij het voorjaar doorbrach ten. en de eerste zeide: „Do eer van dien jongen is een koet- bear goed, dat niet te hoog geschat kan worden; hij is van het hout, waarvan de grooto mannen gemaakt worden. Zijn ka rakter is flink, vastberaden on het ia op merkelijk, dat de deugd, waarvan hij het bewijs levert zoo zelden gevonden wordt in hot paleis." (Wordt vervolgiL)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1909 | | pagina 13