Anekdoten. en gesmeekt en geschreid, Mama had zich niet laten overhalen en alleen voor Nellie do uitnoodiging aangenomen. Het was hit ter hard en Paula staarde treurig naar buiten en benijdde de straatjongens, die aan <ien waterkant bezig waren met sneeuw ballen gooien of zich waagden op hot dunno laagje ijs. „Kom kindjo, ga eens met je nieuwe pop tpclcn," zei Mama. „Alleen?" klonk bet neerslachtig. „Weet je wat, Pau," zei mevrouw Van Hove, „begin jij maar vast, dan kom ik straks met jo spelen en maak ik intussc-hen dc plumpudding klaar, waarvan je zooveel houdt." Dat vond Paulientje goed; eerst zag ze het toilet na van haar talrijk kroost, en haalde toen tafel, stoelen, ledikantjes, enz. ▼oor den dag. Toen ze een uurtje gespeeld had, kwam 'baar moeder uit de keuken en hield zioh nog gernimen tijd met haar bezig. Plotseling zei Paulina terwijl zij gedurig 'naar de klok gokeken had: „Ma, zou Nellie gauw thuiskomen?" „Over een halfuurtje, later niet, want het wordt al zoo gauw donker." De klok sloeg vier uur en nog was Nellie er niet. Paulientje begon ongeduldig te worden, maar hoe zij ook tuurde en staar- ;do door het venster, geen Nellie was er te oen- Intusachen wa* Nellie naar de familie j Oorver gewandeld, om do boodschap over 'te brengen, dat zij morgen aan do Kerst- 'vicriug mocht deelnomen. Natuurlijk bleef zij nog een poosje bij haar vriendinnetjes i napraten, cn toen het half vier was, wilde jze weggaan, omdat ze beloofd had niet [lang weg to blijven. Haair vriendinnetjes drongen er echter op Joan dat zij dien middag zou blijven, want [Trui zou a.ppclbeignets bakken, en daar hield zij zooveel van. Appelbeignets, door Trui van mevrouw iCorver gebakken, dat was iots verrukke lijks en toen mevrouw zei, dat zo wel een 'boodschap naar Nellie's Ma zou zenden, was het meisje ras besloten, en bleef tcr- wijl zij in het geheel niet meer aan haar 'eusjo dacht. Terwijl Ncllio zioh uitstekend bij haar [vriendinnetjes amuseerde, al dacht ze ook jeen enkel oogenblik met wroeging aan haar arm zusje, was Pauline zeer bedroefd dat 'zij niet thuis kwam. O, hoe groot was do teleurstelling go- wccst voor het arme kind, toen mevrouw Corver liet weten, dat Ncllio daar bleef eten en met het rijtuig zou worden thuis gebracht. Zij begon bitter te schreien en was haast niet tot bedaren to brengen. Alle troostredenen van Mama, die bang was dat aio hevige uitbarsting van droofheid haar klein meisje kwaad zou doon, werkto als olie in hot vuur en toen eindelijk bet snik ken ophield, was Paulientje zoo geheel van streek goraakt, dat zij geen lepel naar bin nen kon krijgen van het lekkere, krachtige soepje, dat voor haar alleen werd gekookt. Toen zc om zeven uren gewillig naar bed ging, was haar hoofd j© zoo glooiend, dat mevrouw Van Hove zich lang niet op haar gemak gevoelde. Eerst als Paula's geregeld© ademhaling voldoende bewees dat haar liovoling slaa.pt nis eon roosje, keert Mama naar do huis kamer terug en kort daarop komt Ncllio thuis. Ofschoon zo in den beginne veel ge noegen had gesmaakt, had ze tooh gesnakt naar het oogenblik van heengaan en slaak te een zucht van verlichting, dat ze Mama eoo rustig binnen vindt, want in haai' hartje was zo toch niet gerust dat ze haar zieke «usje zoo lang alleen had gelaten- Is het verbeelding of werkelijkheid dat moeder's kus minder hartelijk ia dan an ders? Klinkt ook haar stem niet koeler, terwijl zij zegt: „Je hebt zeker veel pleizier gehad, Nel lie?" „Dat gaat nogal," zegt Nellio kort af, dio ontevreden was over zichzelf. „Zoo, was dan maar thuis gekomen. Pau lientje was zoo teleurgesteld, dat zo er heelemoal van streek door is. Hoe kon je het arme kind toch zoo'n verdriet doen, was het offer van een enkelen avond zoo zwaar Geen antwoord, maar als mevrouw Van Hove het gezichtje, dat Nellie in haar schoot heeft geborgen, opheft, ziet zo dat er twee dikko tranen in de mooie donkere kijkers staan. „O, Mama, ik heb er zoo'n spijt van. Ik zal nooit meor zoo zijn." 's Morgens was Paulicntjo weer geheel in orde cn Nellie, dio bij do familie Cor ver, voor dien dag, liet afzeggen, kreeg dien dag do volle overtuiging dat spelen mot haar zwak zusje meer voldoening schonk, dan het genot van de heerlijkste appelbeignets en den mooisten Kerstboom. üe Fes cii®r wateren. Aan dc oevers der Isere stond een huisje, dat buwooud werd door een veerman, die met zijn groot© rijtuigen zoowel aJs voetgangers overzette. Hij bad eeo veertien jarig dochtertje, dat Collettc heette en het pcctckind was van een schatrijke dame. Het was een heel mooi kind mot groote blauwe oogen, ravenzwart haar en een blan ke huid. De visschors noemden haar de Fee der wateren. Daar zij geon moeder meer had, deed zij het huishouden en als zij met haar werk klaar was, ging zij met haar naaiwerk on der ccn wilg aan den oever der Isere ritten en lachte haar vader toe, telkens als de pont terugkwam. Zij hanteerde dc riemen zoo goed als ccn jongen en haar grootste genot was, als zij mee uit visschen mocht. En als zij zoo tegen den stroom oproeide,' de mouwen tot den elleboog opgestroopt dan zeiden dc visschors tot haar vador: „Je dochter is ccn conto Fcc der wateren." Collettc aanbad haar peettante, dio tro'.sch was op haar mooi, lief peetekind en haar dikwijls vroeg op haar kasteel te komon spelen met Faul, haar zoon, een flinke aar dige joDgcn van twaalf jaar. Paul hield veel van Coilette en daar deze ga-arn© eon hond wilde hebben, gaf hij haar een prachtigon Newfoundlander, die Diabolo heette. Dc hond was onafscheidelijk van zijn meesteres en als zij aan den waterkant zat to naaien, ging hij aan haar voeten liggen. Na zware regons was de Isere buiten haar oovc'rs getreden cn do wateren hadden ak kers, weiden en rclfs boo men verzwolgen. Daar het veerhuis hoog lag, bereikte de vlood het niet, doch dc tuin was onderge- loopcn. Het regende bij stroomen en de golven sloegen tegen Collctte's venster. Haar vader, die thans niet meer werken kon, zeidc: „Wees verstandig, mijn kind, on blijf to- huis, dan ga ik op bet kasteel wat proviand balen." En hij vertrok, ondanks het vreesclïjko weer. Coilette was vOzig mot handworken, nj was in zeer treurige stemming. Diabolo lag voor het vuur, doch plotseling spitste hij de ooren cn stond op. Ziende dat hij met een klagend gojank naar de deur ging, gaf Coi lette hem do vrijheid. Hij vloog als ccn pijl uit den boog naar do rivier, terwijl Collett© weer aan hot werk ging, doch plotseling FEUILLETON. E© fkletne Zwerver". 3) In een oogwenk was hij bij Rich&rd, dio, verre ran verschrikt te zijn over deze plotselinge nadering hem met zichtbaar ge noegen aankeek. Wie bon je?" vroeg Richard. Ik heet Jean Valmij en jij?" Ik, Richard La sol le. Maar hoe bon js In huis gekomon?" Een heer heeft mij meegenomen, een lange heer, met grijs haar. Ken jo hem?" Dat zal Pa zijn. Waar heb je dien ontmoet?" Jacques vertelde alles, van zijn maaltijd op den rand van den greppel on wat daar op govolgd was. Dat kan niemand anders geweest zijn dan Pr pa herhaalde R'chard. „Zeg eens, boud je zooveel van onrijpe aopols?" Neen, maar het is toch beter dan niets." Niets? heb je dan helemaal geen geldt" Jawel, maar dat bewaarde ik om te 'Parijs niet ten las'e te komen van mijn tante, omdat zij zelf arm is. Onderweg vindt men altijd brave lieden, die io voor niets een s'uk brood geven en je toeslaan in de och'iur te slapen." Zoo sprekende, vertoonde de iongen met trots tweo guldens, zorgvuldig in pa- 1 pier g.wikkeld, on een paar stuivers, die hij uit don zak van zijn buis haalde. Ri chard, die in zijn beurs verscheiden goud stukken had, scheen niot zeer verblind door dien schat. Kom je van ver?" vroeg hij. Uit Sordy. Ken je dien naam niet? Hot is tooh een groot dorp." Alsof ik alle dorpen van Frankrijk moest ken non I Maar het zal wel ver zijn en h b jo dat gehcelo eind gcloopen?" Ja, ik liep verscheiden uren per dag. Ik dwaalde wel eens en dan moest ik weer terug en andere kceren was ik zoo moe, dat ik onderweg een psar uur noest sla pen vóór ik verder kon gaan." Richard, die t:t nog toe veel pleizier had gehad in dit gesprek, zag naar do stof figo, gewonde voeten van zijn nieuwen vriend, zijn voTslcten klee:lcren, zijn door de zon verbruind gelaat, en zcide op diep bedroefden toon: Je bent wel gelukkig/* O neen," zei Jacques, „ik heb mijn moeder verloren." Je moeder? ik ook. En ik kan niet. loepen, ik kan bi.ina geen pas doen." Is dat wear?" vroeg Jacques, terwijl bij h«m vol smartelijke verbazing aanzag. Kijk maar, ik kan zelfs niet zonder hulp van hier naar het kasteel komen." O," zei Jasques cn b"6cho»wdo met innig m/gWiirlen de folotne beentjes, zoo zwak cn nutteloos die op dc kussens rust ten. Je zult ine daarom niet uitlachen," hernam Richard, „dat heb ik dadelijk wel gemerkt. Mijn b-oor lacht me dikwijls uit Dot is gemeen," antwoordde Jacques die niet veel meer zeggen kon, zoo groot wias zijn verbazing. „Maar wat scheelt je, je beeft zoo?" Ik hel) het koud. Ik wil naar binnen, maar hoe zal dat gaan? Pa is car niet en, Louis ook niet. Een van die twee draagt mij aJtijd." Mag ik probeeren om je to dragon?" vroeg Jacques. „Ik ben heel sterk." Gr:ag, maar pas op, als je mijn rug aanraakt, doe je me zeer." Hoewol heel mager on slank, was Jacques waarlijk sterk. Hij bukte zich en tilde den kleinen zieke zoo handig op, dat doze geen kreet slaakte en met een gevoel van volkomen vcilighoid den arm om zijn hals slorg. i Door de middelste deur," zeido hij, do deur van hot kasteel aanwijzend. Jacques volgde do aangewezen richting, klom ceoigc treden op en stond met zijn la6t nan de deur vin een rijk gemeubelde kamer, wa-r zich niemand bevond. I/v* mij dma-r maar neer," rei Richard, terwijl hij een leunstool bij een glazen dear aanwees. JtnV, toon Jacques hem daar zorgvuldig neerlegde, gang <lo kamerdeur open en een jongen van zijn lengte met verwarde, zwarte haren en een boos geziohi, trad bin nen met een karwats in hand. Hè," zeido hij, op den drempel stil staande, „wat betcckeni dat, wat komt die riep een verwijderd, aanhoudend geblaf 'haar naar het venster. Zij zag Diabolo onrustig heen en weer langs de rivier loopen. Toen rende hij in ;galop op het huisje toe, wierp do deur open ;en pakte Coilette bij haar rok. Het meisje 'begreep, dat de hond haar wilde hebben en 'besloot hom te volgen, zijn geblaf moest een oorzaak hebben- Zij hulde zich in een mantel en trad naar buiten. De hond sloeg dadelijk den weg naar •de rivier in, bleef een oogenblik stil 6taan en blafte woedend tegen iets, dat met den [stroom afdreef. Coilette slaakte een gil. Aan een wilg, die door den storm was uitgerukt, klemde zich een kind vast. „Paul, Paul", riep zij doodsbleek van angst. Diabolo was reeds in het water gespron- 'gem. Ook zij kon uitstekend zwemmen, doch zij zou geen kracht genoeg hebben om bij den sterken wind den armen jongen boven [water te houden. Dit begreep zij, en toch.... Plotseling kreeg zij een inval. Zij sprong 'in dc boot van haar vader, greep de riemen jen met inspanning van alle krachten kreeg zij de zware boot tot den wilg, waaraan Paul zich vastklemde. De hond zwom om hem 'heen gareed hem te grijpen, als hij soms los 'mocht laten. Coilette had haar mantel afgeworpen en istreed tegen de golven, met opeen geklemde tanden. „Paul, Paul", riep rij, toen de boot den 'wilg had bereikt, greep hem bij don arm en hielp hem in de boot klimmen. „Lieve Coilette," fluisterde hij en viel in zwijm. Nu moest zij terugkecrcn. Tot nu toe had 'de stroom haar geholpen en was zij alleen, 'doch thans moest zij tegen don stroom op roeien en met veel zwaarder last. Met schit- teren de oogen aanvaardde rij den strijd te gen het woeste element. Tusschenbeidc was 'het haar, of er iets in haar borst scheurde. 'De regen sloeg haar in het gezicht, do wind wierp haar bijna voorover, doch zij gaf het niet op. Maar tegen dien ontketenden vloed was het kind slechts een stroohalm. 'Eindelijk werd zij door vermoeienis over mand, zij sloot de oogen, en verloor het be wuotzijn. Nu vloog do boot van golf op golf als eon paard, dat den teugel ontsnapt is. En rij verdween in den nacht-, met do beide [bcwustelooze kinderen, terwijl Diabolo 'voortdurend jankte. Toon Coilette tot zich zelve kwam, lag zij 'rn een warm bed. Zij kende het vertrek niet, waarin zij zich bevond, terwijl vreemde lie den zich over haar heen bogen. „Waar is (Paul fluisterde zij. „Hij slaapt", antwoordde een vrouwen stem, „wees maar niet ongerust." Daar trad haar vader binnen. „Mijn lief, lief kind", riep hij en omhels de haar. Nu vertelde liij haar, dat visschers aan don kant haar strijd hadden gadegeslagen. Toon zij begrepen, in wolk gevaar zij ver keerde, hadden zij dadelijk een reddings boot uitgezet cn waren haar te hulp geko men, gelukkig juist bijtijds, „Nu heb ik je weer," zei de veerman on der tranen van vreugde. Op dat oogenblik trad haar peettante binnen met Paul. Do twee kindoren om helsden elkander. Paul vertelde, dat hij in het water was gevallen, toen hij een fuik, dien hij in den tuin had uitgezet, uit de overstrooming wilde redde®. Toen gingen allen naar het kasteel en daar werd dien dag feost gevierd ter eer© van Collettc. Haar peottante gaf haar een mooie® gouden ring en alle gasten juich ten het moedige kind toe, dat met recht den naam va® „Dc Fee dor Wateren" ver diende. Nlouvre E^aadsela. Ingezonden door Popul ierrentak. I. Mijn geheel is een bloem. 1 2 7 1 is een meisjesnaam. 4 112 staat aan dén hemel. 6 5 4 is uws vaders broer. Een 2 114 hebben wij allen. 3 3 7 ia cc® getaL II. Ik ben van steen, rond en hard, Onthoofdt men mij, dan ben ik zwart. Uit zove® letter® ben ik saam geste ld. Nu spoedig maar het woord vermeld. Ingez. door Johan e® Anton Janssen. III. Mijn geheel bestaat uit 9 lettor© en is de naam va® eon stad. 6 8 4 is cc® knaagdier. 7 8 6 is een mannetjesbij. 3 2 6 is con insect. 6 5 5 is oen soort hert. 1 8 9 is een manlijk schaap. 'schooier hier doen? Hoe durf jij hier bin nen komen?" O, Raoul,"1 rdep de kfcino Richard verschrikt, „zeg zulko dingen niet. Hij is hier om mij gekomen. Papa heeft hem in huis gobacht. Je moogt hem niet uit- 'êohelde®/' Maar zijn praten hielp niet. Toen Raoul 'zag, dat do jongen zich niet verroerde c® volstrekt niet bevreesd scheen, kwam hij •op hora too cn oLoog kom mot do zweep 'in het gezicht. O, Rfetoul, akelige jtojngon," Bchreido 'Richard. Doch Jacques Had' do hand uitgestrekt en Raoul do karwats ontrukt. Jo mag mij niet slaan," zeido hij, „ik (heb jo niets gedaan, maar ik blijf hier geen oogenblik langer." H;j wierp de karwats uit hot venstor e® voor Raoul van rijn verbazing bekomen 'was, verdween hij door do deur on liep 'me* pro-to stanpen op hot tuinhek too. R'chard keek rijn nieuwen vriond ont- '8t/ld na. Hem niet te kunnen terugroepen, 'jiict in skaat te zijn hom in to halen, dat was wel hard. Hij wondde zioh mot een emeoVond gelaat tot zijn bro d r en reide: O, Raoul, loop hem toch als jo blieft Ha. vraag hem vergeving en breng hom 'weer bij me. Hij mag zoo niet weggaan." Vergeving vragen, aan wien? Aandien fFjtraatj"»ngcn vroeg Raoul op brutnlen toon. ,,Tk beloof jo, als ik hem ooit weer ontmo-t. zal ik hem verg ving vragen, om 'dat ik hom niet door oon schop met weg- loopc® geholpen heb. Dat was wel jammer, maar ik zal het hem betaald zotten." Als je dat durftriep Riohard boos. Wat nu? Ala ik durf? Wat donk je van mij, kleine domoor?" Jo hebt hem beleed igd, jc hebt hem geslagen, maar hij heeft do karwats het raam uitgegooid. Hij heoft de ccr aan zich gehouden,voegde Richard cr op triora - phantol ijken toon bij. Lcelijko aap," riep Raoul, „ik zal jo leeron jo mond tc houden. Wat zou ik jo graag afro&ien, zo als je verdient, maar..." Maar wat?" vroeg Richard. „Maar jo bont immers zoo stumperig als eon kuiken, dat to vroeg uit het e4 is gekropen." O, dio steek trof doel. Zooals do meest© tccro kinderen wa-s Richard hooi gevoelig op dat punt en vond hij niets mooier e® be nilenswaardiger dnn lichamelijke krach* De blo i?ndo gezondheid en vurige aard van Raoul vormden met zijn eigen zwakte een tegenstelling, waaronder hij zeer leed, e® die tegenstelling allee® zou misschien re*ds dï goede verstandhouding der beid© broed er© verstoord hebben, al was ook Raoul ren vcol aardiger jong n geweest. Jo bont een lafaard*" zei Richard, dien vreoeolijken scheldnaam, het wapen van do zwak1'" tegen de sterke, misbruikend©. Waarom? Omdat ik jo niet slaan wil, kleine aap?" Wat- is or nu?" vroeg de heer Lasalle, dio bij do laatst© woorden binnengetreden Ingezonden door Israël Slager. IV. Mijn geheel bestaat uit 9 letters en iade naam van een kinderschrijver. 1 3 9 8, die men een huisdier noemt 4 4 7 ia een deel van den dag. 5 6 2 noemt men ook wel een bron. 9 2 is een lengtemaat. De 7 6 9 biedt menig sohip een schuil plaats aan. 2 6 9 4 5 is de koning der verscheurends dieren. Ingezonden door Maria Hoos te Haarle mmermeer. V. Ik ben een stadje in Gelderland. Wil je daarvan dc letter B rooven, Dan zie je deelen van den tijd. Die, o zoo spoedig, wil 't gclooven. Wegsmelten, menigeen ton spijt. Ingez. door Jan van Poelgeest. Daar liop een jongen in een regenbui zonder parapluie of regenjas en bij voor keur in do diepste plassen. „Waarom ga j© niet naar school V' vroeg eon voorbij ganger. „Omdat ik verkouden be®/' was bet ant woord. Loge®, dooi G. v. d. Linden. Onderwijzer. „Piet, trek twee van zeven af." Geen antwoord. Onderwijzer: „Als zeveD jongens willeö gaan schaateenrijden, maa: twee krijgen geen verlof van hun ouders, hoeveel gaan eir dan rijden?" Piet. „Zoven 1" Inge®, door Eduard on Piet Pley. Eon vreemde opvatting. Mijnheer: „Jongen, zeg mij eens waar men zich hiei laat scheren?" Jongen: „Op zijn gezicht, mijnheer." Juffrouw; „Waarom huil je zoo, mijn jongen?" Jongen: „Toon en ik hebben samen eet paar schaatsen gekocht en huhu...... hu Juffrouw: „Wil hij ze niet gevon?* Jonge®: „Jawel, maar corst van dea» zomer. waa. „Alweer ruzie, 'Itijd ruzie. Vortel mij eens, Riohard, van welke lafheid beschuldig jij jc broer?" De zaak word, niet zeer duidelijk, uiteen gezet, cn terwijl Richard vertelde, keerdo Raoul zioh fluitende om. Die handelwijzo was weinig eerbiedig, doch de heer Lasalle dacht slechts aan de verdwijning van den jongen, voor wie® hij belangstelling had opgevat. Vóór hij do kamer verliet, wendde hij zich tot'Raoul cn zeido, dat hij zeer aledht gehandeld bad. Kon ik weten," antwoordde deze, „dat doze kamer een verzamelplaat® voor bede laars zou worden?" Hij ia geen bedelaar," riep Richard uit, „hij gaat naar Parijs om eerlijk zijn brood te verdienen e® als hij onderweg al eens een stuk brood gevraagd hoeft, zio ik niet in, wat daar verkeerd can is." Wat sloof jo je voor hem uit, vontjef" zei Raoul verachtelijk. Do heer Lasalle had de kam^r verlaten, zonder cr iels bij tc voegen. Juffrouw Le- blois, do ondorw ijzer es, cn Julie traden nu binnen. Je ruikt naar den stal," zoi Julio tot haar oudste® broer, terwijl zij haar batisten zakdoek, die in eau de or-logne godrenkt was, ondor den nous hield. „Kon jo je ton min ste voor hot eten niot wa&schfen? Tk verze ker jo, dat de geur, dio je meedraagt, verre van aangenaam is." (Wordt vervolgd).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1908 | | pagina 12