eggge leeftijden. Aan een werk van prof. Metschnikoff, ge titeld: „Bijdrage tot een optimistische we reldbeschouwing", zijn de volgende belang wekkende gegevens ontleend Vroeger schreef men aan bepaalde bevoor rechte personen een ouderdom toe van ver scheidene eeuwen. Het is aan geen twijfel onderhevig, dat de ze opgaven uit de oudheid gewoonlijk on juist zijn. Berichten uit minder ver van ons verwijderde tijdperken kan men meer ver trouwen schenken; deze berichten zeggen, dat de hoogste door een raensch bereikte leeftijd 1S5 jaar bedroeg en men haalt daar voor aan den stichter van de Abdij van Glas gow, Kentingern, bekend onder den naam „St.-Mungo", die in den ouderdom van 185 jaar stierf. Een tweede geval van zülk een buitenge woon langen levensduur moet in Hongarije hebben plaats gehad, waar een boer, Peler Zortay genaamd, in 1539 geboren, eerst in 1724 stierf. Uit andere berichten der Hon- gaarsche kronieken der 18de eeuw ontleent men, dat gevallen voorkwamen, waar de dood pas intrad op een leeftijd van 147 tot 172 jaar. Nog meer geloofwaardig is het geval Dra- kenberg, die in 1626 in een plaatsje in Noor wegen geboren was en in het jaar 1772 stierf, dus 146 jaar oud werd. Men kende hem onder den naam van „de oude man van het Noorden", hij werd door Afrik, zee- roovers gevangengenomen en leefde 15 jaar in gevangenschap91 jaar achtereen diende bij als matroos. Zijn romantische levensge schiedenis wekte de opmerkzaamheid zijner tijdgenooten en in de toenmalige couran ten leest men berichten aangaande hem. Gazette de France" 1764; „Utrechtsche Courant" 1767, e. a.) Ook het reeds meermalen aangevoerde voorbeeld van Thomas Parr behoort tot de geloofwaardige berichten. Deze was een ar me boer uit Shropshire, die tot aan zijn honderd-dertigste levensjaar moeilijken ar beid moest verrichten en op een leeftijd van 152 jaar en 9 maanden stierf. De door den beroemden Harvey uitgevoerde lijkschou wing bevond aan geen der organen van zijn lichaam eenig kwetsuur of 'gebrekzelfs het kraakbeen der ribben was geen been gewor den, maar bleek daarentegen zóó elastisch als van een jong persoon. Alleen de hersenen waren hard en boden weerstand bij aanra king, want de vaten, die ze bevochtigden, bleken door den tijd verhard en verstopt. Parr werd in de Westminster Abdey bijge zet. Men heeft dus het \olste recht om aan to nemen, dat de mensch 150 jaar en daarbo ven bereiken kan. Maar de voorbeelden er van zijn uiterst zeldzaam, want recapitu- leeren wij, dan vinden we slechts: Kenti- gern 185 jaar, Zortay 184 jaar, Parr 152 jaar, Drakenberg 146 jaar. In de laatste twee eeuwen vinden wij geen nieuwe gevallen van zulk een buitengewoon langen levensduur. De weinige berichten, die bevestigden, dat in het begiu der negentiende eeuw twee grijsaards een leeftijd van resp. 142 en 155 jaar jjouden bereikt hebben, moeten zeer voorzichtig beschouwd worden. Deze aan merkelijk lange levensduur moet niet wor den aangemerkt als een voorrecht van het blanke ras, al zou dit voor de bovengenoem de gevallen kunnen geldenook de lagere rassen bereiken dikwijls een ongemeen hoo- gen leeftijd. Volgens Pritchard moeten onder de ne gers 115 tot 160 en zelfs 180 jaar oude indi viduen voorkomen. In den loop der negen tiende eeuw werden in Senegal 8 negers ge noemd, die 100 tot 120 jaar oud waren. Che- min heeft in 1898 te Toundrougine persoon lijk een grijsaard gezien, waarvan dc in boorlingen beweerden, dat hij 108 jaar oud was; hij bleek niettemin volkomen gezond. Dezelfde auteur haalt uit een bericht van 13 Juni 1855 het voorbeeld aan van een In dische der Noord-Carolinen, die meer dan V40 jaar oud was en van een 125-jarigen In diër. 1 Vrouwen bereiken gemakkelijker een ouderdom van 100 jaar en daarboven dan mannen, ofschoon alle genoemde voorbeel den, op één na, juist mannen zijn. Het ver schil is evenwel niet altijd aanzienlijk. In Griekenland bijv. waren in 1885 bij een be volking van bijna 2 millioen (1,947,760) 273 personen, die van 95 tot 100 jaar oud wa ren hiervan resp. 145 vrouwen en 133 man nen. Te Parijs telde men in een tijdvak van 7 jaar (1833 tot en met 1839) 49 vrouwen van een leeftijd tusschen 95 en 100 jaar ol daarboven en slechts 26 mannen van dezen ouderdom. MOTTEN. Diertjes, die den huisvrouwen veel ver driet en schrik berokkenen, zijn de motten. Zij behooren bij de nachtvlindersfamilie thuis, en wanneer wij einde Mei of begin Juui zoo'n uiltje, dat om de lamp komt fladderen, dooden, dan hebben wij een groo- ter overwinning behaald dan massa's kam fer zouden kunnen doen. In Juni en ook nog begin Juli vliegen de motten rond en zoeken zich een goed plaatsje om haar eieren te leggen. Aan wollen stoffen, pels werk en bekleede meubel :n of gordijnen schenken zij de voorkeur. Juist zijn het die eitjes, waartegen wij moeten waken, want zij brengen de vraatzuchtige, alles vernie lende wormpjes voort. Zooals alle nachtvlinders wordt de mot door licht aangetrokken en men kan vaak een aardige hoeveelheid motten buit maken, wanneer men over de lampekap een dun papier logt met een of andere kleefstof be streken. Om van mottenbezoek in uw kleederen verschoond te blijven, handele ra:n als volgt: Men moet kleecP-ren en pelswerk goed uitkloppen en ze in hermetisch geslo ten kasten of kisten opbergen \óór dc mot ten gaan vliegen. Uiterlijk moet dat bAgin Juni gebeuren, dan heeft de huisvrouw zich er niet meer om te bekommeren en zal zij het zoodanig opgeborgen© in den herfst on gedeerd terugvinden. Ook van begin Juni moeten de meubelan, die niet opgeborgen kunnen worden, zorg vuldiger behandeld worden dan anders. Dikwijls uitkloppen en afborstelen. Ontdekt men bij het nazien hier of daar een verdacht plaatsje en vreest men daar voor een mot gaatje, dan neemt men een heeten strijk bout of zoo deze te groot is, een warm ge- maakten keukenlepcl en strijkt er flink mee over het plekje. Gedurende de afwezigheid moet men de kamer zooveel mogelijk donker houd n, doch eerst het bekleede der meubelen met schoo- ne linnen of katoenen doeken omwikkelen. Het is reeds een goed middel gebleken, schalen, met water gevuld, in de kamer te plaatsen. Water trekt de motten aan. Zij vliegen er in en verdrinken voordat zij zich een nlekie in onze stoelen of gordijnen hebben uitgekozen, om haar eieren te leg gen. De kleur der koeien. Als men met Landbouwers spreekt over hun vee en den vooruitgang van den vee stapel, en daarbij de haarkleur der dieren ter sprake brengt, dan lachen zij vaak on- geloovig en vragen soms of wij dan meenen, dat de melk uit dc haren komt. Volgens de overtuiging van de meeste boeren komt het er niet op aan welke kleur een koe heeft, als zij maar veel en goede melk geeft. Tot op zekere hoogte hebben de menschen gelijk. Wanneer het er om te doen is om veel melk te winnen, en de beesten la ter niet voor de fokkerij worden aangehou den, zooals het geval is bij veel melkboeren in de stad, dan hebben zij groot gelijk min der op de kleur dan op dc melkproductie te letten. Voor de fokkerij echter heeft dc kleur wel degelijk beteekenis, niet omdat de dieren daardoor beter worden, maar wijl de kleur een eerste, gemakkelijk te on derscheiden herkenningsteeken is voor het veeslag, waarmee men te doen heeft. Ieder een weet, dat het Nederlandsch rundvee een goeden naam heeft op het gebied vaü melkgiffc en er elk jaar tal van koeien en' stieren voor goeden prijs naar het buiten land worden verkocht. Komt men nu in den vreemde en spreekt men er over Hol- landsch vee, dan heeft men overal dadelijk het Friesch-Hollandsche type voor den geest, en dit is zoo sterk, dat men op mark ten en tentoonstellingen soms nauwelijks wil aannemen, dat de Groninger blaarkop pen en de roodbonte IJselkoeien ook tot het Nederlandsche rundvee behooren; men is zoo gewoon de sierlijke zwartbonte ais Hollandsch vee aan te zien en kent geen aiv- dere kleur. En al zouden de vormen aan- toonen, dat bijv. een roodbonte toch heel wat Friesch bloed in de aderen heeft, er zijn zooveel vreemde kooplieden, die eerst op de vormen gaan letten als de kleur goed is. Wij hopen, dat de fokkers het wel zul len begrijpen, wanneer hun wordt aangera den meer aandacht te wijden aan de kleur hunner runderen. Om zuiver in het ras te blijven en van den vreemdeling hooge prij zen te bedingen, is het aan te raden zooveel mogelijk dieren van uniforme, d i. ec :- zelfde kleur te fokken. Als men bij gelegen heid van tentoonstellingen heele koppels met gelijke kleur en teekening kan voor brengen, dan vormt do vreemdeling, en ook de fokker zelf, zich een duidelijk beeld van de dieren, dat niet gemakkelijk uit het ge heugen wordt gewischt. En als vele fokkers in een streek zich er op toeleggen uniforme dieren op te kwecken, dan duurt het niet lang, of de kooplieden worden gelokt door de ruime keuze, welke zij hebben in zulk een streek. En waar veel koopers komen, zijn de prijzen zelden laag. Onze fokkers mogen natuurlijk het in- stand-houden \an andere goede eigen schappen stellig niet over het hoofd zien, maar mogen toch ook wel iets doen, om de haarkleur der runderen eenigszins uniform te houden. Rooken d e apen! Een jongen van acht jaar komt in de diergaarde met een brandende sigaar in den mond. „Zeg eens, doe die sigaar weg", zegt de oppasser, „anders willen de andere apen ook rooken." Hotelmanieren. Hoteli e r: „Heeft die meneer van No. 3 zich niet be klaagd. dat er geen melk in de koffie was?" Kellner: „Neen." Hotelier: „Nu, dan geef je hem mor genochtend maar geen suiker ook." Mijnheer P., die een bezoek gebracht had aan een bevriende familie, rolde bij het heengaan hals-over-kop de trap af. De vrouw des huizes snelde versehrikt toe ec riep: ,.0, mijnheer P. Ik hoop toch in 's he melsnaam niet, dat u zich heeft bezeerd?" ip'„ die met moeite overeind gekrabbeld was, stotterde! nog bevend van schrik: „O, volstrekt niet, mevrouw; integendeel, het was mij een waar feest, van uw trap t«. vallen." Doorzien. Vriend: „Waar ga je heen met dat pak manuscripten?" Dichter (trotsch): „Verkoopen." Vriend: „Dan kon je te gelijk een on? leverworst voor me meebrengen." De heer V. was reeds einde Mei in pen sion gegaan. „Wat!" riep hij. „Ik roep al, ik roep ine heesch, maar geen echo Hoe zit dat, waard Ik ben hier twee jaar geleden in pension geweest en toen was er een prachtige vijf voudige echo. Zij is er toch?" „Ja", sprak de waard, „maar eerst van 15 Juni af."

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1908 | | pagina 18