VOOR DEJEUGD
WWü@p
ISIDSCH DAGBIAD
No. 14916.
Woensdag' *7 October.
Anno 1908.
fWil iïiïi 1 i« .1 i i ii?ïi lulli i»s»i 5 i»»i i iu>i g iT
-X-«7- IA-0s*JL«a «k« e°JL«e «A," e «A»a»JL» jJl?s»Jw°e tL» a ti.»a «JL»a «ATetA*sJL?a J39
Eeai eerlijke jongen.
De rattenvanger van Hameln.
t-c
G»
9
,,Dag moeder, tot straks, ik zal u uw ont
bijt meebrengen."
En Jaap Mulder geeft zijn moeder een
2oen en loopt de zes trappen af, waarna
hij zich me>t haastigen stap naar de defti
ge buurten begeeft.
Jaap ia een bleek, mager ventje van tien
jaren. In een bakje, dat om zijn hals hangt,
draagt hij zijn koopwaar: eenige katerntjes
postpapier, potlooden en pakjes naalden,
want Jaap is een kleine marskramer. Van
de weinige stuivers, dis hij met zijn handel
verdient, moet het kleine gezin leven, want
2ijn moeder kan niet meer werken: zorgea
en gebrek hebben haar vóór den tijd oud
gemaakt.
Jauip boent, na een kwartier geloo pen
te hebben, op de Keizersgracht, met haar
mooie, statige huizen. Daar ziet hij een
dame, dis juist haar huis verlaten heeft
ju wacht op een huurrijtuig, dat haar zal
meenemen.
„Mevrouw, koopt u een katerntje papier
?Rn mij?"
Mevrouw Volt raadpleegt haar beurs,
maar wendt zaoh teleurgesteld tot den
kleinen vrager:
,,Het spijt mij, mijn jongen, maar ik heb
gee>- klein geld."
,,0, mevrouw, ik kan wel gaan wisselen
bij den kruidenier om den hoek."
Mevrouw Volt aarzelt een oogenblik, dan
geeft zij het kind een rijksdaalder met de
woorden
..Zie hier, kom maar gauw terug; ik
tal hier op je wachten."
Jaap rent weg als een pijl uit een boog,
het geldstuk stijf in zijn hand geklemd. Als
hij een boek omslaat, komt hem een auto
mobiel in volle vaart tegemoet. Hij geraakt
er onder en wordt bewusteloos en bloedend
opgenomen.
Mevrouw wacht haar kleinen boodschap-
looper vergeefs en na een half uur geeft zij
het op, tot ziohzef zeggende
..Zo zijn helaas allen eender!"
Zij stapt in het rijtuig; haar stemming
is verstoord niet door den verloren rijks
daalder, maar door haar vertrouwen dat
beschaamd is gemaakt.
,,Den volgenden morgen, a.ls mevrouw
Volt de krant inziet, woTdt haar oog ge
troffen door een artikel: Het Geheim van
een Rijksdaalder. Zijlc-est:
„Gisteren is in de Ff. st.roat een kleine
marskramer door een automobiel overreden.
Hij had een ernstige hoofdwond en werd1
door een agent naar het Kinderziekenhuis
gebracht Op het oogenblik is hij nog
niet bii kennis, doch hij mompelt onop
houdelijk: de dame. het geld. Tn do
rechterhand houdt hij een
die men tevergeefs getracht h-n -n fo
'mtnemen. Men vraagt zich af wi' er g-?-
h -rd kan zijn."
Mevrouw Volt stond onmiddellijk op,
belde en liet een rijtuig halen. Dc weg
kwam do jonge vrouw zeer lang voor. Haar
angst nam steeds toe. Zij had het kind be
schuldigd, terwijl hij half dood lag in
haar onmiddellijke nabijheid. Eerst toen
het rijtuig stilhield voor het ziekenhuis,
kwam mevrouw Volt tot bezinning. Zij wist
den naam van het kind niet, het was dag
noch uur voor de gewone bezoekers; zou
zij bij hem toegelaten worden?
Mevrouw Volt nam een kloek besluit; zij
vroeg en kreeg den directeur van het zie
kenhuis te spreken en vertelde hem wat er
den vorigen dag gebeurd was. Haar ver
haal maakte de belangstelling van den di
recteur in hooge mate gaande en hij bood
aan haar zelf bij het bed van den kleinen
patiënt te brengen. Zij liepen vele zalen
door. tot de directeur plotseling stilhield
en zeide:
„Daar is hij."
Hot was wel de kleine, uitgehongerde
marskramer van den vorigen dag. Zijn ma
ger gezichtje was nog bleeker. Zijn ver
bonden hoofd rustte op het kussen en op
het witten laken hield het handje kramp
achtig het geldstuk omklemd. Maar bet
kind was oiet alleen. Aan het voeteneind
van het bed knielde een wcenende vrouw
Het was de moeder, die den vorigeD dag
haar kind vergeefs gezocht had en hem,
doodelijk beangst, was gaan zooken. Zij had
alle politiobureaux aigeloopen en eerst in
den morgen had een agent haar bij het bed
van haar zoon gebraoht.
Bij het binnentreden der bezoekster hief
zij het hoofd' op.
Mevrouw Volt sloeg den arm om haar
heen en zei de:
„Schrei maar niet, wij zullen hem wel
beter maken
Bij het hooren van die stom zag de kleine
zieke op. Hij stamelde eenige woorden en
opende zijn hand, zoodat de rijksdaalder in
de hand der dame viri. Daarna slaakte hij
ee*> diepe zucht en sliep in.
Toen de kleine marskramer genezen was,
kwamen twee moeders hem halen. Met. hun
drieën begaven zij zich naar het huis van
mevrouw Volt. Zij bracht moeder en zoon
naar haar boerderij in Gelderland en daar
biel pen frissche lucht en goede melk den
kleinen Jaap geheel op krachten.
Zijn moeder wordt lang/.imerhand een
dikke boerin en nog dikwijls zegt zij:
„Nooit den moed opgeven, mijn jongen,
alles komt terecht."
(Een overlevering).
G.igeveer zeshonderd jaar geledan werd
do rtaü Hameln aan .?-> Wcser door een
grootc plaag bezocht. Uit alle hoeken en
gaton der stad namelijk, kwamen honder
den co duizenden ralten en muizen te voor
schijn, namen bezit van dc huizen der in
woners, aten uil bun schotels, li pon op
hun tafels en steden en sliepen in hun
bedden.
Waar men een van die vraatzuchtige die
ren doodsloeg, kwamen er zes anderen om
zijn p'aats in te nemeu. Niemaud, niemand
wwt raad.
In dezen grooten nood meldde zich een
vreemdeling bij het edelachtbare bestuur
der stad aan. Hij zag er uit als een speel
man, en bcód aan, alle ratten en muizen
to dooden als men hem een goudgulden
tot loon gaf.
De prijs was niet te hoog, doch daar
men den snaak niet \ertrouwde, zeiden d«:
heeren: „Eerst het werk, en dan hit loon."
Daarmede was de man tevreden, en hij
klom de trappen van het raadhuis af.
Op de markt gekomen, haalde hij een
fluitje uit den zak en ontlokte er toover-
achtige geluiden uit. Telkens zong hij op
lieflijke wijs:
Muis en ra, rat en muis,
Volgt mij allen uit uw huis,
'k Breng u in een prachtig graf;
Neemt uw staart als wandelstaf."
Terwijl hij zoo zingende en fluitende
door de straten danste, sprongen de mui
zen en ratten van alle kanten te voorschijn
en liepen hem piepend na. De fluitspeler
voerde dc onafzienbare schaar de poorten
der stad uit naar do Weser. Daar aange
komen, ontdeed hij zich van zijn kleederen
en sprong altijd fluitend en zingend in de
rivier, waarin hem de ratten en muizen
gewillig volgden. Al het ongedierte ver
dronk.
De fluitspeler had zijn werk volbracht,
en keerde naar de stad terug om zijn loon
te ontvangen; doch in plaats hem clat te
geven, dreigde do raad hem wegens too-
verij met een harde gevangenisstraf, als hij
niet dadelijk do stad verliet om nooit weer
terug te keeren.
„Heeren van den raaddat zai u rou
wen riep de man dreigend, doch co in
v. oners der stad verheugden zich er over.
dat zij zoo goedkoop van de ratten- en
muizenplaag verlost waren.
Hun vreugde veranderde echter in
groote droefheid. Des Zondags namelijk,
toen al de volwassenen in dc kerk en alleen
de kinderen thuis waren, verscheen de
fluitspeler weder, en zong en floot door «i»
straten.
„Lieve kinderen! groot on klein,
Laat ons samen v rooi ijk zijn.
Volgt mij allen, altemaal
Naar mijn fraaie tooverzaal.
Daar gingen alle deuren open, en aoo-
als eerst de ratten en muizen, zoo vo'gden
nu de kinderen dansend en zingend de lok
kende tonen van den fluitspeler. Dezo
i eerde de kinder schaar, immer lokkend en
zingend, naar een afgelegen berg, die
zich vcor hem opende. Allen volgdon den
fluitspeler naar binnen, waarna do berg
zich weder sloof.
Slechts cén meisje was wat achtergeble
ven en kwam pas aan, toen de berg zich
gisloto;i had. Weenejid kwam zij iz de ctad
terug en vertelde, waar de raltc-r.vanger