Iets over den leeuw.
De leeuw is niet minder bloeddorstig dan
de tijger, doch toont zich dikwijls zooveel
foorzichtiger, dat men hem voor vreesach
tig sou houden, als men niet beter met zijn
ward bekend was.
Een Engelsch reiziger o.a. verhaalt, dat,
toen een zijner paarden ontvlucht en in de
takken van een omgevallen boomstam ver
ward waa geraakt, hij het dier na twee da
gen ongedeerd terugvond, hoewel tallooze
sporen van leeuwen rondom hem te zien wa
ren. Zij hadden het paard klaarblijkelijk
niet durven aanvallen, omdat zij vreesden,
dat 't een hinderlaag was: een dier, midden
in de vlakte vastgebonden, kwam hun al te
wonderlijk voor.
Ook verhaalt hij nog dit:
„Een Hottentot keerde naar huis terug,
nam zijn weg langs een beek, in de hoop
nog een bok te schieten. De zon was reeds
eenige uren op maar hij ontdekte geen
wild. Hij zette zijn geweer tegen de rots,
dronk uit do heldere beek, stak zijn pijp
aan, en viel in slaap.
Niet lang daarna door de zonnehitte wak
ker geworden, ontdekte hij een grooten
leeuw, die op eenige schreden afstands van
hem lag en hem onafgewend aanstaarde.
Eenige oogenblikken lag onze Hottentot
onbeweeglijk van schrik, doch weldra her
kreeg hij zijn tegenwoordigheid van geest,
en hij stak de hand uit om zijn geweer te
grijpen. De leeuw hief echter den kop op
en liet een verschrikkelijk gebrul hooren.
De man deed nog een paar pogingen, doch
het. geweer lag te ver buiten zijn bereik;
hdj moest, het opgeven, daar de leeuw, die
tijn oogmerk volkomen scheen te begrijpen,
ceekenen van woede gaf, zoodra de ongeluk
kige slechts de hand bewoog.
De toestand van den Hottentot werd ver
schrikkelijk. De rots, waarop hij lag, werd
zoo heet, dat zijn bijna geheel ontbloot rt-
chaam de aanraking niet langer kon ver
dragen. Toch verliep op die wijze de gehee-
le dag en daarna de nacht, zonder dat de
leeuw zich van zijn plaats bewoog. Weer
ging de zon op en oruze arme Hottentot werd
gevoelloos.
Tegen den middag stond de leeuw op en
ging naar de beek om te drinken, maar tel
kens keek hij om, om te zien of zijn gevan»
scene zich bewoog. Na zijn dorst gele sekt te
hebben, kwam hij terug en ging weder op
wacht liggen. Zoo ging de tweede vreeselijko
nacht voorbij.
Toen de man later het geval verhaalde,
verklaarde bij niet te weten of hij geslapen
of gewaakt bad, maar dat hij dan in allen
gevalle met open oogen geslapen moet heb
ben, want steeds had hij het vTeeselijke dier
hij zijn voeten zien liggen.
Den derden dag ging de leeuw weder te
gen den middag drinken, doch bij het ver
nemen van een verdacht gedrulsch, ver
dween hij verschikt in de struiken.
Nu kroop de Hottentot naar zijn geweer,
doch kon niet opstaanzijn beenen weiger
den hem hun dienst. Hij sleepte zich voort
tot bij de beek; zijn teenen waren geheel ver
schroeid, en van zijn voetzolen was het vel
afgebrand.
Hij wachtte eenige oogenblikken of de
leeuw ook zou terugkomen, doch toen het
dier niet verscheen, kroop hij zoo goed hij
kon op handen en voeten tot het naaste
voetpad.
Toen waren zijn krachten echter uitgeput,
en kon hij niet verder.
Gelukkig werd hij daar door eenige ja
gers gevonden, die hem naar een veilige
plaats brachten, waar men hem de hulp be
wees, welke zijn toestand dringend noodza
kelijk maakte
TER HERINNERING.
De meesten van mijn vriendjes en vrien
dinnetjes zullen één of meer der onder
houdend geschreven werkjes van P. Lou-
worse gelezen hebben, voornamelijk die,
welke over de Vaderlandsche Geschiede
nis handelen.
Wie kent b.v. niet dat boeiende verhaal,
dat tot titel draagt: Vlissinger Michiel,
af Beeteyaar Tromjo en verder.; Een Delfs-
Jantje droeg beel lange haren,
Aan „knippen" had hij erg het land.
Hij telde reeds een dozijn jaren,
Maar bezat niet veel verstand.
Zijn vriendjes mochten hem niet lijden,
Plagen was zijn lust en leven,
Nooit wist hij hen te verblijden,
Of aan anderen pret te geven.
Eens droomde hij van het sprookjesland,
Maar minder prettig vond hij het daar,
Want hij moest rijden door het zand,
Z'n hoofd met heel lang, pikzwart haar.
haveusche Kwajongen en Oranje boven.
Zoo zijn er nog tal van kinderboeken,
die door jullie met graagte gelezen worden.
Vooral onze jongens genieten van de hel
dendaden onzer voorvaderen, zooals die
door Louwerse beschreven zijn.
Helaasde alom bekende kinder
vriend is heengegaanEnkele weken gele
den trof hem een ongeluk; hij werd in Den
Haag, de stad zijner inwoning, op een zij
ner wandelingen op den hoek van een
straat door de electrische tram gegrepen
en zoo deerlijk verwond, dat hij aan de ge
volgen, op 63-jarigen leeftijd, overleed.
Dertig jaren was hij onderwijzer aan een
der openbare scholen, maar de laatste 15
jaren dwong een toenemende hardhoorend-
heid hem de taak. die hij met zooveel lief
de vervulde, neer te leggen.
Ik zal jullie wel niet behoeven te vertel
len, dat de beminde onderwijzer, die zoo
vele mooie boeken geschreven heeft, uit
muntend de kunst van vertellen verstond
en dat zijn leerlingen hem met groote lief
de aanhingen. Ook zullen jullie begrijpen,
dat velen zijner leerlingen, tot groote raen-
schen opgegroeid, hem achting en eerbied
bleven toedragen en op hun beurt, hun
kinderen vertelden uit de boeken van den
geachten onderwijzer.
Thans is hij niet meer, maar zijn werken
zullen blijven spreken tot de harten van
Neerlands Jeugd.
Apen er van door!
Tien apen van den dierentemmer Perzina
ontdekten, toen ze in den trein zaten te
Boeda-Pesth, dat men hun kooi slecht ge
sloten had. Dat was een buitenkansje
Moet ik nu houten poppen rijden?
Waren het nu mijn zusjes ma:; 1
Wanneer eindigt toch mijn lijden,
In dit land kom ik nooit klaar 1
Daar wordt hij wakker en aan zijn bed
Staan 2ijn zusjes en vriendje Bram,
0, zij hadden zoo'n pret
Toen hij heel laat wakker kwam I
Met Jan ging het voortaan beter,
Hij plaagde nooit z'n zusjes meer,
Droeg haren van een millimeter,
Die droom was hem een goede leer
Rijmelaar.
voor een reis op eigen gelegenheid, voor
een onbelemmerd kijkje in het schilderach
tige Josefstüdter spoorwegstation en om
geving.
De kleinste aap opende de deur. Hij
sprong de kooi en den waggon uit, hup
pelde eens heen en weer, kreeg een dame
met een vervaarlijken hoed in het oog en
wipte één, twee, drie, tot grooten schrik
der draagster, in het bloemrijk hoofddek
sel.
Twee andere kleine aapjes gingen' liever
hooger zitten en klommen in een boom,
van waar zij allerlei leelijke grimassen
maakten tegen het te hoop loopend spoor
wegpersoneel.
Een groote aap werd aangetrokken dooT
de zwarte kolenbergpLaats van de gasfa
briek. De kolen vond hij erg grappig, men
kon er zoo prettig mee gooien; maar de
gas lucht stond hem niet aan. Hij marcheer
de er uit, wat zijn ongeluk was; want bui
ten wachtte een dienstman, die hem bij
den staart greep, hem stevig vasthield en
naar zijn kooi terugbracht.
Een slimme chimpansé had dadelijk de
stationsprovisiekamer in de gaten. Rook-
vleesch, worst, sandwiches, geconfijte per
ziken, jam, koude ham, alles was naar zijn
gading. Hij had een buikje als een tonne
tje, boen hij ontdekt werd, en had nog een
flinken brok gember in zijn poot, toen ze
hem grepen.
De andere apen zaten op de daken, schoor-
steenen en lantaarnpalen, maar geen kon
zoo hoog, zoo gek of zoo verborgen zitten,
of hij werd gevonden en gevangen en naar
de kooi teruggebracht, waar ze elkaar veel
te vertellen hadden.