Ginsipp ZONDAGSBLAD IÉID5CH DAGE)IAD VAN NtT No. 149® *7. 5 December. Anno 1908. *411;#p* fêet arme kind. Iets over gemak. NO Een St.-N icolaasverhaaL Movrouw Jansen was weleer een der ge lukkigste stervelingen. Jtüjk met goederen gezegend, was zij veeJ rijker nog door het Dezit van een goeden echtgenoot en van een Vief dochtertje. Hoe jammerlijk werd zij echter gestoord in haar gelukDoor een noodlottig toeval verdronken beiden en bleef zaj alleen, de diepbedroefde weduwe, de kindcrlooze moe der. lederen dag nog dacht zij aan haar lie velingen, iederen dag nog herdacht zij hen in haar gebeden. De liefde, die zij voor hen gekoesterd had, was niet verflauwd; zij had behoefte dio liefde uit te storten en aan anderen te ge ven, wat zaj haar echtgenoot, wat zij haar dochtertje niet meer schenken kon. Het St.-Nioolaasfeest was voor de rijke dame een der droevigste dagen van het jaar. Dan drong zich onweders taan baar bet beeld weer op van dio heerlijke avonden, waar op haar kind zoo kinderlijk blij en angstig tevens, de komst begroette van den bisschop. Dan zag zij weer hoc do oogen van haar man met een uitdrukking van vadertrots en vaderweelde rustten op hun beider lieve ling. En nu... Maar toch, het verlies leerde haar ook hoe zij dat gebrek aan liefde althans ten deelo kon vergoeden; het leerde haar, dat het zoet is anderen wel te doen. En van daar die drukte en beweging voor haar wo ning op het Sint-JS'ieolaasfeest. Zelf ontvangt mevrouw in de groote zaal i de arme kinderen. Allen moeten zij hun I naam opgeven en mevrouw schrijft briefjes i en legt die in de schoenen en klompen, die 1 neergezet worden. Dan krijgen allen een kop chocolade met een speculaas, en met een vriendelijk woord voor ioder van hen, laat mevrouw ze wederom gaan. Te midden van die onschuldige jeugd, van dien blijden, gullen kinderlach, van het rusteloos gesnap, waande zij zich een oogenblik terug in de dagen van voeger. En al herleefden dan dc bittere gedachten van vervlogen geluk, zij gevoelde zich toch weldadig aangedaan, doordat zij op de ge dachte was gekomen om velen armen het hart sneller te doen kloppen en hun een dag van weelde to bezorgen, die vele weken na dien hun nog vreugde veroorzaakte. De nacht is voorbij. Wat een heerlijkheid van droomen voor die kleinen, wat een schittering van geschenken, van schoon,* en ■kkers, van alles, wat zij -wel in hun schoen klomp zouden vinden bij mevrouw Jan- n 't Is negen uren den morgen. Reeds een halfuur geleden stonden de mees ten van hen, die den vorigen avond hun schoon of klomp bij mevrouw Jansen gebracht had den, te wachten voor do deur van het def tige hui8, dio hun te Lang gesloten scheen. Doch als de negende slag op don kerktoren weerklonken heeft, gaat die deur open en allon worden in de groote zaal gelaten. Eenige oogenblikken later verschijnt ook mevrouw in eenvoudige kleoding, een vfien- delijken lach op het gelaat. Zij overhandigt aan elk der klednen wat de zwarte knecht op bevel van zijn meoster in de schoentjes heeft gelegd: dezen een hemd, die een broek, een ander een borst rok; ieder ontvangt wat cn als zij klaar is met deelen, wordt een groote mand met lek kers en speelgoed binnengebracht cn krijgen zij ieder nog een verrassing. Uit mevrouws portemonnaie komt nu nog wat voor de ouders der kleinen en dagen lang spreken allen over mevrouw Jansen, de moeder der armen. De opgewonden kinderschaar is vertrok ken. ^Wat doet gij daar nog, kleine kleuter?" Eerst nu valt het mevrouw op hoo ver sleten de plunje is van het meisje, dat stil ia achtergebleven; hoe doodsbleek haar in- govallen wangenhoe verward heur haren hangen langs hals en echoudera Het kind schijnt uitgehongerd, zóó vermagerd zijn dio lange vingers, zóó hol staan die oogen. „Sinterklaas heeft toch voor u ook wel wat gereden, nietwaar, mijn kind V' vraagt mevrouw met vriendelijke stom, naar het meisje toegaande. „Ik heb geen klomp." „Maar wie zijt gij dan, kindje? Hoe Eeefc ge?" „Mij-n ouders noemden mij Annie, maar de baas van den wagon noemt mij Griet; zijn vrouw zegt niets, alleen slaat zaj mij, als ik haar heipon moet." ,,Maar waar wonen dan uw ouders, en hoe heeten zaj r „Ik ben niet meor bij mijn ouders. Op een Sint-Nioolaasavond hoeft eon leolijke man mij met speelgoed en lokkers in een nauwe straat gelokt. Aan het einde daarvan stond een wagen. Opeens pakte die man mij vast, duwde een prop in mijn mond, bond mijn handjes vast en legde in dien wagen. Eerst na een week mocht ik vrij rond loo pen, doch als iets aan wien ook vertelde, zou hij mij a r=rtooorden." „En hoe zijt gij nu hier gekomen?" „Wel, ik moest vanmorgen gaan bedelen en toen kwam ik in deze straat on zag el die andere kinderen naar binnen gaan on toen ben ik ook maar mcegeloopen." „Arm kind 1 En hobt ge nu geen honger, lieve?" „Ja mevrouw, de kinderen vertelden mij, dat hier zoo'n goede njK.e dame woonde cn dat ik zeker wel een boterham zou krijgen,'' „En wat moest go toch voor uw baas uitvoeren?" vroeg mevrouw, Da-dat zij een haror dienstboden verzocht had een en an der gereed to zetten. „Wij trokken van dorp tot dorpalleen winters bleven wij in een groote stad, waar Ik dag aan dag moest bedelen, 's Zo mers matte do baae stoelen en lap to oude pa rap lui es op Mevrouw» oogen vulden zich mot tranon; de gedachte aan haar lief doohtertje kwam weer met dubbele kracht bij haar op. „Wilt gij altijd bij mij blijven? Ik sai een moeder voor u wezen." En zonder het antwoord ai te waohtoa, zonder acht te geven op het slordige en vieze van het kind, sloot zij het snikkoDd in haar armen en kuste zij de bleeke, inge val len wangen. Een onderzoek naar de ouders had geen resultaat en met goedvinden van den com missaris van politie, bleef Annie hij mevrouw Jansen. Als haar eigen kind voedde deze hot meisje op, en onder de hoede der weldadige vrouw werd het een toonbeeld van ware menschenlicfde cn, op het voorbeeld harer pleegmoeder, een verzorgster van armen en gebrekkigen. Als men do pronkvertrekken dor oudo koningssloten on paleizen bezoekt, krijgt men een machtigen indruk van de pracht er» praal, waarmode do bebeerGohora van volken en landen zich reeds in vroegere tij-, den wisten te omgeven. Maar het zou zeer verkeerd zijn, uit deze uiterluke weelde do gevolgtrekking to maken, dat de machtheb bers van vroegere eeuwen iet© van het ge mak gekend hebben, dat heden in iedere burger familie to vinden is en zonder het welk de beschaafde mensch tJians niet meer, leven kan. Heeft men gelegenheid, in doze, kasteolen en paleizem eenmaal achter do coulissen te zien en do vertrokken te bekij ken, waar doze machtigen sliepen, zich wasohtcn en aankleedden, dan merkt men een verrassende tegenstelling op. Het meest opvallend is do tota-lo afwezigheid van eenig gemak voor do huiselijke zijde, des loven» in de kleinere kastcelcn e-n Land-: huizen van toenmaals. Op hot Pauwcneiland, bij Potsdam, ötaat bijvoorbeeld het bekende slot, waarin Fricd- rich Wilhelm III dikwijls verbleef en waar ook koning Wilhwlm I, dc la.tero kei zer van Duitjichlrnd, van 'tijd tot 'tijd woonde. Als men hier, op do eerst© ver dieping ,d© slaapkamers ziet, welke koning Fricdrich Wilhelm III, zijn gemalin (het. was zijn tweede vrouw, n.l. vorstin Licg- nitz) cn vóór dien tijd do oudo hofmeeote-* res gravin von Booa ter beschikking ston den, dan moet men zeggen, dak heden ten da go zulk eon slaapgelegenheid in geen arbeiderswoning doow do bouvpolitio zou geduld worden. D© 6laapvertrokken zijn( hokjes, wat lan|jcr dan een bod en ander half maal zoo bre»d. Een venster, toogang: ver schaf fondo aan de buitenlucht, is niot j voorhanden. Boven do dour, dio van do| gang naar do hokjes voert, bevindt ziob j een Cx>vculi.drt-venster, dsst itftuscohea I gcop**d kan worcfen. En cn die ver stikkende. in Aui zom.»r waarschijnlijk oa- I verdraag I jk lvcto en stoffisre, hokjes, slie pen de Koning en 2ijn Gemalin 1 Krijgt

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1908 | | pagina 15