VOOR DEJEUGD
t 15-ID5CH OAGBIAD
No. 14880
Woensdag* 26 Augustus.
Anno 1908,
i i ii i I i T JljJiii i JI i I i i I >>»»i j i>ïïi j ii°
»5
Waar was het boek gebleven?
De twee ksfers.
%z*
•^(SIYSiI'9.! c o e ;»c>(0
I
6>~<Q
A? .<-/» 1A.*'JL° t >JL> tA.«°JL» t »jL» t «JL* e «A; i «Xs s i *jLo »A* •JLTTUL*t -A? JJ -■v-jk
Van al haar speelgoed hield Miesje ver
reweg het meest van het prentenboek, dat
oom Karei haar gegeven had, voor hij
naar Indië vertrok.
Zij had haax vader verloren, toen zij nog
heel klein was en na dien tijd was oom
Karei vaders vriend en oom te gelijk voor
haar geweest, zoodat het kind innig veel
van hem hield.
Op een zomermorgen zat zij in den tuin
net het geliefde boek op den schoot, toen
het kindermeisje haar riep.
Miesje legde het boek op haar stoeltje
en ging in huis.
,,Zie eens liefje" zei {Anna-, ,,ik dacht
dat je je pop wel graag bij je zoudt willen
hebben in den tuin en ik geloof ook, dat
je je hoed maar van boven moest halen,
want het is te warm om blootshoofds in
de zon te zitten."
Miesje ging naar boven en kwam terug
met haar hoed. Toen nam zij met een
dankbaar knikje haar pop van Anna aan
en ging weer in den tuin.
„Wie is dat meisje, dat daar in onzen
tuin loopt? vroeg zij, toen zij een kind
zag, dat een paar jaar ouder scheen
dan zij. êt~
„Nellie Gerrits van de boerderij, ant
woordde Anna. „Zij gaat nog wat van die
heerlijke eieren voor je ontbijt halen en
neemt den korten weg door onzen tuin,
dan is zij gauw terug."
Miesje met haar pop in den arm, liep
het pad af, tot zij bij de plek kwam, waar
zij gezeten had. Toen gaf zij een gil van
schrik, de stoel was leeg, en het boek dat
zij er op bad laten liggen nergens te zien.
Waar kon het zijn?
Niemand anders dan Nellie was door
den tuin gekomen, zij had het dus mee ge
nomen. Maar zij wilde het preker maar
eens bekijken, en zou het netjes terug
brengen. O ja, het lieve prentenboek moest
terugkomen
Een poosje zat zij de zaak kalm te over
denken, toen zag zij Nellie door het hek
aan den anderen kant van den tuin bin
nenkomen. Miesje liep haar vlug te gemoet
en riep reeds uit de verte:
„Wat heb je met mijn boek gedaan?"
„Ik weet van geen boek," antwoordde
Nellie met verwonderden blik.
„Jawel, het kan niet anders," drong
Miesje aan a-dom loos van angst. ..Wat
heb je er mee gedaan? Kijk eens, ik zal
je deze mooie pop geven en zooveel van
ander speelgoed als je maar wilt, wanneer
ik mijn me i prentenboek maar terugkrijg!
O. toe, geef hȕ mij alsjeblieft terug!"
Maar het bekend smeekende stemmetje
maakte geen indruk op Nellie, die zich
driftig tot Miesje wendde:
„Ji weet niof, w*t je zegt! ik ben geen'
dievegge en -al mij daarvoor ook niet
laten uitschelden."
Gelukkig verscheen Anna op dit oogen-
blik en een paar booze woorden van Nel
lie deden haar spoedig begrijpen, wat sr
gebeurd was.
„O, Mies, liefje, zulke dingen moet je
niet zeggen 1" riep zij uit, terwijl zij het
kind in haar armen nam. „Nellio heeft je
boek natuurlijk niet weggenomen; wij zul
len het wel gauw vinden; wees maar niet
meer bedroefd."
Maar hoewel overal naar hot boek go-
zocht werd kwam het niet terecht en de
verdwijning bleef een diep geheim.
Tegen den avond zat Miesje in den tuin
met vreeselijke pijn in haar arm hoofdje,
toen een lichte stap op het gras haar deed
opzien. Tot haar verbazing boog moeder
zich over haar heen met het prentenboek
in de hand.
„Het is gevonden in het hok van den
jongen hond van hier naast," zei moeder.
Toen Nellie de tuin uitging heeft zij zeker
het hek open gelaten, toen is het hondje
binnengekomen en heeft je boek wegge
haald, wan het is een erg speelsch diertje
en neemt alles mee, wat het maar krij
gen kan."
Gelukkig was het boek niet erg bescha
digd; behalve een paar indrukken der
sterke jonge honden tanden op den band,
was er niets aan te zien, en Miesje straalde
van vreugde nu zij het terug had. Maar
•töêh was zij niet volkomen gelukkig voor
zij Nellie haar spijt had betuigd en ver
giffenis gevraagd voor haar ongegronde
beschuldiging.
In de herberg „De gespoorde Haan" was
hét eivol, maar tooh scheen do heer Plu-
chonneau, de waard, te vinden, dat er nog
wei iemand bij kon, want toen er een een
voudig rijtuig stilhield, vloog hij naar vo
ren en boog als een knipmes voor den per
soon,* die er uitsteeg, een man van onge
veer vijftig jaar. zeer eenvoudig gekleed.
Heeft mijnheer de markies een goede
reis gehad?"
Geen „markies" vandaag, Pluchon-
neaubehandel mij als een gewoon burger,
die vandaag voor zaken hier is. Ik wil het
incognito bewaren".
Daarop wees hij een gewonen koffer aan,
zooals er in dien tijd bij dozijnen gebruikt
werden, en hij zcide:
Breng dat naar mijn kamer. Het zijn
costumes voor een feest, dat ik morgen zal
bijwonen," voegde hij er op achteloozen,
doch luiden toon bij.
Zoo waren de zaken dus geschikt en de
waard geleidde zijn gast, die niemand an
ders was dan de markies Saint Préal, ont
vanger des Konings, die de belastinggelden
naar Parijs bracht, naar de groote zaal.
Dat geld zat in den bewueten koffer.
Intusschen was er een tweede rijtuig aan
gekomen, waaruit een klein mannetje
steeg, die vriendelijk, doch met iets minder
respect, door Pluchonneau begroet werd.
Hij liet een koffer naar zijn kamer brengen,
ongeveer gelijk aan dien van den markies.
Die koffer bevatte verschillende costumes.
De nieuw aangekomene was de beroemde
tooncelspeler Frenelli.
Weldra was hij door een kring van be
wonderaars omringd en ging het vroolijk
toe.
Toen gingen allen naar bed.
Den volgenden morgen liet de markies
zich vroegtijdig wekken en vertrok. Vóói
hij insteeg liet hij den kostbaren koffer
achter aan zijn rijtuig vastmaken.
Toon zij een bosch doortrokken, kwan
zijn trouwe koetsier, Honoré, hem waar
schuwen, dat sinds eenigen tijd een paa/
lieden het rijtuig volgden.
Kom," antwoordde de markies, „nie
mand weet van mijn reis af; de heereo
roovers kunnen dus niet vermoeden, wat
ik bij mij heb."
De oude Honoré hernam hoofdschuddend
rijn plaats en reed door.
Tien minuten daarna, toen niets ver
dachts zich had voorgedaan, sliep de mar
kies in.
Plotseling werd hij gewekt door het knal
len van geweren. Hij stapte uit en vond
zijn bedienden in gevecht met een troepje
gewapende en gemaskerde lieden.
Twee der bandieten hadden reeds den
koffer losgemaakt en namen hem mee het
bosch in. Saint-Préal wilde de bandieten
nazetten, maar hij was spoedig ontwapend,
en buiten staat gesteld, zijn bedienden ter,
hulp te komen.
Doch de roovers wilden slechts den kof-
fer en niet het leven der reizigers; zij
maakten dat zij weg kwamen en den armen;
markies bleef niet anders over dan zijij
koffer te betreuren.
Daar naderde een koets, waaruit de too-
neelspeler Frénelli stapte, aan wien het
verhaal onmiddellijk verteld werd.
Hij betuigde den markies zijn leedwe
zen en bood zijn hulp aan en deze, die nu
geen reden meer had tot geheimzinnigheid,
vertelde, wie hij was en wat hij te Parija|
ging doen.
De beide heeren zetten samen hun rei#
voort.
Na een slapeloozen nacht begaf de maiv
kies zich naar den minister van financiën,
van wien hij een alles behalve vriendelijk
onthaal verwachtte.
Maar wie schetst zijn verbazing toen hij
bij den minister Frénelli vond, met zijn
koffer bij zdch.
En de minister kwam met uitgestoken
hand op hem toe en zei vroolijk:
Mijnheer de markies, bij uw ongeluk
heeft zdch een geluk gevoegd. Kijk maar
niet zoo bedroefd en open dezen koffer."
En toen Saint-Préal gehoorzaamde vond
hij tot zijn verrassing en vreugde het geld
en de waarde-papieren, die hem den vori-
gen dag ontvreemd waren.
Wel," riep hij uit, „dat zijn de eerste
bandieten, die ik ontmoet, die berouw
krijgen en het kwaad herstellen."