De vogels in liet volksgeloof. AIl^'iiELEL KiNOERLEED. „Ik denk wel eens, mamaatje, Dat u niet van mij houdt; Want ben ik soms wat lastig, U noemt mij altoos stout! Maar schreit mijn kleine zusje, Al duurt het nog zoo'n poos. Dan maakt ge u met driftig, Dan wordt ge nimmer booa Breek ik een bord of kopje, Dan word ik steeds beknord Terwijl bij klein Marietje Er om gelachen wordt! Hoe komt dat toch, mamaatje 1 Word ik clan niet bemind? Houdt u dan meer van zuéje! Ik ben toch óók uw kind V' Zoo klaagt eens kleine J an zijn nood En dringt zich aan zijn moeders schoot-. Zijn lief gezichtje staat betrokken. De moeder streelt zijn blonde lokken En drukt het knaapje aan haar hart. Bewogen door zijn kinder smart. „Mijn lieve jongen'', spreekt zij zacht, „Heb jij dat werkelijk gedacht? O, als mij-n Jantje toch eens wist Hoe hij zich in mania vergist! Bedenk toch wel, mijn lieve vent, Dat jij een gToote jongen bent! Je bent al in je zesde jaar En zus is negen maanden maar. Marietje is nog veel te klein, Om nu al stout te '*unnen zijn'! Als jij ondeugend bent. of stout, Denk nooit, dat ma niet vaiT je houdtl *k Houd vaD u beiden evenveel; Gelijke liefde is uw deel En nis mama hem teeder kust, Is Jantje's kinderhart gerust. verordfnéng op den verkoop van toriilSegSazea. In de „M.nchvuer Neueate N ach richten" wordt de kwestie behandeld, of behalve de modieus ook de opticus gerechtigd is, ljriUeglez u voor te schrijven. De heeren optici beweren, dat uo refractie-anomalieën, lot welk'T opheffing, van uitzonderingen af geszien, de b illegiazon worden aangewend, ais myopie, presbyopic en astigmatisme, geen zi kten zijn, rij Laten zich derhalve noch genezen, noch vergen zij een thera peutische behandeling. Wie zal het recht hebben om brillen voor te scrijven, de medicus of de opticus? Yan de uitvinding van don bril tot de tweede helft van de vorige eeuw werden de brillen door de in strumentmakers niet alleen vervaardigd, maar ook aangepast. Wanneer iemand, die een bril noodig had, zich bij een dokter aan meldde, en er lag geen ziekte aan zijn ge- richtsverstoring ten grondslag, dan ver wees de arts den betreffende naar een des kundig opticus, om zich daar een bril te La ten aanpassen en vervaardigen. Ahrlt wa« de eerste, die er voor onge veer veertig jaar bij de oculistische specia liteiten op aandrong, zelf den patiënten de oogglazen voor te schrijven. Ten op zichte van deze raadgeving wordt er in de „Münchenerr Noueste N ach rich ten" op gewezen, dat do uitvinding der brillen, zelfs bijna alle nieuwe soorten oogglazen, op verschillende wij-ze geslepen en alle ver volmakingen van den bril aan dc optici te danken rijn. Groote optische instituten stellen ook oogartsen aan bij de oogglasb^paling, maar dat alleen otn een beangstigden, doch overigens gezonden oogglas-behoeftige op tweeërlei wijze te behandelen: medisch en optisch. Daarmede is intussohen in het ge heel niet bewezen, dat men zich niet even goed geheel en al zou kunnen verl&teD op de zaakkundigheid van de optici. De vereeniging Tan Munchencr oogartsen heeft in haar vergadering dit artikel sesproken. Bevreemding wekte het. dat dt optici tegenwerpingen maakten, de genees kundige voorschriften uit te voeren, en liever met de vervaardiging van het oog glas, het zelf ook voorschreven. Bijzonder merkwaardig werd echter de tegenspraak gevonden. Het heet: De arteen zijn voor het brillen-voorschrijven overbodig, bij- cn verziendheid zijn geen ziekten. Volgens de wet ia echter bepaald, dat ziekenfondsen brillen voor myopie en presbyopic als ge neesmiddelen aan desbehoevende onvermo- genden hebben tc verschaffen. Maar dan, zelfs wanneer nu eens de artsen overbodig waren, hoe komt hot dan, dat de optici of beter gozegd ee-nige firma's die ook in dit artikeltje een wcordje hebben meegesproken, zoo gewichtig aankoudigen, dat ,,aan haar inrichting een oogdokter ia verbonden, om te waken voor de juisto bestemming der briLleglazen V' Allerminst hebben deze firma's het reoht, het voorschrijven van oogglazen door dok ters als overbodig te verklaren. Of is die geneesheer voor de reclame daar aangesteld? De opvatting, als zou een optisch insti tuut voor het aanpassen van brilleglazen de aangewezen inrichting wezen, zou juist rijn, wanneer de oogen in het menschelijke hoofd ingezette optische instrumenten wa ren. Het dwaze van zulk een opvatting treedt dadelijk in het licht, wanneer men bedenkt, dat zdj een levend deel van het levende lichaam uitmaken. Daarom is ook een alleszins juiste scheiding gemaakt, zoo dat de geneesheer niet glazen slijpt en verkoopt en de consciëntieuze opticus niet voor oogdokter tal spelen en ooggla zen voorschrijven. Geen dieren zijn den meusch al van af de oudste tijden méér sympathiek geweest dan de vogels. In dc grijze oudheid behoorden de vogels zoowel in de Noordelijke als in de Zuidelijke mythologieën tot de „hoogerc wezens", die met de goden in verbinoing stonden, en geloofde het volk aan een taal der vogels, die echter alleen voor Zondags kinderen verstaanbaar was; hun vlucht naar den hemel verhief de vogels tot sym bool der stervende mensckenziel, uit Pun manier van vliegen leidde men de gunst dot goden af. De beschaving der latere eeuwen heeft dit bijgeloof aan vogels voor een goed deel doen verflauwen en alleen als weervoor- spcllers worden de kleine, gevleugelde pro leetjes nog in hun land geëerdmaar toch is het niet onbelangrijk om na te gaan, wel ke rol de bewoners der lucht in het leven en het lot der aardbewoners hebben ge speeld. De gans hield men bijv voor een waar- zeggenden vogel, de duif bezat daaren tegen bij de Arabieren de eigenschap, dat zdj begon te weenen, wanneer rij vergift zag haar tranen versteenden en waren een kost baar middel tegen allerlei giftwonden; d«* uil was de lievelingsvogel van Pallas Athene en gold voor een voorbeeld van be zonnenheid, vooral in den krijg; in later jaren en noordelijker gewesten was de uil een ongeluksvogel en aankondiger van den dood; zijn klagend geschreeuw ,,koem mit" geeft daartoe aanlcic.ng. 's Nachts vliegt hij om de huizen en wel eens tegen de ra men van kamers, waarin licht brandt, wat in dc huizen, waarin zieken liggen, dikwijls het geval is. Dan heet. het, dat hij aan bet raam tikt en den zieke roept. De haan was de lievelingsvogel van den god der geneeskunde bij- de Romeinen, maar ook in de Noordsche mythologie speelt hij een belangrijke rol: dc morgenschemering dor wereldopstanding zou door een goud- kanimigen haan in Walhalla, den burcht dei- goden, worden aangekondigd en met rijn kraaien wekt hij dc slapende helden tot eeuwigen strijd en drinkgelagen. Worden thans dc zwaluwen nog alge meen begroet als do lieflijke beden der lente, dc koekoek daarentegen waar schuwt den landman voor het binnenhalen van den oogst, want „als de koekoek roept, zoo luidt het op het land dan regent het op den derden dag'":. De r a a f is weder een ongeluksvogel, zoo wel bij Heidenen als Christeneneen legen de vertelt ons van Judas Iscariot, die zich uit gewetenswroeging opgehangen had; toen zou een raaf uit zijn mond gevlogen zijn, waarschijnlijk als zinnabeeld van rijs vliedende „zwarte" ziel. De ooievaar stelt een geheel ander beeld voor: hij is het symbool van vrede en huiselijk geluk en wie een ooievaarsnest op rijn dak heeft, wordt benijd, en de gast heer zal al het mogelijke doen om het zijn gast zoo aangenaam mogelijk te maken an hem een wagenrad te bezorgen, om hem in zijn nest bouw bij te staan. Hoe het ook gesteld moge zijn met de rol len, die de vogels in het bijgeloof der men- schen hebben gespeeld, toch schijnen zij eenig voorgevoel te bezatten voor groote ca- tastrophen als aardbevingen, enz. Bij de aardbeving van Quitero, in Chili, in Novem ber 1822 hadden reeds den geheelen vongen nacht do zeevogels allerlei geluiden uitge- stooten en waren steeds in erge, onrustige beweging. Op 20 Februari 1&36, vóór de aardbeving van Concepcion (Chili), zag men 's morgens om tien uren groote scharen van zeevogels, vooral meeuwen, over de stad heen landwaarts intrekken; een verschijn sel, dat naar het oordeel der bevolking zeer opvallend was en dat oo». in bet geheel niet door stormachtig weer verklaard kon wor den. Ruim anderhalf uur later brak eerst de aardbeving los, die de geheeJe stad tot een puinhoop maakte. Een philosoof wordt in een roeiboot neer gezet; het weder is zeer onstuimig. iP'hilosoof: Mijn vriend, tont ge arithmetica Schipper: „Daar heb ik van mijn te ven lang nog niet van gehoord." Philosoof: „Dit doet mij leed, want een vierde van uw leven is verloren. Weet ge iets van algebra V' Schipper: „Neen." Philosoof: „Ook een tweede vieren deel van uw leven is verloren. Maar ge hebt toch wel eens iets aan astronomie gedaan?" Schipper: .Ook al niet, beste ma neer flF'hiloso of: „Dan is drievierde van uw leven verloren." (Een hevige storm steekt op en het bootje is een speelbal van de golven.) Schipper: „Meneer, kunt u zwem men?" Philosoof: „Ach neen." Schipper: „Nu, ga dan gauw op je buik in de boot liggen; want als ze om slaat, rijn al de vier vierendeele-n van je leven verloren Verkeerd begrepen! Me vrouw Ribe 1 s (die zelf de voordeur opent),: „Zoo, Lientje, geloof ik, ben jij au de nieuwe meid van mevrouw Dalfson?" „Ja, mevrouw, en mevrouw vroeg of u vanavond wat kwam praten." „Meisje zeg aan mevrouw, dat ik van daag onmogelijk kan; fk moet namelijk zelf koken, want alle anderen hier in buis zijn ziek." Lientje thuis: „Compliment, mevrouw, van mevrouw Rihels maar rij kan onmogelijk vandaag komen, want alle anderen in huis zijn na melijk ziek, daar mevrouw Ribels zelf ge kookt heeft. Op de been geholpen. „De dokter zei mij, dat hij mij binnen twee weken weer op de been zou helpen." „Wel, heeft hij woord gehouden?" „Zeker, want ik heb mijn fiets moeten veJ koopen, om de rekening te betalen." Mevrouw Blunder ontvangt juist een te legram uit Indié „Wat een wondere uitvinding is die tele grafie toch!" roept rij uit; „vooral als je bedenkt, dat dezo tijding over een afstand van duizenden mijlen is gekomen en dat de gom op de enveloppe nog niet droog is F' Onder „vriendinnen". „Wat zou je er wel voor geven, indien je zulk mooi haar hadt als ik?" „Dat weet ik niet. Hoeveel heb jij er voor betaald 2"

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1908 | | pagina 18