+ZONDAG5B1AD
ICID5CH DAGBIAD
VAN HELT
CHARLOTTE.
De broek bij de Germanen.
3® c
Anno 1909.
Vim? i-i ?ir»*
M i •'h'"11 ih «lipt til (It tils In i
Zij kenden goon „fashion", geen „coupe"
in hun klccdingsbukkon, ome Gcrmaanscho
vooroudcrB, Hot ia daarom, dat wij rondweg
van de „broeken" dor Germanen sproken.
„Pantalons" zou eon to wcidschc benaming
daarvoor zijn. Daarbij, onze Nederlandsch©
taal diont in eero gehouden to worden 1
Over do broeken dor Germanen aldus I
In hot tijdschrift voor Duitscko pliilolo-
gio hooft do Kieler Gormanist, professor
Fr. Kauffmann, studiën g:plubliceord over
do oud-Gorraaanaohe volksdracht, welke
0.m, do vraag, of do broek haar vorgcliii-
Jonde bcdendaagscho vormen aan do Gor--
manen te danken heeft, op belangwekkende
wijze beantwoorden.
Van verschillende vormen bij de brook ia
najm lijk niet alloen in fciteüjken, maar ook
in hisloriBohen zin sprake, daar namelijk de
bedde hoofdvormen, waarin do brook bij
ons ton huidigen dage burgerrecht verkre
gen heeft, te weten do korto kniebroek en
do lange broek, niet alleen goen oer-Gcr
maansch bozit geweest zijn. maar ook nocb
tegelijkertijd, nooh op dezelfde wijze bij de
Germanen ingang hebben gevonden. In de
oudste, vóórhistorische tijden droegen onze
voorouders in het geheel géén broekenzij
kenden wel is waar het woord, maar dezo
broeken waren enkel hulsvormige, uit losse
lappen samengestelde eh sterk aangesnoerde
beensehuteels, die naar verschillendo gege
vens bij do Longobarden bij voorkeur uit
oaarden leder, bij andore stammen uit be
haarde rundcr- of bokkenliuiden tchijnen go-
maakt te zijn geweest. Ec© naklank van
'dezen ouden broekvorm is nog terug te vin
den in het heden wijd verbreide, oorspron
kelijk plat-Duitsche woord „buckse" (van
buckhoso; vergelijk foot Eogclsche buck*-
kin.) Ook komt in dialect het Holland-
sche woord „boks" nog wel voor. Een
ander oud-Hoogduitsch woord voor
„fezeol," dat, wellicht ook met do „fessel"
van do paarden samenhangende, in hot
Beierschei spraakgebied als „pfösol" tot op
don huldigen dag ie staande gebleven en
welk woord bij de Beierseh-Oostenrijkscho
Alpenbevolking do benaming is voor de daar
gebruikclijko kuitkousen; do witte kuitkou-
•on, die de LoDgobardon - in tegenstelling
met andere stammen vóór hun inval in
Italië droegen, schijnen met do thans ba
Stiermarken gebruikelijk wit linnen fccenbe-
kleedingcn veel overeenkomst gehad to heb
ben.
De broek betoekende aldus oorspron
kelijk alTeen de becnbekleoding, wat uit het
Duitsoho spraakgebruik nog te bewijzen
valt. want het houdt, ni et teg instaan do do
huidige eenheid der beide bcenbeklcedingen,
Bog hardnekkig vast aan zijn „Paar Ho-
sen." Voor het beklcedingsstuk van het dij
been bestond cm ander woord, namelijk
„briuh" (oud-Hoogduiteoh brnch, Engelsch
1,breech." verwant mot. het Gallische
„braoa"). Dit woord beteekeno© oorspron
kelijk echter niet een kniebroek, maar eon
soort dook, zooals vooral uit vondsten
uit het bronstijdperk van het Noordon
is gebleken; do kniebroek was veeleer van
hujs uit, zooals men door tal van gegevens
heeft kunnen aantooncn, afkomst-'g van do
Galliërs, on wel volgens do getuigenis van
Polybius hot eerst in do dordo eeuw vóór
Christus, en het i6 van hen, dat. do Germa
nen gelijk met do Romeinen dit kloeding-
stuk hebben overgenomen, dat uit leder of
wollen stoffen werd gemaakt en later, tij
dens de volksverhuizing, bij de Germanen
zich heeft ingeburgerd.
Zoo min nu do kniebroek historisch met.
do oude beenb kleedingon iets heeft te ma
ken, zoo min is ook do lange broek uit een
eenvoudige verlenging van do kniebroek
ontstaan, Ook zij ie veeleer van vreemden
oorsprong, on wel raar alle waarschijnlijk
heid afkomstig van Zuid-Europeesche vol
ken, namelijk do Scythen en Parthen. en
van hen op de Germanen overgegaan. Van
don I/^ngobaTdonkooing Ackbatd (616 tot.
326) in Bon even tum wordt bericht, dat hij
een Porthisohe, d.w.z. eon Tango broek g«^
dragen heeft; ook van de Bomrione®
verteld, dat rij van do Sarmaten do dracht
van wijdo brooken hebbon overgenomen. Er
is hier sprako van verplaatst© on vooruitge
schoven Germancnstamraonwanneer on op
wolken weg do Gormanen van het moedor-
land clc Lange brook hebbon aangenomen,
kan niet mot zokorhoid worden gozegd, maar
toch ie mot groote waarschijnlijkheid aan t©
nemon, dat het door bemiddeling ging van
do in hot Zuid-Oosten noergostrekon stem
men der Quaden cm Markomannon, on dat
dozjo Germanen het nieuwe klecdingstuk
dan tooh in zooverre bij hun oigon dracht
aanpasten, dat zij langzamerhand de mor-
gcnlandsohc wijdte verwisselden met do
avondlanidsche nauwt© dor broekspijpen.
Verboden te rooken.
Do dichters, zij zingen van licfdo en wijn.
Maar rook zal het dool van uiijn zingen
nu zijnl
Mijn pijp is mijn alles, mijn vriend zoo
getrouw,
Die 't immer zal blijven bij voorspook
en rouw,
Waar of ik moog' reizen, te land of ter
zee,
Mijn pijp en tabak neem ik overal mee,
En 'k rook m' in oen wolk en vergeet
mijn verdriet,
Maar nimmer ga 'k daar, waar men 't
rooken verbiedt,
Verboden te rooken, wat schrikk'lijk be
sluit 1
Dooft men mijn pijp, ik doof zelf ook uit.
Zat eens in den sneltrein, 'k was blij
cn verheugd,
Ik ging naar ter Gouw, naar een vriend
uit mijn jeugd.
Ik rookt© en genoot een heerlijken geur,
Toon plots'ling een meisje verscheen in
do deur.
Ik riep: ,,'t Is hier rooken 1" Juist floot
toen do trein.
Zoo lief als zaj was, moest ik vriondelijk
rijn,
Dus weg met mijn pijp, gebogen met wee
Voor 't lob, dat mij bracht in een niet-.
rook-coupë,
Verboden to rooken, wat schrikkelijk be
sluit I
Dooft men mijn pijp, dan doof ik zelf uft.
Ik kook naar boneden, on toon naar 't
plafond,
En toen naar do damo; rij kee"k" naar
den grond,
TV bood haar de krant aan, en sprak
over 't weer,
Ik praatte van atoom, maar aan rook
claoht ik meer.
Zóó lieflijk oen meisjo had ik nimmor
ontmoet,
Maar vijftigmaal sterker werd zeker mijn
gloed,
Toon zij, zoo verstandig, mij dadelijk zei:
„Mijnheer, gaat uw gang toch, cn rook
hier maar vrij."
Vorboden te rooken, wat schrikk'lijk be
sluit!
Dooft men mijn pijp, ik doof zelf ook uit.
Gcnoeg'lijk word verder hot reisje vol
bracht,
'k Ontmoette, een vrouw, die verstandig
eons dacht.
Nu zijn wij getrouwd, 'k zie vaak lachend
haar aan.
En zeg dan: „Ons leed is al rook end ver
gaan."
Zij weet, dat. q© man, wien men 't rooken
verbiedt,
Men elders bij pijp en bij beker vaak
ziet!
Dus, dames, ik raad u, gewent u aan
't kruis,
En houdt met hun rook, ook uw mannen
in huis!
Verboden te rooken, wat schrikk'lijk be
sluit 1
Dooft men mijn pijp, 'k doof dan zelf ook
uit.
k.Tabaksni euwa.
STOFGOUD.
Om de ware gezindheid van een menscb
te leeren kennen, moet men meer acht go-
ven op wat hij doet, dan op wat hij zegt.
Descartes
Hot opgang maken in de wereld is een
gesohenk, dat do fortuin, gelijk haar ove
rige gaven, naar willekeur uitdeelt, en nie
mand heeft het een te danken aan schoon
heid, rijkdom, geost of dapperheid.
Thackeray.
RECEPT.
Oestersaus.
Men roert een grooten lepel boter met een
dito lepel bloem door elkaar in een pan op
het vuur, voegt er dan het vocht uit de
oesters by en laat het tien minuten koken.
Nu mengt men er voorzichtig bij een groo
ten theekop room, een weinig citroensap
cn een snuifje Cayennepeper en wat zout.
Men snijdt acht oesters in tweeën, en voegt
ze bij de saus, doch zij mogen niet meeko
ken, omdat zij dan hard zouden worden.
AUEHLEI.
Ondank. „Wat moet ik mijnheer
Karelse voor dio broek rekenen? Tien gul
den, den gewonen prijs?"
„Karolso is%een goede klant, nietwaar?"
„Ja."
„En hij botoalt altijd contant?"
„Ja."
„En hij pingelt nooit?"
„Nooit."
„Hm, Laat hem da® vijftien gulden be
talen."
Roman of werkelijkheid.
Hot troteohe, blecike, jonge meisje wendt
zich tot don grooten, donkeren man, die
haar zoo strak aankijkt. Hij beeft een
glinsterend mes in de hand.
„Heb je geon hart?" vraagt zij op zach-
ten, maar doordringenden toon.
„Neon," zegt hij.
„Geef nrij dan voor een dubbeltje lever."
Met alles tevreden. (Tot ©en
bedelaar): „Wij geven niet aan de deur."
Bedelaar: „Dat is niets, mijnheer 1
Ik wil wel binnenkomen om hot te ontvan
gen."
Reden tot vreugde. „Uw
zoon", deelde de professor voorzichtig mee,
„heeft zonder resultaat gewerkt."
„WM!" riep de nederige, maar eerlijke
vader verheugd, „dat meent u niotl"
„Wat meen ik niet?"
„Dat 'Jan gewerkt heeft"
Niet zoo bedoeld. Hof B o-
a m b t o (tot lakei): „Loop gauw naar
de politie: de ridderorden van Zijne Hoog
heid zijn gostolen. Dadelijk moet iedere
gauwdief, die met een orde wordt aange
troffen, gearresteerd worden. Natuurlijk
niet, als hij zo rechtmatig als onderschei-
dingsteeken heeft gekregen.
Een Iorsch kapitein bemerkte bij het in-
speetoeren van zijn compagnie, dat één
I der 9oldaten had verzuimd hot achterste ge-
deel te van zijn hals tot de oor en te was-
i sohen.
„Zeg jij", schreeuwde hij, „jij hebt ver
geten je van achteren t© wasschen. Rechts
omkeert met j© gerioht en bekijk je zelf."
Dienstmeisje: „Zeg, weet je al,
dat hier tweelingen geboren zijn?"
Oppasser: „Zoo, roker nog geer
laarzen genoeg te poetsen ln
JBsranmrceJ/të I ill i nu -
x
AA A t AAA
Het was een mooie winterdag. Lotte
Koender en assessor Smit stonden band
aan hand op den weg bij do groote ijs
vlakte. Reeds sedert eenigen tijd sprak do
jonge man op levendigen toon tegen zijn
gezellin en haar aardig gericktjo werd met
een steoda donkordor rood ovcrlogen.
„Dub geeft u me toestemming, om bij
uw vader om uw hand te gaan vragen?"
Zij knikte aJLeen maar. Spreken kon zij
niet. Daarvoor was zij te opgewonden. Het
was immers alles ook zoo gauw in zijn
werk gegaan! Zij kenden elkaar nog slecht©
acht dagen want hij bezocht Berlijn al
leen voor korten tijd en nu dat reeds 1
Wat papa er wel van zeggen zou En Rob
en Frits, haar broers, die haar nog altijd
als zoo jong beschouwden, al was zij ook
reeds achttien jaar
„Zou ik jo vader morgen wel kunne®
spreken
Hij ging weer recht op zijn doel los.
Lotto dacht een oogenblik na.
„Kom morgen tussohen twaalven e®
éénen in zijn bureau," boalist© zij toen.
.,En als papa soms in het begin niet erg
vriendelijk mocht wezen, dan moet je je
daar niet door laten afschrikken, want zijn
onheusohheid is alleen maar uiterlijk. In
den grond heeft hij het beste hart van de
wereld. Vroeger was hij ook heel anders.
Eerst na mama's dood is hij zoo vreemd
geworden. Sinds dien tijd leeft hij eigen
lijk nog slechts voer zijn bcroop."
Het was in den voormiddag van don
volgenden dag. Do advocaat Koendor be
vond zich in de kamer van zijn secretaris
en was ijverig mot hem aan het besprekon
va® zaken. Hij was een zwaargebouwd ma®
met een grooten baard en donkergrijze
oogon.
„Dus afgehandeld, beste Frank," zei hij
juist. „Jo gaat dus oen der volgende da
ge®...."
„Nu, wat i6 er nu weer aan de hand?
Wat wil je, Holm?" bromde hij een klein
mannetje, dat met geruiechlooze schreden
do kamer binnen was gekomen, too.
„Daar is een jongmcnsch, dat u wenschb
te preken", zeide de oude klerk cn lcgdo
een visitekaartje op oe schrijftafel van den
advocaat.
Deze keek naar hot sierlijke kaartje geen
o genblik om, maar zeide wrevelig:
„Jo vorstand wordt minder, Holm. Ho©
dikwijls heb ik je reeds gezegd, dat je me
niet iederen willekcurigon man hier moet
aanmelden Vraag hem eerst, wat hij wil,
en dan, dan smijt jo hem de deur uit, of
laat hem binnenkomen, al naar het je uit
komt! Maar wat wil dit jongmensch 7 Heb
je het hem gevraagd?"
„Ja, maar hij wil het mij niet zevgen.
Hij zegt., dat hij alleen met n Tpl praten."
„Ach, onzin. Hij w'l stellig weer bede
len. Dat kennen we. Hoe heet hjjf'
„Dat heeft hij me niet verteld, maar het
staat op het kaartje: Smit."
„O ja* Smit, dat is in orde! Dat i« de
jonge man, die mijn villa buiten wil koo-
pc®. Dien moet ik natuurlijk ontvangen.
Hij was gisteren al bij mij thuis, maar ik
was uit. Mijn dochter heeft hem toen ge
zegd vandaag hier te komen. Laiat hem
maar in mij® kamer, Holm,"
Toen de advocaat dadelijk daarop zijn
particulier vertrek binnen ging, richtte de
la®go gestalte va® den assessor Smit zich
zoo snel mogelijk uit den slool op. Diep,
heel diep boog hij het blonde hoofd voor
zijn toekomstigen sahoonpapo. Het waren
onrustige oogenblikken geweest, die hij
wachtende doorgemaakt had. Daarbij ver
geleken waren al zijn examens met hun
angsten en moeilijkheden niets gcrweeat.
De advocaat monsterde rijn bezoeker met
niet zeer wclwillondo blikken. Deze Smit
soheen immers ook tot dc elegante® te be-
hooren, die hij niets lijden mocht. Als twee
mannen ovor een zaak wilden ooderhonde-'
Ion, kwamen zij toch niet, gekleed als
▼oer een dloopplechltighjoid: in rok met
gelakt© echoemon, witte glacés en witte
das. Dwaasheid 1 Maar bijtijds herinnerde
hij zich nog, dat do ander rijn villa, <fie
hij zoo graag kwijt wilde, kwam koope®,
en zei diarom mot grimmige hoffelijkheid:
„Neemt u alstublieft weer plaat©, mijnheer
Smit."
Dece deed (fit en staarde toen verlegen
naar zijn nieuwen hoogen hoed. Hij had al
een prachtige toespraak gereed gpunaakt
om tegen den advooaat af to steken kort
geleden bad hij haar nog va® b'iiten ge
kend en nu, terwijl hij dio donkor-grijze
oogen op zich gevestigd voelde, was alios
als uit zijn hoofd geblazen. Gee® woord
kwam cr over rijn lip oen, zoodat er een
pijnlijke pauze ontstond.
„Heeft uw dochter d*> goedheid gehad.
u een aanwijzing te geven mijnheer...."
stotterde de assessor eindelijk.
„Ja, ja/' was het een weinig barscho
antwoord. „Zij heeft me alle© reeds gezopcL
U kunt rich de inleiding sparen en dade
lijk op uw doel losgaan."
„Dan ma^ ik hopen, dat u mijn innig-
stcn hartewensoh goon hinderpalen in den
w<m? zult leggen."
Het voorhoofd van den ond«»n beer ver
toonde steeds meer rimpels. Wat was dat
een overdreven kerel! Zoo echt oen van de
soort., die hij niet mocht lijden.
„Hinderpalen, neen", bromde hij. ,,Ik
ben blij, dat ik baar lcwijt raak. Dat wil
zeggen, u moet dat niet verkeerd opvat
ten," verbeterde hij zijn eigen woorden.
„Ik wil daarmee niet zogren. dat er iet*
nan haar mankeert, zij is heel goed; al
leen... ik heb hnor op het oogenblik niet
noodig; na den dood mijner vrouw is zij
mij nutteloos, om zoo te znggcn. overhod'g
geworden. Ik donk, dat u dat wel begrijpen
ruit,"
..Zeker, natuurlijk," hnostte d" neec«,jo"
rich te verzekeren. Tri stilte dacht hij och-
fcer; „Een bijzonder liefhebbend vader."
„Maar ik wil haar u ook niet aanpra
ten," ging de ander voort. Hij wilde zijn
opmerking va® zooeven good maken. „Maar i
dat kunt u gclooven, cc® alochto zaak doet
u niet, wanneer u haar neemt. Zij bozit1
misschien niet alle modorno finesse©; maar:
daar weegt tegen op, dat zo aolido en stevig j
ia. U zult er plezier va® beleven. Nu, en
wat heb uiterlijk betreft, zult u me moo-j
ten toegeven, dat zaj oen goed figuur
siaat."
„Stellig, mijnheer Koonder."
„Overigens behoeft u haar toch ook niet!
voor altijd t© behouden. Do moderne jon-i
gelui zijn immers erg voor verandering."
De assessor wist niet hoe hij zich be
dwingen moest, zóó verontwaardigd was|
hij over do opmerking va® den ouden heer.
„Wat dat betreft, kan ik u gerust stel-l
len," zei hij bruusk. „Ik ben zeer behou
dend in dat opricht, e® bezit bovendien!
vocJ zin voor hot familieleven. Reeds als;
student wa© hot mijn grootst© genoegen!
mij in verbeelding mijn toekomstig huis,|
zoo gezellig e® aangenaam mogelijk, voor)
te stol Ion,"
„Nu, ja, 't is mij best, hoor", sci do ad
vooaat geruststellend. „Maar men kan
toch nooit weiten...
„O, ja, dat ka® men wol weten, mijnheer|
Koendor 1 Bij mij ten minst© hoeft SchiN|
Iers beroemde woord: „Dio is hot, of!
anders geon op aarde," nog nooit zoo!
vast gestaan als in do laatste dagen. Rcedq
de naam Ohaadotfce alleen was zoo voelbe-1
teekenend voor mij. U moot n.L webon^
dat mijn boven alles geliefde c® vereorde
moedor „Charlotte" heet; ook mijn li©*
velingazustcr draagt denzolfdcn naam, Inj
het woord Charlotte ligt dus alles watj
lief on good is voor mij opgesloten."
Do advooaat keek geprikkeld naar het
plafond.
Wat kletst dio kerelHij is bepaal^
niet recht wijs. Als we nu eindelijk maar
ovor dc® koop zelf konden beginnen.
„Nu, tot zoover zijn we het dan samen!
wel eens," merkt© hij droogjes op. „Eu'
er btijft niets meer over da® dc geldkwestie
om te besproken."
„Do geldkwestie V7 De assessor zott©
groot© oogen op. „Ik begrijp u niet."
„Nu, dat i© toch tamelijk eenvoudig, zoii
ik raeencnU denkt toch niot, dat ik t|
haar cadeau zal geven!" Do oude heei
raakte zijn geduld kwijt. „Ik hob dus g©
dacht: -10,000 gulden, waarvan 10,000 do.
delijk betaald moeten worden."
„Veertig duizend guldenmoet ik?*
F;en tijd lang bleef de assessor sprak loo*
zitten. Eindelijk zei hij: „Ik moet u bo;
kennen, dat dc goheele wijze, waarop n
raak behandelt, mij ten zeerste tegen staat
Ik ben idoalietisch aangelegd en ik ha^
gedacht...."
„O zoo, had n gedacht, dat ik u haal
zoo maar zou gove®, ter wil1o van n?
mooi© oogen", hoonde do oud© l eer. 1T{
was nu geheel buiten aohrelf. „Neen, m;j^
beste mijnheer Smit, dan heeft a toch vei»