VOOR DEJEUGD r iEIDSCH DAGBÏAD No. 15016, Woensdag- 3 Februari. ünuo 1909. Een goeiie les. Mijnheer Bab bezoekt een ziekenhuis iv. o 1 i 2***2 j 2***2 2 2 2***2 2 2 2 2* *7 .•rS Sr». &L -7° lw tm -J" J7Lk77tiJïL4J^JLiTLL'^iJ47JJ7^A.^JJ7lb~JJs7L'ïtiJiïA'i7JL777. ik7 Zij verkeerden werkelijk in een moeilijk £©val, daar was geen twijfel aan. Vader en moeder waren voor een paar dagen op reis ?n zij'hadden beloofd, gedurende hun aiwe- righeid, bijzonder zoet te zullen zijn. Natuurlijk waren er een paar ongelukjes gebeurd... Er was een raam van de kinder- .amer gebroken, doordat een bal, bij het voetballen in omgekeerde richting vloog, tls hij had moeten vliegen. Dan was Jo, toen hij hun verdwaald tatje wilde halen en daarvoor over den tuinmuur geklommen was, in een komkom- nierbed gevallen, en hun buurman, een óude kolonel, was daar heel boos over geworden. Toen Jo berouwvol voor hem stond en zijn verontschuldigingen wilde aanbieden, had hij niet willen luisteren, doch hem een voudig weggejaagd met de woorden: - „Wacht tot je vader thuis is, mijn jon gen, hij zaJ het te weten komen." Maar die twee dingen waren van geen octeekenis, vergeleken met hetgeen er nu volgde. Beide jongens waren dien middag uit ge weest met Anton, het jongste zoontje van den onderwijzer, en waren voorbij de boer derij van boer Hiddings gekomen. Do jon gens klommen door do heg, waar de appels in menigte op den grond lagen ©u er heer- ijk uitzagen. Nu was boer Hiddings een zonderling mam met een ongelijkmatig humeur. Jo en Gerard mochten, wanneer zij verkozen, zijn afgevallen appels komen oprapen, doch om de een of andere reden, scheen hij een grief te hebben tegen den armen Anton. Hij was ten minste altijd verheugd, als hij zijn gramschap aan dit kind koelen kon, en dit was een goede gelegenheid. Voor de jon gens wisten wat er gebeurde, had boer Hid- iinga den ongelukkigen Anton gegrepen, hem duchtig heen en weer geschud en was toen, zonder een woord te zeggen, mot hem weggeloopen. Er werd een schuurdeur geopend, de arme Anton er in geduwd, de deur geslo ten en gegrendeld en de sleutel verdween in aet vestzakje van den boer. Vergeefs smeekte toen Gerard hem den jongen vrij te laten, zeggende, dat hij en zijn vriendje evenveel schuld hadden en tot bewijs haalde de beide jongens !e ap pels uit hun zakken. De boer gaf hun geen antwoord, maar stapte eenvoudig het huis binnen. Dien middag kwam Jans, hun oude kin dermeid, hen opzoeken. Nooit hadden zaj haar zoo hartelijk verwelkomd, nooit wa ren zij zoo blij geweest haar te zien. want nu kon zij hen helpen. Jans hoorde hen aan, zonder hen met een enkel woord in de rede te vallen. Toen zij alles verteld hadden, stond zaj op, met haar mond in een vriendelijke plooi. Zij kuste hen vaarwel en zeide: „Wee» maar niet bang. Oude Jans zal het zaakje wel in orde brengen, althans zij j zal haar best doen. Boer Hiddings en ik hebben samen school gegaan en ik ga dar delijk naar hem toe." En dat deed zij ook, met het gevolg, dat Anton een halfuur later voor ben stond, j zeer verbaasd over zijn plotselinge be vrijding. Hij vertelde, hoe do schuurdeur zachtjes geopend werd en de pachter voor hem had gestaan, glimlachend, maar toch nog een beetje boos kijkend, en gezegd had: „Ik was niet heel aardig togen je, zoo straks, wel? we zullen or maar niet meer over spreken on alles vergeten." reeds kleine neusjes aan, verschonen blon de on bruine kr uil ©bol len en daarachter zag men de witte mutsj-ee der verpleegster^ die ook ongeduldig werden. Maar hos zou Bab do trap opkomen t Aan de lift was niet te denken, en Bab, ge volgd door zijn oppasser, beklom de trap als iedereen. Hij zette den poot op de eor- sto trede, beproefde of de trap hem wel dragen kon, bracht den tweeden poot voor uit», waarop hij <*en Langzaam -vierder klom als een hondje. Achter hem kwamen de directrice en doctoren. Boven hoorde men fluisteren en gesmoord lachen. „Hij komt naar boven, zeg ik je, hij komt do trap op." „O, kom eens kijken, kom toch eens." Alle kleine zieken, die zich eenigszins loonden voortbewegen, Intypen langs den portaal muur, toen Bah naar boven kwam. De oogen der jongens schitterden van ploi- zier; eenige kleine meisjes, heel nieuwsgie rig, schenen toch niet bijzonder op 1 aar ge mak. Maar toen een' dikke jongen, die bij na hersteld was, Bab zacht op dea rug had durven kloppen, kwamen aiie ande ren dadelijk na/dor. „O, zijn zwarte oogjes zijn not kolen.M- „Hij heeft ooren van grijs laken." „En een staart als een korte karwats.** „In d)e ijzeren lecïikant.jos, zaten alls die zich oprichten konden op hun kus sen; de anderen keerden hun vermagerde gezicht jee, waarop de nieuwsgierigheid te lezen stond, naar de deur. Aan den een stak Bab zijn slurf toe, om een lekkernij in ontvangst te nemen en anderen liefkoosde hij. Do meisjes wil den op zijn rug zitten. Maar wat i8 er in de manden, die de bodienden midden in de zaal dragen? Dat is de verrassing van mijnheer Bab. Met zajn slurf verscheurt hij de papieren, trokt de touwtje* los en daar geeft hij aan een klein meisje een pop, en aan een ander een keukentje. En hansworsten vol gen op prentenboeken, geduldzpellotjes op speeldoozen. „Ik heb een molentje, mijnheer Bab." „Ik een tol." „En ik, je zult mdj toch niet vergeten, vraagt met een zwak stiemraotje een meisje met groote oogen, wier been in een verband zit.*' Neen, er ie voor ieder wat, en de uit roepen van vreugde houden niet op, nq van deze zaal, dan van die Een klein blind kereltje, van zeven jaar, voelt met verrukking den nachten slurf om zijn hals glijden, en rijn opgetogenheid neemt nog toe, aJs die olifanten-hand, zoo als hij ze noemt, bom een blikken trom petje geeft. Op de operatie-kamer heeft een klein meisje dien morgen een liohte operatie ondergaan em vraagt of de oli fant ook baar zal komen bezreken. Als eindelijk komt schatert zij bet uit om den klteinen olifant, wa»t baar «ene ver maning van de verpleegster bezorgt. Maar het reukorgaan van Bab wordt zeker on- Eeu der kinderziekenhuizen te Londen kreeg dezer dagen een zonderling bezo.k. Het was niet van een minister, niet van den burgemeester, zelfs niet van den ko ning van Engeland; het was ean bezoek van mijnheer Bab. Maar misschien weet jullie niet, wie mijnheer Bab is. Ik zal' het jullie vertellen. Mijnheer Bab is een jonge olifant-, veer tien maanden oud, is hij nog geen ander- halven motor groot en weegt maar 750 kilogram. Die bevallige en verstandigo dikhuid brengt allo becotkors van het Kristallen Paleis te Londen, voor wie hij allerliefste kunstjes verricht, in verruk king. Zij overladen hem met wortels, klontjes suiker en liefkoozingen. In het kort- mijnheer Bab is een zeer geziene per soonlijkheid. Een poosje geleden bracht zijn oppasser opeens den vinger aan het voorhoofd. Een denkbeeld. Als ik Bab eens bij de kleine zieken van het kinderziekenhuis bracht-, dat zou een aangename verrassing zijn. Wat zouden de kinderen die ol'ifanten-baby aardig vinden. Hij telefoneerde naar het ziekenhuis: ,,Mag ik minheer Bah eens bij u brengen?" En hij kreeg ten antwoord: „Heel best, dat moogt ge.'* Toen klom Bab. Da een stevig ontbijt, in zijn rijtuig, een getraliede kooi, door twee paarden getrokken En kort daarna arri veerde hij in het ziekenhuis. Op het telefonisch bericht van den op passer, dat door honderd monden rond gebazuind, zicih verspreidde van pa^g tot gang, van zaal tot zaal. riepen de kinde ren ..Mijnheer Bab komt, mijnheer Bab is er." Hij stapte heel kalm uit het rijtuig, wei nig vermoedende, dat hii reeds vierhonderd kleine hoofdjes op hol had gebracht. De directrice en de doctoren wachtten hem op in de vestibule. Bob groette hen met ziin slurf, knabbelde een paar klont jes suiker od, dio hem werden toegestoken en kwispelde met zijn staartje, om te too- nen, dat hii tevreden was. Tegen de ven sters van alle verdiepingen drukten zich

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1909 | | pagina 11