No. 14883.
S3 Augustus.
Anno 1908.
ZONDAG5BIAD
U-ID5CH DAGB1AD
11;#XI 11;#*
ill'
DE BEHULPZAME MILLIONNAIR.
•V VAN HET
a»tt6Q«»»»6*06$6
Op zekeren morgen liet mijn chef, de
commissaris van politie, mij roepen.
„Weet ge al, Spide," zeide hij, „dat de
verzekeringsbank „Franklin"' voor meer
dan een millioen dollars is bestolen!"
„Hoe zou ik dat niet weten, mijnheer!
Iedereen in New-York spreekt er over en
ik, als detective, heb de verhalen daarvan
in de bladen met veel belangstelling ge
volgd."
„Zeg mij dan eens in korte trekken wat
u er van weet."
„Ik weet, dat de brandhelder leegge
plunderd is door een handigen dief, want
die kelder was van de vernuftigste voor
zorgsmaatregelen tegen inbraak voorzien.
Wie bijvoorbeeld binnenkwam, werd door
een electrisch toestel terstond gefotogra
feerd; maar de dief moet van alles goed
op de hoogte zdjn geweest, want hij heeft
dat toestel buiten werking weten te stellen.
Men vermoedt, dat de dief onder de be
ambten van de Bank moet schuilen, maar
de ijverigste nasporingen hebben nog geen
spoor van hem doen ontdekken."
„Juist," zei de commissaris, „maar ru
krijg ik bericht uit Boston, dat zich daar
een vreemdeling heeft gevestigd, die schat
rijk schijnt te zijn, zonder dat iemand den
oorsprong van dien rijkdom kent. De man
heet Wilding, maar dat is ook alles, wat
men van hem weet; benevens, dat hij Duitsch
spreekt Wie weet of er niet eenig verbond
bestaat tusschen dien vreemdeling en den
bankdiefstal In elk geval, Spide, moet
gij eens naar Boston gaan, om hem onder
het een of ander voorwendsel eens op den
tand te voelen. Hier is zijn adres."
De commissaris gaf mij een kaartje, waar
op naam en adres geschreven waren, en 'k
oog dadelijk op reis naar Boston, waar ik
s avonds nog aankwam.
Den volgenden morgen wandelde ik naar
de avenue, die mijn chef had opgeschreven,
en vond daar zonder veel moeite het huis
van den heer Wilding.
Ik belde aan en terstond daarop hoorde
•k in het Duitsch vragen:
„Wie is daar!"
Hem, die dat vroeg, kon ik niet zien,
want de stem kwam uit een spreekbuis bo
ven den knop van de electrisehe bel.
Ik gaf den naam von Spitz op en ver
telde, dat ik een Duitsch schilder was, die
van de prachtige schilde rij en verzameling
ran den heer Wilding had vernomen, welke
ik gaarne zou bezichtigen.
Het kostte mij geen moeite, om mij voor
Duitsoher uit te geven, ofschoon ik een ge
boren Amerikaan ben, want mijn moeder
was een Münchensche, zoodat ik Duitsch
•ven vloeiend spreek als Engelsch.
De deur werd door een onzichtbare hand
geopend, terwijl dezelfde stem mij uitnoo-
digde binnen te komen.
In het prachtige marmeren voorportaal
werd ik door den heer Wilding in persoon
zoo vriendelijk ontvangen, dat ik hem ze
ker voor een eerlijk man zou gehouden heb
ben, wanneer ik werkelijk een schilder en
geen naar dieven zoekend politieman was
geweest.
De schilderijen-galerij, waarin hij mij per
soonlijk rondleidde, was inderdaad kost
baar, en toen ik alles had bewonderd, noo-
digde de heer Wilding mij uit met hem
te lunchen, wat ik gaarne aannam.
Hij was een onderhoudend prater, ciie
alle bewijzen gaf van ontwikkeling en be
scha ving.
Een bijzonderheid, die zeer mijn aan
dacht trok, was, dat ik in het geheele nuia
geen bediende aantrof; zelfs aan de lunch
werden wij niet bediend. Toen wij in de
eetzaal kwamen, drukte mijn gastheer twee
maal op een electrischen knop en eenige mi
nuten later verrees de tafel, voor twee per
sonen gedekt en van keurige spijzen voor
zien, als door een tooverslag uit den grond.
„Het geheele huis is electrisch inge
richt," verbelde hij mij, „en daardoor heb
ik slechts een keukenmeid noodig, die op
haar gemak voor alles zorgen kan en bijna
niets te doen heeft.-''
„Maar zijt gij niet bang, hier zoo alleen
in huis, waar zooveel waarde is!" vroeg ik.
„Weineen, ook voor mijn veiligheid
zorgt dc electriciteit. Kijk -bijvoorbeeld
eens naar don stoel, waar gij op zit. Daar
in de leuning is een koperen plaatje en
waaneer ik nu hier, op een knop in den
vloer druk en gij raakt dat plaatje maar
even aan, dan \aJt gij bewusteloos neer.
Maar gij schrikt daarvan; wacht, ik zal u
wat. opvroolijken. Zooeven hebt gij mijn
schilderijen gezien, nu zal ik u mijn or
kest laten hooren."
Met een handgreep aan een kruk, die aan
den wand bevestigd was, bracht hij een or
chestrion, dat in een naburige kamer stond,
in werking, waardoor ik eenig voortreffe
lijk gespeelde muziekstukken te hooren
kreeg.
Den geheelen dag bleef ik bij mijn gast
heer, die mij heelwat wonderlijks in
zijn huis en tuin liet zien en mij ten slot
te zóó voor zich innam, dat ik besloot hem
alles openhartig te bekennen:
„Ik heet niet von Spitz, maar Spide;
ook ben ik geen schilder, maar beambte
der geheime politie en hierheen gezonden
door mijn chef, omdat men u verdenkt van
medeplichtigheid aan een bankdiefstal
Hij verbleekte niet, doch glimlachte even.
„Dat is mijn rechtvaardige straf voor
mijn geheimzinnigheid," zei hij ten slotte.
,,Hoc ik aan mijn vermogen ben gekomen,
kan ik u gemakkelijk zeggen. Ik heb het
gevonden in Klondyke, letterlijk gevon
den want ik heb daar een rijke goudader
ontdekt, zood&t- ik in het bezit van milli-
oenen ben gekomen, zonder er voor te wer
ken, en dat hindert mij juist; daarom leef
ik zoo afgezonderd, ik ben bang, dat de
menschen met mij om mijn rijkdom den
spot zullen drijven
Na een oogenblik stilzwijgen vroeg hij:
„Hebt gij geen spoor van den dief!"
„Neen, t3on minste niet wat men zoo
noemen kan."
„Dus toch iets!1'
„Het is niet noemenswaard. In dea
brandkelder, waar de diefstal werd gepleegd,
bevindt zich een fotografietoestel. Als men
nu de deur opent, valt er een magne
sium-lichtstraal op den binnenkomende en
diens beeltenis komt over op de zeer gevoe
lige plaat van het toestel. De dief moet
daar evenwel alles van geweten hebben;
hij heeft het opvlammen van het magnesi
umlicht verhinderd. Daarentegen moet hij
een dievenlantaarntje bij zich gehad heb
ben cn het licht daarvan, hoe zwak ook,
is voldoende geweest om de plaat te beïn
vloeden. Echter zeer zwak, wij hebben haar
ontwikkeld, en ziehier wat er van terecht
gekomen is.
Ik haalde een fotografie uit mijn zak en
liet ze hem zien. Zij vertoonde niet meer
dan een zwarte vlek.
Mijn gastheer bekeek haar nauwkeurig
en schudde het hoofd.
„Neen," zei hij, „uit dat portret kan nie
mand wijs worden; maar dit hier, rechts,
zou dat niet de omtrek zijn van een men-
schelijke gestalte!"
„Waarschijnlijk wel, maar wat helpt
dat? Op het portret kan men niet uitmaken
of de persoon van voren of op zijn rug te
zien is."
Eensklaps stond mijn gastheer op.
„M ilt gij even meegaan naar mijn don
kere kamer, mijnheer Spide!" vroeg hij.
Ik volgde hem, maar ik moet bekennen,
dat ik mij niet erg op mijn gemak voelde.
Dat woord „donkere kamer" klonk mij
angstverwekkend in de ooren, al kon ik be
grijpen, dat daarmee slechts een fotograf-
inrichting werd bedoeld maar veronderstel,
erns, dat mijn gastheer toch eens de dief
was en hij mij in die donkere kamer met
het een of andere electrisehe toestel om
lulls bracht
Ik had inmiddels de donkere kamer be
reikt en trad met. den heer Wildir t binnen.
„Hier staat," zeide hij, ,.het hoste foto
graf ietoestcl, dat tot dus\erre gemaakt is;
het werkt met X-stralen en met dit toestel
zullen wc het portret eens over-fotografce-
ren."
Inderdaad was het toestel een wonder van
volmaaktheid, want een halfuur later had
het van de onherkenbare zwarte vlek, die
mijn fotografie vertoonde, een zeer duide
lijk portret van den brandkelder gemaakt
en, wat het. voornaamste was, den dief kon
men in het volle gelaat zien.
Ik bedankte mijn gastheer vriendelijk en
keerdo verheugd naar New-York terug.
De directeur van de Bank herkende den
inbreker terstond als een zijner beambten,
die nog op het kantoor werkzaam was en
waarschijnlijk wilde wachten op een geJe-
genheid. dat hij. zonder argwaan to wok-
den, zijn ontslag nemen en er met zijn
buit van door gaan kon. Hij werd terstond
gearresteerd cn bekende de misdaad. Het
gestolen geld werd nog in zijn huis gevon
den.