VOOR DEJEUGD LC-IDSCH DAGBIAD No. 14904. Anno 1908, C>rS© De gevolgen van een driftbui. TSAAR PAUL I, Een verborgen schat. Woensdag* 23 September. •i I A O J I I I O I1811 tnit lit •V* «oW. i «JL«i >JL> t <JLa iJL« t 'JL? i «k? i JL» i «i.» t i k« t 'JL't tilïiL»* A.*«X1 VWWVWWW Pe kinderen zaten op een winterdag in de kinderkamer en vulden den tijd. voor het eten aan met verhaaltjes vertellen en raadsels opgeven. Juffrouw Anna was het middelpunt der groep en op haar schoot zat de tweejarige Miea, de jongste der kinderen. J an was zeven jaar en Greta twee jaar jonger. Ook waren er twee neefjes, die de kerstvacan- tie op Huize Veldzicht doorbrachten. Het had den geheelen middag geregend, zoodat de kinderen hun gewone wandeling niet hadden kunnen doen, en juffrouw Anna had moeite geoeg gehad hen zoet te hou den. Neefje Ernst was een bedorven kind, en dien middag was hij in alle ernst met Jan aan bet vechten geraakt. Jan wae een lieve jongen, maar hij had een driftig h&« meur; dat wae hem voor een oogenblik de baas geworden en hij had zijn neefje gesla gen. Ernst aloeg terug en zaj worstelden samen, tot de juffrouw tueschen bedden kwam. De twist was spoedig vergeten en na zaten zij te schemeren als een tevreden groepje. „Nn is het uw beurt, juffrouw," zei Greta toen Ernst een raadsel had opgege ten. „Mijn verhaaltje," zed de juffrouw, „handelt over een jongen, die Toon heette, En in Indië woonde. Hij was gebu-ren in de binnenlanden, en had ook nooit ergens an ders gewoond. Hij was negen jaar, en een aardig kereltje. Hij kon paardrijden, zwem men, en was den geheelen dag buiten. Het wae een goedhartige, gehoorzame kleine baas, ma^.T hij had een gebrek: hij was driftig. Niet dikwijls gaf hij daaraan toe, maar als hij het deed, wond hij zich erg op, en had er later bitter berouw van." >rDat zegt U natuurlijk voor mij," dacht Jan, doch hij sprak het niet uit. „Óp een dag speelde Toon met een ande ren jongen op het erf achter het huis. De andere jongen was kort geleden in dat dorp bomen wonen, en een ruwe klant. Om een of andere reden, kregen zij twist en beide jongens maakten zich driftig Dirk zeide een paar heel leelijke woorden en Toon gaf hem in zijn boosheid een schop. Haj viel en zijn hoofd sloeg tegen een stuk ijzer. Het bloed stroomde er uit, en hij lag zoo atü, dat Toon eerst dacht, dat hij hem gedood had, en uit alle macht om hulp riep. Zijn moeder kwam doodelijk ongerust aanloopen, zij zag dadelijk dat Dirk be wusteloos was. Zij verbond de wond met haar zakdoek en droeg hem met behulp /an Toon naar huis. Toen zeide zij tot Toon ,,Rijd zoo hard je kunt naar den dokter." Toon liet geen oogenblik verloren gaan, maar spande zijn paardje in en reed weg, zoo hard hij kon. Gelukkig was de dokter thuis en beloofde, dat hij dadelijk mee zou gaan. „Mijn paard zal er gauwer zijn, dan die kleine hit van jou," zeide hij, „kom dus maar bij mij voorop zitten, dan gaan wij. Ajrme Toon. Het was een droevige rit voor hem. In gedachten zag hij Dirk lig gen, gedood door zijn hand. O, hoe wensch- te hij, dat hij zich niet door zijn drift had Laten belie erschen. Eindelijk waren zij thuis en de dokter steeg onmiddellijk af, en ging naar Dirk. Toon wachtte buiten en o. wat scheen het lang te dure-n, vóór de deur open ging en hij den dokter hoorde zeggen: „Je komt er wel door, Dirk, maar het had niet veel gescheeld. Het is een harde les geweest, mijn jongen." En dat was het. Toon was mijn eigen vader, kinderen, en hij vertelde ons die ge schiedenis, om ons te doen zien. hoe vreeselijk de gevolgen van een driftbui kunnen zijn." die van 1796 tot 1801 Rusland regeerde, had tegen het woeste rijden een zeer streng verbod uitgevaardigd. Toen hij nu leenai in zijn droschki het Izaksplein overreed, zag hij in de verte een officier, die, ook in een droschki gezeten, wild over het plein rende. Dadelijk gaf de keizer zijn koetsier be vel, hem na te jagen en in te halen. Ver geefs vloog 's keizers rijtuig; de officier zette zijn Kozakken paard aan, en ont kwam. Paul, zijn oogmerk verijdeld ziende, wil- re weten, wie die officier was, en liet da delijk alarm slaan. Zoo meende hij te ont dekken, wie afwezig was. Toevallig bevon den zich verscheidene officieren buiten de poort en niet minder dan zevenentwintig werden gearresteerd. Paul had bevel gegeven, den afwezige in het winterpaleis voor hem te brengen, maar toen hij de zaal binnentrad, en in plaats van een, dat groot getal officieren zag, werd zijn donkere blik nog donker der. Zwijgend monsterde hij hen een voor een, maar kon den rechten man niet uit vinden. Dit deed zijn gramschap nog toe nemen. Eindelijk sprak hij „Een is er onder ulieden, die mij giste ren zeer vertoornd heeft. Ondanks mijn verbod, joeg hij als een razende door de stad en de poort uit. In plaats van éën ontbralken er zevenentwintig van het gar nizoen. Ik wil nu een voorbeeld stellen, dat lang in het geheugen blijven zal. Gij gaat allen naar Siberië. De kibitken staan reeds voor uw transport gereed. Marsch Allen stonden als versteend van schrik, want met een verbanning naar Siberië valt niet te spotten. Daar trad een jong man uit hun midden, en de knie voor den mo narch buigende, sprak hij met bevende stem „Op mij alleen valle de ongenade van Uwe Majesteit. Het is nooit aan een offi cier verboden geveest, buiten diensttijd de stad te verlaten. Niemand is hier schuldig, dan ik alleen 1" Doodsbleek zweeg hij, en de keizer nam hem van bet hoofd tot de voeten op. Er heerschte een sombere stilte. Eensklaps vroeg de keizer: „Hoe heet gijl" „Iwan Stromanoff, Sire V* „Van waar hebt gij dat paard?** „Van mijn vader. Hij heeft het zelf opge kweekt en het mij geschonken". „Uw vader heeft een voortreffelijk paard gekweekt," vervolgde de keizer, eo hij legde de hand op den schouder van dei jongen officier, „maar een nog voortref felijker zoon. Gij hebt, in weerwil van mijn hoorn, niet geschroomd uzelven als de overtreder van mijn gebod bekend te mar ken en uw kameraden te redden; dat i» braaf' Hoeveel wilt gij voor uw paard?'' „Het paard behoort Uwe Majesteit, wanneer zij zich verwaardigt het van mij aan te nemen!" riep de officier. „Hei heeft mij tegen den recht matigen toortj vaii mijn keizer beschermd, en dat ré mg prijs genoeg.' Onder het uitspreken dezer woorden had de jonge man nogmaals de knie gebo-< gen. Eenige oogenblikken zweeg de keizer, maar zeide toen met een glimlach: „Sta op, majoor! Van een luitenant kan de Tsaar geen gccchenk aannemen. Ik dank u voor uw paard, majoor Stroma noff!" Ik wou, dat ik eens zoo'n gelukje had, als sommige mensoken hebben," zei Jaap.. „Ik zou zoo dol gira^g een verborgen achat vinden." Er zijn er wed meer, die dat willen,** zei Dik, ,^naaT waar zou je hem zoeken F* In den grond mtnnnfi jkT' antwoordde Jaap. Maar wtuaxf* O, dan vindt j© een kaartje met ge heimzinnig schrift, waarvan je de beteeba nis op één of andere manier te weten komt; of je droomt drie nachten achter een, dat op een aangewezen plaats zakken of kisten vol goud1 begraven zijn, je gaat eer heen, be» gint te graven en je bent binnen." Op de vliering afcaat een oude kist/* zei Toon, „laten wij die eens door gasa* snuffelenwie weet, wat wij nog vinden 1" O, dan doe ik mee," riep Mi entje mtt, Moeder, mogen we nw sleutelbos heb ben V' vroeg Jaap. Waarvoor won je sleutels hebbeni Om in die oude kist te snuffelen? Nu, 't id mij goed, als jelui maar geen nornmej maakt I" Het was een echte regendag en moedeij was blij, dat de kinderen zich niet verveeld den. De koffer was spoedig geopend eg de inhoud werd onderzocht. Hoezee! riep Dick, hier het» ik een paar partijen oude brieven nn zullen Wd postzegels vinden ook." Waar zijn de jongensf" vroeg Vader, toen hij tehuis kwam.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1908 | | pagina 11