Voor houders van tuintjes.
VOOK DAMES.
men daarbij de was cb taf els te zien, die heel
primitief en zonder alio inrichtingen voor
toilet-benoodigdheden zijn, een afmeting
van 20 cM. hebben en waarin men, naar
moderne begrippen, nauwelijks ordentelijk
zijn handen w&ssahen kan, dan verandert
die verbazing in een eoort van afschuw.
Toen Freder ik de Grooto stierf, was on
der zyn ondorkleeding geen enkel heel
hemd, waarmede men den doode had kun
nen aankleeden, en men moge toenmaals
deca omstandigheid ais een teeken van een-
vond en spaarzaamheid van dezen groeten
Koning aangezien hebben cn hem daarvoor
«eer hebben geprezen, er ligt ook een be
wijs in voor hélt feit, dat voor den Koning
bet allereenvoudigste gemak iets geheel on
bekends was.
Klinkt het niet bijna ontzettend, dat,
honderd jaar later, keizer "Wilhelm in zijn
boroemd paleis Unter den Linden geen
badkamer had, en dat, zoo vaak hij of
köizerin Augusta een bad wilde nemen,
een badkuip uit het tegenover het paleis
liggend ^Hótel de Rome" moest worden
gehaaid en in een kamer moest worden
neergezet, om later, nadat het bad was
genomen, weer naar het hotel terugge
bracht te worden?
Thans kan men zich, ten minste in de
groote steden, haast geen woning zonder
badkamer denken en in do nieuwe straten
in het westen van Berlijn hebben zelfs de
woningen van drie of vier kamers bereids
een badkamer met koud en warm water.
Zooals het mot het gemak geschapen was,
«00 stond het ook met de hygiëne. De
reinheid liet zelfs in de koninklijke palei
zen dikwijls zeer veel te w?nschen over.
"Eet gebruik van parfums is juist ontstaan,
'doordien do voornaime dames on heelreni
in de zestiende en zeventiende eeuw, we
gens het gebrek aan voldoende reiniging
van het lichaam, 200 onaangenaam roken,
'dat zij er wel toe gedwongen waren, de on
aangename luoht te doen verdwijnen door
kunstmiddeltjes. En toch, het kwam voor,
dat een van de oude houwdegens uit de
omgeving van den grooten Keurvorst een
medelid van het hof, nog vóór de lands
heer verscheen, van de tafel joeg met de
grove woorden: „Maak dat je weg komt 1
Onze doorluchtige Keurvorst wil je niet
meer aan tafel zien, want je ruikt als een
bok!"
Als men leest ewer de toestanden aan het
hof van Lodewijk den Veertiende van
Frankrijk in de brieven, die „Lieelotte",
hertogin Elisabeth Charlotte van Orleans,
•geboren palsgravin van Beieren, geschre
ven heeft, finai weet men, dat ook aan het
Fransohe hof, trots alle verfijning, van ge
mak en van hygiëne geen sprake was. Nog
meer zou men dwalen, als men geloofde,
dat in de oude ridderburchten en kasteo-
len, zelfs bij de rijkste gravengeslachten,
een gemakkelijk loven geleid werd. De ge
weldig dikke, steenen gewelfde gangen en
hallen waren in don winter zoo koud, dat
men, ondanks al het stoken, haast bevroor.
De geheele familie hokte in één kamer te
zamen, de meubelen waren Karig, en de
slaapkamers waren, met verlof gesproken,
in een toestand zooals bij ons de varkens
hokken, sedert men weet, dat ook de zwij
nen beter gedijen, naarmate men de hok
ken reiner houdt.
In keuken en 'kelder was ook het gemak
van het dagelijksch leven bij do grooten
der aarde Lang niet in die mate te vinden
als thans in een burgerhuishouding. Zelfö
aan de hoven der Voreten was men in den
wintertijd uitsluitend beperkt tot versch
wildbraad; voor het overige leefde men
van gerookte visch en gerookt vleesch, als
mede van pekelvleesch, <^t meermalen een
afschuwelijKen reuk afgaf. Er was weinig
keus in levensmiddelen, want men ver
stond de kunst van conserveeren nog niet,
en bij gebrek aan verkeersmiddelen was het
onmogelijk zelfs voor de vorstelijke tafels
bijzonder lekkere schotels en goede, smake
lijke spijzen te bereiden.
"Wie derhalve thans een der moderne res
taurants bezoekt, waar men voor billijken
prijs van uitgezochte delicatessen snoepen
tre.n en uit honderd verschillende wijnen
kan kiezen, en wie dan zijn stille, behaag
lijk uitziende huiskamer opzoekt, kan zeg
gen, dat hij in zijn levenswijze torenhoog
staat boven de Koningen en Keizers van
vroegere eeuwen, dio niet in staat zouden
zijn geweest zich de genietingen te ver
schaffen, welke velen van ons ten dienste
staan.
Evenwel behoeven we hen niet te bekla
gen. Want ze kenden zelfs de menigerlei
zegeningen van gemak en hygiëne niet, die
Langzamerhand voor ons bijna levensvoor
waarden zijn geworden.
In tegenstelling met do meening, dat de
winter de tijd van rust is, ook in den tuin,
zijn wij van oordeel, dat juist in den tuin
heel veel productieve arbeid kon worden
verricht in dezen tijd. Juist in den tuin,
want wie den tuin ni'et alleen voor zijn
picizier heeft, doch er ook graag veel in
wil verbouwen, die weet heel goed, dat er
in den zomer weinig tijd overblijft om
werkzaamheden in den bodem te verrich
ten: het eeno gewas toch heeft ternauwer
nood het veld geruimd, of het andere
wacht" reeds op de plantbedden om uitge-
plant te worden. In den winter daarente
gen groeit er niet veel, en dan kan men
tevens met volle gerustheid de kippen er
in loslaten. Een hoekje boerenkool of an
dere kool, winterspinazie, late andijvie en
een beetje veldsla wondt gemakkelijk door
wat gaas tegen de vraatzucht der dieren
beschermd. In den zomer en het voorjaar
weert men uit den moestuin eiken vogel,
daar deze er door, het opeten van kiem-
planfcjes meer kwaad doet, dan hij door het
verdelgen van schadelijk gedierte nut zou
kunnen aanbrengen Maar in den winter
tijd, den rusttijd, die voor den tuin kort
genoeg duurt, is het wenschelijk zooveel
mogelijk het ongedierte te verdelgen. Heel
veel insecten overwinteren in den grond,
vaak in poptoestand; eveneens de slakken,
dio vaak zooveel schade aanrichten. Als
jonge slakjes of als eieren blijven zo het
guro jaargetijde over. Hoe meer men do
kippen bij hun arbeid helpt, des te beter.
En dat e*r werkelijk heel wat kan worden
gesnapt, leert ons de ijver, waarmede hoen
ders de omgespitte gedeelten van den tuin
nazoeken cn verder om krabben. Een van
do beste middelen, waardoor men dan ook
het ongedierte bestrijdt, is het herhaald
spitten van den grond. Men bereikt daar
mede een drieledig doel:
1. De insecten en insectenlarven worden
uit hun veilig winterkwartier gehaald en
komen om óf door de koude óf door de
hoenders.
2. De bodem wordt losgemaakt en daar
door veel beter geschikt gemaakt als stand
plaats voor de planten het volgende jaar.
De lucht heeft beter toegang en het rotten
van plantenresten heeft beter plaats; de
vruchtbaarheid van den grond wordt ver
hoogd.
3. De mest, (He in het late najaar in den
vorm van kunstmest zoo gesohikt in den
grond wordt gebracht, wordt innig met
den bodem vermengd.
Het onvoldoende vermengen, gevolg v
een bemesting onmiddellijk vóór hot be
planten of bezaaien, is zoo dikwijls oorzaak
van veel teleurstelling. Voor uitspoelen,
verloren gaan, behoeft men met kunstmest
in het geheel niet te vrcezen; geen betere
bewaarplaats voor do meststoffen dan do
bodem zelf. Een uitzondering maken we
ten opzichte van do sal peter- meststoffen,
die beter in het voorjaar dan in het na
jaar worden gegeven, al is een kleine gift
in hot na-jaar voor in den winter te veld
staande gewassen niet af te keuren. Maar
phosphaatmest en kali-meststoffen worden
beslist in het najaar het voordeeligst gege
ven en moeten dan door herhaald omspit
ten innig met den bodem worden vermengd.
De phosphaten, die niet alle even oplos
baar zijn, krijgen dan greotere oplosbaar
heid; de kali meststoffen worden fijnesr ver
deeld en oefenen daardoor krachtiger wer
king. Voor wi© er niet mee bekend mocht
a'j'n, noemen we hier de cijfers. Thornas-
phosphaat 1 h. H.G. per vierk. meter
(in tuinen met kleibodem op boon en en
erwten-bedden vooral niest te vergeten,
evenmin als de kalimest); voor kalimest
kan men als herfst- of winterbemesting op
lichte ren bodem gerust kaïn iet nemen,
1Bi H.G. per vierk. M. In het voorjaai
gebruike men liever de duurdere patent
kali 1 H.G. per vierk. meter). Op
kleibodem gebruike men ook in den herfst
bij voorkeur patentkali Naast deze twee
meststoffen vergete men in den tuin de
kalk niet. Deze kan worden genomen als
kalkmorgel, ook als gebluschte kalk (van
hot eerste 3 4, van het laatste 2 H.G.
per viork. meter oppervlakte).
Wie deze zorgen aan zijn tuin besteedt
zal zet* zeker zich den arbeid en de onkos
ten niet beklagen. Het spreekt, dat een
stikstof rijke mest in hot voorjaar even voor
het bezaaien of beplanten niet mag ach-
torwego blijven.
Voor de jonge dames, wel te verstaan; en
alleen voor dezulken, die nog over hart cn
hand te beschikken hebben, zegt „Tabaks-
nieuws", en vervolgt:
Alleen voor jonge dames, omdat wij niet
zóó arrogant en niet zóó heldhaftig zijn als
wel een vereischte is voor iemand, die ou-u
re dames van raad wil dienen.
En alleen voor dezulken, die nog ,,a pr$ 1-
dre" zijn, omdat wij de anderen met willen
opzetten tegen haar aanstaanden echtvriend
en onaangenaamheden verwekken.
Die onbevoegd het tóch wil lezen, hetgeen
volgt, die moot het zelf maar wetenwij
waaschen onze bandon m onschuld.
Er was oreis in New-York een damesclub,
anders gezegd een „dames-sociëteit", waar
lezingen gehouden wordendoor dames na
tuurlijk. En het behoeft wel geen betoog,
dat in het zoo bij uitstek practische land
van de Yankces die lezingen gewoonlijk ook
practische onderwerpen betroffen.
En ééns op een avond is daar een lezing
gehouden met als onderwerp: „Wat voor
soort man moet ik kiezen?"
Onze plaatsruimte laat niet toe een ver
slag te geven van hot geheel. Afgescheiden
dan nog van de overweging, dat wij er al
licht moeilijk too besluiten zouden, om pu
bliciteit te geven aan vorschillendo zoo ha
telijke als onjuiste betichtingen; aantijgin
gen altegaar van bij ons, mannen, veron
derstelde ondeugden. Terwijl het meerendeel
van onze lezers hot wel met ons eens zal zijn,
dat de mannelijke deugden van zoodanigen
aard zijn, dat enkele kleine gebreken daar
bij toch niet in aanmerking behoeven te ko
men. En sterker nog: hetgeen enkelen wel
verslijten willen als een gebrek, blijkt ach
teraf nog niet zoo'n verwerpelijke hebbe
lijkheid te zijn.
Wij beroepen ons ten deze op de geacht©
spreekster van dien avond. Zij zoide letter
lijk hotgeen volgt:
„Ik heb heel wat ervaring in zake man
nen, die niet rooken. Ze zijn in het alge
meen lastig, veeleischend en twistziek. Voor
al na den eten is het verschil opvallend 1 De
man, die rookt, gaat er op zijn gemak bij
zitten, en geniet kalmpjes zijn digestie.
Maar de man, die niet rookt, die weet niet
waar hij het zoeken zal. Die loopt to ijsbee-
ren in de kamer, een ieder en overal in
den weg, bemoeit zich met alles, en is om
de minste kleinigheid uit zijn humeur. Hij
eet je koekjes op, hij vraagt waarom de
thee nog niet klaar is, hij zegt allo moge
lijke onaangename dingen, die een man, dio
wèl rookt, niet in zijn hoofd zal halen. Ge
looft mij, dames, neemt nooit een man, die-
niet rookt."
Wij zijn het maar ten deele eens met de
geachte spreekster. De superioriteit van
den man, die rookt, staat vast, dat spreekt
vanzelf.
Maar, vragen wij: Wat is een vrouw
waard, die niet in staat is om haar man
rooken te leeren?
Waarom moet zij juist- een man kiezen,
die rookt 1
Beter is het, er een te nemen, die n i e t