De kikvorsch-barometer. Oplossingen der Raadsels. Nieuwe Raadsels. vaaeöd Roebaard zachtjes meetrok aan een pand van bet jasje, dat bet zieke be eet na steeds moest dragen om zijn wonden tie bedekken en bet verband vast te houden. De kat geleidde dan den hond naar den tuin; beiden legden zich op hetzelfde plekje van vroeger neer, en de kleine invalide, verkwikt door de koesterende zonnestra len, vergat dan voor enkele oogenblikken zijn leed en pijn. Dit duurde zoo eenigen tijd voort. Ein delijk meende men een einde te moeten ma ken aan het lijden van het ongelukkige dier en gaf men hem vergift in. Had hij echter nog langer blijven leven, ongetwij feld zou de kat haar onvermoeide en be- langelooze taak hebben voortgezet. ,,0, vader/' riep Jaap uit, „wacht U als het U blieft evenl" Jaap stond atil voor het raam van een dro gist en hij wees zijn vader op een stopflesoh, die gesloten was met een stukje gaas. Op den bodem der fleech lag wat mos. Een houten laddertje van ongeveer twaalf centimeter lengte reikte van den bodem der fleöah tot in den hals en op de bo venste sport zat een kikvorsch. „Wat doet daar die kikvorsch?" vroeg J«aap. ,Ik weet het niet," antwoordde rijn vader, „laten wij den winkel maar eens in gaan en bet vragen." De drogist wa6 eèn Duitachèr, hij glim lachte bij vader's vraag. „O," zeide hij, „dat is mijn weerglas, mijn barometer. Ik heb den Fxosoh uit mijn Faterland meegebracht. Als hij boven op den ladder zit, wordt bet mooi weer en als bij rich in het moe verstopt, komt er vegen." „Hoe houdt U hem in het leven?" vroeg Jaap's vader. „Soms fang ik een flieg voor hem en eens in de week verwissel ik het natte mos; dat ia ah Ja, hij ia een goede barometer, mijn kleine Froech." Jaap 6tekle veel belang in die kikvorsch- barometer en toen bij thuis kwam, verbelde bij Bob en Marie er alles van. Hij eindigde met de woorden: „Wij moesten ook zoo'n barometer hebben, dat zou eerst leuk zajn." „Maar waar halen wij een kikvorsch van- het glas neer, met bijna nog al den wijn, 'dien Aïice hem ingeschonken had en zed: „Vindt U het niet wat erg zoet, jonge juffrouw?" „De echte wijn is zoo erg zoet niet, als TJ een dozijn flesschen bestelt, zult U zien, dat het heel anders smaakt. Het zou heel lief van U zijn dat te doenl De slager vroeg, waarom zij dat zoo graag wilde." „Omdat wij twee en een halven frank verdienen op elk dozijn flesschen, dat wij verkoopen?" „Wilt U er wat van koopen?" „Ik drink heel graag Spaanschen wijn." „Mag ik U nog wat inschenken?" „Dank U, dank TJ, zei de slager haas tig, ongelukkigerwijs kan ik geen wijn verdragen. De dokter heeft het mij ver boden. Maar ik heb een oom die het ge bruikt. Ik kon misschien wel zes flesschen bestellen voor rijn verjaardig. Hier ia al vast de provisie." Hij haalde een hand vol klein geld uit zijn zak en gaf Alice één frank vijf en twin tig. Na een oogenblik voegde hij er bij: „Ik heb geen tijd meer, om op Uw Papa te wachten, jongejuffrouw. Wilt U zoo vriendelijk zijn hem te vragen of hij mij schrijven wil?" Alice liet hem uit en voegde zich weder bij ons, haar vijf en twintig stuivers nog altijd in de hand. „Wel, wat zeg jullie daarvan?" vroeg zij. Wij antwoordden, dat het fijn was en den gehoeJen avond werd er gesproken over het. fortuin, dat wij zouden maken. Den volgen den dag kwam er niemand maar den dag daan en wat zou die koetent" vroeg Marie. Jaap lachte. „Die koet niefe," redde haj, „wij kunnen er zelf een vangen. Kort daarna gingen de kinderen op een vacantiedag naar buiten en spoedig vonden zij een sloot, die hier en daar een poel vormde. Zij keken tussohen steenen en sprongen van den een op den ander. Eindelijk riep Jaap: „Daar, daar springt een kikvorsch." Plomp, de kikker sprong in het water en alleen de steeds wijder wordende kringen, toonden de plaats aan waar hij verdwenen was. „O, kom hier, Jaap," riep Bob; „hier is er nog een." Jaap en Marie kwamen aan- loopen. „Waar is hij?" „Daar op den steen." Jan greep hem en boog zich voorover, zich vasthoudende aan een tak maar de vermolmde tak brak in tweeën en Jaap tuimelde hals over kop in een diepen poel. Marie en Bob waren zeer ontsteld, doch toen de arme Jaap weer bo ven kwam, riep Marie: „gauw, Bob help mij." Te zamen duwden zij een tak naar Jaap's kant en hij greep dien. „Het is in orde," riep hij, „ik voel grond." Met behulp van den tak gelukte het hem, na veel moeite, op het droge te komen, druipnat, doch overigens volkomen ongedeerd. Toen de kinderen tehuis kwamen waren rij vol van hun avontuur en Jaap werd onmiddellijk in bed gestopt. Hij zeide wel dat hij het ellendig vond maar moeder bleef er bij. Marie en Bob kwamen hem in rijn droefheid opzoeken. L Feuilleton. II. Inktpot. hl Kat tor rat wezel mol. IV. Eerlijk duurt het langst. V. W atergpraaf smeer. daarop een dame, die een inzameling hield voor een weeshuis. Alice en ik ontvingen haar in den salon. Nadat wij haar uitgelegd hadden, dat wij met ons beiden nauwelijks een frank rijk waren en dat wij gold noodig hadden, vroeg Alice plotseling: „Wilt U een glas wijn?" De dame keek verwonderd, maar zeide dat rij er wel trek in had. Oswald! schonk een flinke hoeveelheid ambrozijn voor haar in een behoorlijk glas, dat hij uit het buffet haalde. Na den drank geproefd te hebben, stond rij plotseling op. „O, jullie ondeugende kinderen 1 Oudere lieden zoo te foppen 1 Schaam je je niet?" „Het spijt mij erg antwoordde Alice. „De slager vond het lekker; hij meende alleen, dat het wat zoet was." Natuurlijk konden wij nu de dame niet vragen onzen wijn te bestellen. Wij zetten de flesoh w "g en beproefden niet meer aan de menschen, die bij ons kwamen ambrozijn te verkoopen. De flesch kwam <ük onder de stof in de kast, waar wij haar gezet hadden, Misschien zouden wij haar geheel vergeten hebben, als niet op een middag, toen wij allen uit waren, een onderwijzer ons was komen op zoeken, die aan het einde der straat een par ticuliere school had opgericht. Hij had langen tijd met Eliee gepraat en eindelijk gezegd, dat wij zeker bij hem op school moesten komen. Wij dachten, dat het 't beste zou zijn hem eens te gaan opzoeken, en hem uit te leggen, dat Papa ons op een groot instituut zou doen zoodra hij tijd had die zaak in orde te brengen. Ingezonden door „Dik Trom." I. Mijn geheel bestaat uit 11 letters en il vermakelijk voor groot en klein. 9 2 3 4 5 is een edel dier. 6 6 7 is een boom. 12 7 vindt men in de keuken. 11 10 7 2 is een verkorte meisjesnaam; 12 5 vindt men in menigen tuin. Il 2 3 4 8 is een kleedingstuk. 11 2 7 8 is een wapen. Een huis ia gebouwd op 9 3 11 10 7» Kunt gij het nu 4 3 10 7? Ingez. door Abraham van Rosmalen. II. Mijn geheel is een plaatsje in Zuid llol land en bestaat uit 8 letters. 5 3 8 is op ieder huis. 4 2 8 is iets, waar men flesschen mee dicht maakt. 6 2 3 4 is een rivier. Een 6 7 8 heeft men in elke stad. De 1 7 4 is een rivier in Egypte. IIL Welk spreekwoord leeet men in deze zin nen 1 Wij spreken niet, wanneer de meester yer- telt. Er ie een zwaluw op het dak. Het zilver glinstert in de zoa. Het regende maar steeds door, terwijl de zon scheen. Men moet leeren op tijd te zwijgen. Jan is. gevallen en brak rijn been.- Piet heeft een broche gevonden van good. Ingezonden door Nico Kriek. IV. Mijn geheel bestaat uit 8 lettere en ia een smakelijk en gezond voedsel. Een 5 7 8 is een schaap. 6 4 3 zet men voor een onzijdig woord. Een 1 2 8 is een gevaarlijk voorwerp. 3 2 8 is een jongensnaam. Ingez. door „Boschaoemoon." V. Met B hoor ik aan dieren- Met H ben ik bdj een tudn. Met D ben ik op een schzp. Met R ben ik bij eieren. Met L ben ik een rivier. „Wij konden de flesch ambrozijn wel mee nemen," opperde Oswald, „misschien bestelt bij er wat van." Den volgenden dag belden wij aan bij den onderwijzer, den heer Matlow. Een heel net dienstmeisje deed ons open ©n liet ons in een kamer, waar ibeel veel boeken in rijen tegen den muur sto-nden. De heer Matlow zat aan rijn schrijftafel en schreef iets in een bock. Hij was Hein en dik en had een bril op. „Wel begon de heer Matlow, „wat voert U hierheen'?" „Gij hebt ons verzocht bij U te komen om over Uwe school tc spreken, mijnheer. Wij zijn de kinderen Bas table en wonen aan den anderen kant der straat." „O, juist, juist! jullie komt zeggen, dat je bij mij op school wilt komen?'" „Pardon, mijnheer, wij komen U juigt uit leggen, dat Papa ons op een groot insti tuut wil doen, zoodira hij tijd heeft daar voor te zorgen." „En dan hebben wij U nog iete te vragen,* voegde Oswald er bij, terwijl hij Alice een teeken gaf, den wijn in het glas te schen ken, wat zij achter Oswald's rug deed. „Mijn tijd is kostbaar," zei de heer Mat low, terwijl hij op zijn horloge keek, maarals ik jullie a dienst kar rijnwat verlangt gij van mij?" Oswald nam het glas uit Alice's hand er bood het den onderwijzer aan, met da woorden: „Ik" wou Uw oordeel hierover hooreü." (Wordt Vervolgd.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1908 | | pagina 13