Hoe Juno op drie pooten liep. FEUILLETON. aangenaam aangedaan door den geur der medicijnen, want hij gaat haastig heen en op don gang gekomen, niest hij tweemaal- De groot-e kl<jk heeft vijf geslagen en vierhonderd stommetje» roepen; „Tot ziens, Bah, tot ziens 1" En Bah daalt voorzichtig de trap ai, naast zijn op Letten den oppasser. Het is voor iedereen theetijd. En voor Bab ook, want in de galerij is voor hem gedekt: Een tafel met een schotel wortels, een bos hooi, een bord suiker en een em mer water. Bab laat zich niet bidden. Na tien minuten is dit allee verdwenen en nadat het olifantje de dokters „de hand heeft gedrukt" klimt hij weer in het rij tuig. Afleer dan een moedor zal heel verbaasd rijn, als zij, op de vraag, van wie die mooie trommel afkomstig is, van haar kind ten antwoord krijgt: „Van den olifant."- Een voorval uit den Amerikaanschen oorlog. De heer Owen, een rijk grondbezitter uit het land van Vermont was een vaderland lievend man en hij ertond er dan ook op, dat zijn eenige zoon Benjamin, dienst zou nemen, om voor de vrijheid te strijden. Hij had vooruit geweten dat hij geen rustig «•ogenblik meer hebben zou, dat hij er elk oogenblik op. voorbereid moest zijn, de tij ding te ontvangen, dat zijn jongen zwaar gewond, of zelfs gesneuveld was. Doch een nog vreeselijker slag trof den armen vader. Op zekeren dag ontving hij bericht, dat zijn zoon op schildwacht slapende was gevooa- den en veroordeeld^ om to worden doodge schoten, In een oogenblik was de noodlottige* tij ding overal bekend en de predikant begaf zich onmiddellijk naar hot bedroefde gezin. „Och, mijnheer," zei de ongelukkige va der, „het was zoo een goede jongen. Ik bracht zulk een groot offer, toen ik hem aan het leger schonk. En hdj had zulk een sterk plichtsgevoel; ik weet zeker, dat hdj sleohts een oogenblik was ingesluimerd,., (Hij is nog geen achttien jaar en niet heel sterk, mijn arme jongen, en nu gaan zij hem doodschieten..." „Wij willen het beste hopen", antwoord de de predikant deelnemend Op dit oogenblik ging de deur open en Blanche, het dochtertje van den heer Owen keek haar vader vragend aan, toen zij den brief van haar broer zag liggen. Met beven de haaiden greep de arme- vader den brief en las met trillende stem* Lieve vader, Dit is mijn laatste brief. Eerst vreesde ik den dood, maar nu ben ik er over heen. Alleen de gedachte, dat ik zal worden doodgeschoten als een hond, omdat ik mijn plicht verzaakte, pijnigt mij nu. Maar gij lieve vader, moet weten, hoe de vork in den steel zit... Gij weet, dat ik aan de moeder van Jacques Carr beloofd heb, op hem te zullen passen en toen hij ziek was, deed ik voor hem, wat ik kon. Toen hij weer diénst moest doen, was hij nog zeer zwak. Wij moesten een LaDge marsch maken en gedurende den dag, die aan dien noodlofctigen nacht voorafging droeg ik zijn ransel, behalve de mijne. Toen wij in het kamp kwamen, vernam Jacques, dat hSj dien nacht op wacht moest staan. Ofschoon zeer vermoeid, nam ik zijn plaats waar, en... ben toen in slaap gevallen. Beschuldig Jacques niet van mijn dood; de arme jongen is wanhopig en smeekt mij voortdurend, hem in mijn plaats te laten sterven. Troost moeder én Blanche. Vaarwel, vader en vergeef uw Benjamin. Dien avond werd de huisdeur zacht ge opend en een klein meisje sloeg in de duis ternis den weg in naar het station- Twee uren later zat zij in den nachttrein. Arme, kleine Blanche, zij was op weg naar Washington, met den brief van haar broer in haar zak, om aan president Lincoln gra tie voor hem te vragen. Vroeg in den morgen kwam zij te Nieuw- York aan; de medelijdende conducteur izette haar dadelijk in den trein naar Washington, want het lerven van haar broer kon van enkele minuten afhangen. Zoo kwam Blanche in ongelooflijk korten tijd aan het doel van haar reis cn stond voor de woning van den president. Deze was bezig gewichtige stukken te lezen, die hij teekenen moest, toen de deur zachtjes open ging en Blanche voor hem stond met neergeslagen oogen en gevou wen handen. „Wel mijn kind," vroeg hij op vriende- lijken toon, „wat wilt gij van mij? „Het leven van Benjamin, mijnheer," stamelde het meisje. „Benjamin, wie is Benjamin %h „Mijn broer, hij wordt doodgeschoten, omdat hij op wacht in slaap gevallen is." „Ja, ik herinner het mij", zeide de pre sident, terwijl hij een der papieren door liep die voor hem op tafel lagen. Dat was een noodlottige slaap, mijn kind, het leven van duizenden had verloren kunnen gaan, ten gevolge van zijn nalatigheid." „Dat zegt vader ook," zei Blanche be deesd, „maar Benjamin was zoo moe en heeft in plaats van Jacques, die het on mogelijk kon doen, op wacht gestaan." „Wat zeg je daar, mijn kind? Vertel mij eens hoe de zaak zich toegedragen heeft", zei do vriendelijke president. Toen verhaalde Blanche de droevige ge schiedenis en stelde hem den brief van haar broer ter hand. Do president las hem aandachtig, schreef haastig eenige woorden, en zeide tot den bediende, die op zijn schellen verscheen: „Verzond dit telegram onmiddellijk." Toen wendde hij zich tot het meisje en zeide; „Ga naar huis mijn kind en z£g je goeden vader, dat Abraham Lincoln bet leven van dien zoon te kostbaar acht, om het ver loren to laten gaan." „God zegene U," stamelde het kind, nog bevende over haar leden. Twee dagen later drukt» de gelukkige vader zijn beide kinderen aan het hart. Eenigen tijd geleden logeerde ik hij ^en- nissen die een fox-terrier hadden, van wien zij veel hielden. Hij heette Juno en was een mooie, gevlekte hond, met grooto, trou we, bruine oogen, een spitsen snuit en een grappig, kort staartje, dat altijd in bewe ging was. Juno soheen wel van kwikzilver te zijn, want hij stond geen oogenblik stiL Dee morgens zag men hem het eerst van allen over het grasveld loop en. Dan vloog hij in dollen ren naar het tuinhek en blafte den brievenbesteller "aan, een grimmig uit ziend man, aan wien hij een hekel had en niet zonder reden, want de had Juno eens een gevoeligen slag gegeven en hoe trouw honden van zijn ras ook aan hun vrienden zijn, zij vergeten niet licht een mishandeling. De brievenbesteller was bang voot Juno en niets kon hem bewegen, de brieven af te geven, voor de hond teruggeroepen was. Na het ontbijt deden wij gewoonlijk een wandeling, doch hoe stil wij ook het huis verlieten, Juno kwam achter ons aandra ven, springend en dansend van pleizier. Als hij dan een vriend in het oog kreeg, het hij ons voor een oogenblik alleen, doch Het JXest. H Het buitenverblijf van den raadsheer von Trochoid was gelegen in een der mooiste gedeelten van het koninkrijk Beieren en als hij voor eenige dagen zijn werk ontvluchten kon, kwam hij in dit verrukkelijke hoekje frissohe, geurige lucht inademen. Die korte bezoeken kregen een dubbele waarde, toen hij zajn zoons mee kon nemen; twee mooie kinderen, wier grootste geluk jet was hun vader te vergezellen. Zij wandelden in het park, dwaalden door de velden en bloeiende weiden, doch hun geliefkoosde verblijfplaats was een klein bosch, waar eiken, berken, olmen en beuken de mooie paden beschaduwden. Op een dag, toen de raadsheer met zijn kinderen door het boeoh dwaalde, toonde èaj bun een nest, mot vier jonge vogeltjes, waaraan de oudüTB steeds voedsel brachten; de kleine jongens schepten veel behagen in dit aardige tooneeltje. Daarna bracht hun vader Ken naar den zoom van het bosoh, en toen zij op een hank hadden plaats genomen, Het hij hen het schoone vergezicht bewonderen, dat óch voor hunne oogen ontrolde, en de yftllwi tum frvmrrw» „Nu, kinderen, zei de raadsheer, zal ik jullie eens iets vertellen van een nest, dat hier vijf on dertig jaar geleden was: Op een mooien lentemorgen zat een klei ne jongen een kudde te bewaken op dezelf de plaats waar wij nu zitten. Hij was zoo verdiept in zijn boek, dat hij de oogen slechts zelden opsloeg, om een vluchtigen blik te werpen op de schapen, die graas den op de wedde, welke langs het bosch loopt. Toen hdj met lezen ophield, zag hij tot zijn verbazing een rijk gekleedon jongen voor rich staan, met een openbar^ tig, vriendelijk gelaat. Deze knaap was niemand anders dan Prins Karei, do erf genaam van den Beieraohen troon, die boen tien a elf jaren telde. De kleine herder, die hem niet kende, hield hem voor den zoon van den hout vester, <Ke waarschijnlijk op weg was naar een jachtpartij, dia die koning, dien dag g*f. „Mijnheer "de houtvester," zei de her dersjongen, terwijl hij rijn pet afnam, „hebt u mij iets te bevelen?" „Neen, maar zeg mij eens, of er in 'dit bosoh ook nestjes zijn ikaou er gaarne een zien," antwoordde de Prins. „Dat is een zonderlinge vraag uit den mond van een jongen houtvester, ant woordde de kleine herder; hoort gij de vo gels niét zingen? Ja zeker, er zijn hieT vele nestjes, en ieder vogeltje heeft het zijne."- „En gqj weet er toch zokcr wel een te 1 vindten?" vroeg de jonge prins op vriende- lijken toon. „Zeker, en wel een heel mooi. Ik heb nog nooit van mijn leven zoo een gezien; het is van licht geel stroo en met mos gevoerd; er liggen vijf eitjes in, bijna even blauw, als dè hemoT, dien gij door de bla deren riet." „O, dat moet heel mooi rijn, wijs het mij dadelijk, ik verlang zoo het te zien," riep dé prins uit. „Dat geloof ik gaarne," antwoordde de jongen, „maar ik kan het TT niet laten zien." „Ik vraag het u niet voor niets,, ik zal er u voor beloonen." „Ik geloof wel', dat gij dat kunt", ant woordde de boerenjongen, terwijl hij een blik wierp op d» kostbare kleed er on van zijn ondervrager„Maar ik kan hel u toch niet laten zien." Op dit oogenblik naderde de onderwijzei van den jongen prins, een man van vijf en veertig h. vijftig jaar, geheel in het zwart gekleed, die de jonge herder nog niet had opgemerkt. „Wees redelijk, vriendje," zeide hij. „Deze jonge heer heeft dikwijle over die nestjes hoor en spreken, doch hij heeft er nooit 'een gezüen; doe hem het genoegen er een te bekijken. Hij zal het U niet ontnemen en het xelfs niet aanraken."

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1909 | | pagina 12