VOOR DEJEUGD ItlDSCH DAGBIAD O/. LOTTIE'S GOUDEN TIENTJE. Hoe Maggie ging winkelen. o. 14886. Woensdag* 2 September. Anno 1808. •V© 6/* 2 N fc 0 4 J I I I I 1? I »l •T<> 1llilfll iètéê g lltll>l»ll j léêéi •5 6»>-^0 /WWA/\AA^A/\A „Kindjelief", zei mevrouw ïïaans, ver- ic-eid opkijkende van het kasboek, waar- -v zij reeds een uur lang gebogen zat, „ik rees, dat wij ons uit-stapje naar zee zullen neten opgeven. Het spijt me zoo voor jou eveling. Ik weet hoe je er naar verlangd ebt. Lottie barste in tranen uit, toen zij haar loeders woorden hoorde. „O, kunnen wij niet gaan moeder?" snik- t zij. ,,Ik zou het zoo heerlijk te vinden k vind het een schande, dat andere meis- s zoo dikwijls uitgaan en ik nooit." Mevrouw Haans trok haar dochtertje naar ich toe en troostte haar met lieve woordjes ot het snikken ophield. „Kom liefje", zei haar moeder, terwijl zij .aar kuste, „wees nu mijn dapper klein ueisje, mijn zonnetje, zooal6 je immers al- ijd bent geweest „Ja moeder", zei Lottie, opsringende, „de norrige bui is over. Ik ga wat krijgertje ipelen met Bruno". „Loop eens naar vrouw Harter, liefje", tei mevrouw Haans, „en haal een paar ver- >ehe eieren. Ik heb die noodig voor het mid dageten." Een paar minuten later stapte Lottie het :uinpad af, zwaaiend met haar mandje, ter- vrijl Bruno haar op den voet volgde en na een flinke wandeling door het vrije rold bereikte zij de woning van rrouw Harter. Plotseling hoorde zij snikken en aan het tuinhekje van de woning stond een meisje ongeveer van haar leeftijd, met bet gelaat in de handen bitter te schreien. „Wel Martha", riep Lottie terwijl zij naar het meisje toeliep, „ik wist niet dat je thuis was! W t zei de dokter van je knie „O, jongejuffrouw Lottie", zei Martha, terwijl zij een oogenblik haar snikken in hield, „hij zegt, dat het te laat is. Hij kan aiete voor mij doen, ik moet mijn geheele le ren kreupel blijven." „O, hoe vTeeselijk", zei Lottie, terwijl zij naast het meisje neerknielde. „Als ik je maar helpen kon Nu kan ik ni blijven, want ik moet moeder eieren brengen, maar vanmiddag kom ik terug en dan moet je mij er alles van vertellen." Vrouw Harter stond in den hof, haar kip pen te voeren en deze vertelde haar alles omtrent de teleurstelling der arme Martha. Op den weg naar huis, dacht Lottie maar steeds aan Martha's verdriet en zij vertelde alles aan haar moeder. Mevrouw Haans' eerste gedachte waskon Martha maar naar dokter Ter wins gaanMaar daar is geen sprake van, de spoorreis en het honorarium van den dokter zouden te veel geld kosten! Lottie was heel stil terwijl zij haar moeder hielp de tafel dekKen. Eindelijk zeide zij „Ik weet wat moesje-lief! Laat mij het gouden tientje, dat ik voor mijn verjaardag van oom George gekregen heb aan Martha geven. Ik weet wel dat het bewaard wordt 18 om een winterjurk voor mij te koopen maar ik kan de oude nog best dragen en ik zou het zoo graag aan Martha geven, om haar naar dokter Terwins te laten gaan." Haar moeder antwoordde niet dadelijk en Lottie ging voort: „O moeder I ik vond mijzelf zoo slecht, toen ik die arme Martha zoo verdrietig zag bij de gedachte, dat ik zoo boos was ge weest, omdat ik niet naar Katwijk kon gaan. Laat mij baar die tien gulden geven Ik weet immers dat u met uw vlugge vin gers mijn oude urk weer keelemaal kunt op knappen I" En zoo werd besloten, ,want mevrouw Haans zag, dat het geen gril van Lottie was, maar een edelmoedig verlangen om anderen in hun verdriet bij te staan. Dokter Ter wins, de beroemde Amsterdamsche chirurg, was heel bevriend geweest met mevrouw Haans' overleden echtgenoot en hield met zijn weduwe de vriendschap nog aan. Voor de dag kwam, dat Martha gaan zou, was Lottie's gouden tientje tot een aardig som metje aangegroeid, want de buren hoorden van de onbaatzuchtigheid van het kind, en gaven allen wat. Martha kwam in het ziekenhuis onder be handeling van den bekwamen chirurg en na een maand kwam het goede nieuws, dat de knie geheel genezen was en zij over een paar weken wel thuis kon komen. Lottie danste van vreugde, toen zij het hoorde. Is dat niet beter dan een nieuwe jurk, moesje?" vroeg zij. „Wat een akelige mopperpot was ik dien morgen, toen ik die arme Martha zoo zag schreien." „Mijn dochtertje begint in te zien, dat niets dan eigen last zoozeer verlicht, dan dien van anderen te helpen dragen", zeide haar moeder, terwijl zij haar teeder 'kuste. „Waar ga je heen?" vroeg de driejarige Fred aan zijn zusje Maggie, die vijf was, toen zij haar manteltje haalde en dat aan trok. „Ik ga winkelen", antwoordde Maggie met een gewichtig gezichtje. „Ik ga heel al leen een verjaringpresent koopen." Fred's ronde oogen gingen van verbazing wijd open en hij zei: „Ik ga met je mee", en hij klom op een 6toel om bij zijn jasje te komen. „Neen, jij niet", zei Maggie, „kleine kindenen doen geen boodschappen zonder moesje of Anna. Ik ben veel grooter dan jij. Je mag met mijn nieuwe blokkendoos spe len en als je heel zoet bent, terwijl ik weg ben, krijg je alle krenten uit den koek, dien we vanavond eten." Fred was spoedig getroost en zat al weer vroolijk te spelen, toen Maggie een gulden nam uit haar spaarpot op den schoorsteen en stilletjes de trap afging. Haar mceder was een zieke vriendin gaan opzoeken, die nogal ver af woonde en de kinderen waren aan de zorg van Anna, de werkmeid, toe vertrouwd. Maar zij was bezig de huiskamer te doen en na het eten waren de kleintjes aan zich zelf overgelaten. Maggie stapte vlug door, vervuld van haar heerlijk plan, alleen een present voor pa te koopen. Eindelijk bereikte zij de groote straat, waar «ie winkels waren. Stan- dorp was maar een klein plaatsje en zij had spoedig den winkel gevonden, waar zij wist,, dat allerlei mooie dingen te krijgen wa ren. Na rijpelijk overwegen besloot zij tot een vouwbeen, dat vader, zooals zij dacht, goed te pas zou komen, om zijn brieven open te maken. Er was zooveel mooi speelgoed in den win kel, dat Maggie veel tijd zoek bracht met alles te bekijken en toen zij weer buiten kwam, was het al bijna donker en 't sneeuw de. Maar zij stapte spoedig voort, het kostbare pakje stijf vasthoudende. He laas In de duisternis nam zij een ver keerden weg en verwijderde zich met iede- ren stap verder van huis. Toen werd zij bang en wenschte, dat zij maar niet zoo on deugend was geweest, alleen uit te gaan. Daar zag zij in een open huisdeur een da me staan; Maggie stond stil en keek haar aan. Het lioht uit de gang viel op haar angstig gezichtje en betraande oogen. „Wat scheelt er aan?" vroeg de dame op vriendelijken toon. „O, Ik kan ons huis niet terugvinden," snikte Maggie en een stroom van tranen brak los. „Kom eens binnen liefje en vertel mij alles," zei de dame, terwijl zij Maggie bij de band nam en haar naar een warm hoekje van de zitkamer bracht. Zij was de onderwijzeres van het dorp en kende de meeste Standorpsche kinderen van aanzien, maar Maggie kende zij niet, want* «haar ouders woOtnden hieir nog slechts een paar maanden. Spoedig had Maggie de onderwijzeres al les van haar ondeugend wegloopen verteld en ze smeekte de juffrouw haar naar huis te brengen. „Ja, liefje, ik zal je naar buis brengen, maar eerst moet je een glas warme melk drinken," antwoordde de juffrouw. De melk knapte Maggie geheel op en een paar minuten later was zij op weg naar huis met haar Landje stijf in die van haar nieuwe vriendin. Toen zdj bij de kromming van den weg waren, waar Beukenoord, Maggie's tehuis, in het gezicht kwam, riep zij uit: „O, daar is ons huis en ik zie moesje al aan de deur staan 1" Een stem riep „Ben jij daar, Maggie?" En het volgend oogenblik lag Maggie !h haar moeders armen. Maar dien nacht kon de kleine wegloop ster niet slapen; de angst en de opwin ding hadden haar geheel in de war gebracht, en r' n volgenden dag moest zij te bed Blij ven. „Moesjelief, ik wil niet in bed liggen op,

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1908 | | pagina 11