HET BEEÜTJE. No. 148 *1*1. LE1DS0H BACrBIiAD, Zaterdag* 22 Augustus. Anno 1908. PERSOVERZICHT. ,,D e Standaard" bevatte een arti kel over Vakoudorwijs, waarin gewe en wordt op den tocnemendcn omvang van dit onderwijs in ons land, dank zij het particulier initiatief, welke toeneming Btemt tot blijdscliap. Maar al moge het particulier initiatief ie dezen opzichte ook nog zooveel goeds tot Btand brengen, zoo kan dit in de meeste gevallen toch niet geschieden zond ?r steun yan overheidswege. Bijna immer wordt dan ook vóór d© op richting van een amhaohts-, teeken- of an- doro vakschool eerst om subsidie aange klopt, zoowel bij het Rijk als bij do Provin ciale Staten en de Gemeenten. Hot Rijk verleent mccstijds alleen dan eubsidie als de Provincie zulks ook doet. En zoo hangt het lot van de vakscholen in dubbele mate af van de gezindheid van de Staten, die haast in iedere zitting over tal yan aanvragen om toekenning of verhoo ging van subsidie te beslissen hebben. Dat nu zou op zichzelf geen bezwaar zijn, Indien de Staten, op welke hier dus zedelijk een tweevoudige verantwoordelijkheid rust, behoorlijke zekerheid wisten te verwerven, of die gelden al dan niet goed besteed zijn. Die zekerheid is echter niet wel te ver krijgen, gelijk ook in de Bijlagen van de Notulen der Herfstzitting van Zuid-Hol lands Staten uitvoerig uiteengezet wordt. Het luidt daar toch aldus: „Die zekerheid bestaat echter niet. Een wettelijke regeling van het vakonderwijs, waarnaar zoo lang reeds werd uitgezien, blijft ontbreken. Een band tusschen de vak scholen is er niet. De verhouding van het aantal klassen tot dat der leeraren is geenszins voor alle scholen gelijk. Aan do eene school zijn do leermiddelen onder het schoolgeld begrepen, aan de andere niet. De salarieering der leeraren is ook verschil lend. Omtrent de resultaten van het onder wijs vernomen de Staten weinig of althans niet genoeg En eveneens blijven zij groo- tendeels onbekend met de verhouding van tien directeur en de leeraren; met den gang, soms zelfs met het leerplan van do school. Dit kan ook niet «anders, zoolang er geen wettelijke regeling is, en mede daardoor een behoorlijke controle, een voldoend Rijkstoe- zicht ontbreekt. Tot voor korten tijd was dat toezicht aan één inspecteur opgedragen, wiens ijver en bekwaamheid terecht worden geroemd, doch die, uit den aard der zaak, zich veelal tot administratieven arbeid moest bepalen. En ook thans nog is het Rijkstoezicht inderdaad niet bevredigend." xAldus het rapport van de speciale cora- missio voor de vakscholen in Zuid-Holland. Het springt in het. oog, dat niet alleen een deugdelijk systeem ontbreekt, maar dat eclfs iedere lijri gemist wordt, waarlangs naar een vast doel zou kunnen gestreefd worden: de degelijke technische ontwikke ling van de jongelingschap in de provincie. Of, zoo mcD wil, is er toch een grooto lijn, n.l. die, welke uitgestippeld wordt in de wet op het Middelbaar Onderwijs, dat geen subsidies mogen verleend worden aan (Dramatische schets in één bedrijf.) Personen: De heer Van Baren; Wies, zijn jonge vrouw; en haar moeder. (Coquet salonnetje. Wies met haar moe der). Wies: Laat dat haar maar zitten, moe dertje. 't Zit best zoo. Ben u nog altijd zoo ijdel? Moeder: Op me haren? Die zijn grij's, kind. Maar ze zien er me netjes uitEn geen wonder, na zoo'n lange reis. Waarom heb je in de vestiblue, boven den kapstok, geen spiegel hangen? Daar kan je toch niet buiten, dunkt me, op den duur. Bevalt het huis je anders nogal, ja? Wies: Daarover straks. Laat ik u eerst hu nog eens een zoen geven. Zoo. lU bont er zooveel ten achter, al 'dien tijd, dat we niet bij elkaar zijn ge weest. Dat moet ik allemaal deze dagen inhalen. Komt u nu eens bier knusjes bij hie zitten. Moeder: Daar? Naast jou op de canapé? Da's de plaats van je man I Wies: O, die komt vooreerst nog niet. En bo vend i enwie Moeder: Niet? Ik dacht, dat bij om drie hur klaar was. Wie6: Meestal wordt het bij vieren. Moeder Maak hij 't goed Wies: Best. Moeder: Nu, en jou hoef ik niet te vra gen. Ook niet of je nu wel gelukkig bent. Weet je nog wel, dien morgen van je trou wen, hè? Wies: Hendrik is zoo goed voor me, moes l Zóó goed en lief 1 Moeder: Je bent een beetje ernstiger ge worden in die acht weken. Wies: Tien zijn 't er all Moeder: Nu dan, bijna tien. Je hebt iets ernstigs over je gekregen. Je was vroeger ooo'n uitgelaten woelwater, weet je dat nog wel Er is toch niets, dat je hindert? Wies: O, neen, niets. Maar ik ben nu een Igetrouwdo vrouw, hè. Moe.dier: Enfin, dan is 't goed, natuur lijk. 't Staat je bovendien wel lief zoo. 't Viel me alleen een beetje op. Wies- U ben als vanouds weer al te be zorgd, moesje 1 Vroeger. als ik op school go vakscholen mot een confessioneel karakter. Maar dat is dan ook al. Zoo is, niet alleen in Zuid-Holland, maar over ons geheele land, liet gebouw van het vakonderwijs opgetrokken uit steenen van allerloi vorm en afmeting en kleur, zoodat het geheel, zooals het daar staat, met ieder© gedachte van eenheid en systeem spot. Om althans in hun provincie, voor zoover dat mogelijk was, tot een begin van systeem te geraken, werd de meergenoemde Com missie uit do Zuid-Hollandschc Staten te rade, aan dat College voor te stellen, voor- loopig voor één jaar een ambtenaar van de Griffie op te dragen, een bezoek te bren gen aan de door de Staten gesubsidieerde vakscholen, en van dat bezoek te rappor teeren aan het college van Gedepu toerden. Dit collego meende, dat het zich omtrent deze kwestie behoorde te verstaao met den Minister van Binnenlandsche Zaken, bij wien, volgens dc wet, het oppertoezicht op de vakscholen berust, en wendde zich daar om tot minister Rink, die evenwel, alvorens bescheid te kunnen geven, zijn portefeuille nederlogde, zoodat het antwoord gegeven moest worden door zijn opvolger, den hui- huidigen Minister. Dat antwoord, hetwelk den Gcd. Staten 16 Mei j.l, gewerd, behelsde, nota benei dat de Minister van een behoorlijk en alleszins voldoend toezicht op de vak- en teokenscholen ton vollo overtuigd is. Eigenaardige contradictie I De Staten, dio te betalen hebben, en daar bij ook nog zekere verantwoordelijkheid voor het rijksgeld dragen, zeggen, dat het Rijkstoezicht niet bevredigend is, althans niet zóó, dat zij kunnen beoordeelen, of hun verantwoordelijkheid g dekt is. En de Mi nister verklaart met volle overtuigdheid, dat het alleszins voldoende ia. Die tegenspraak zou inderdaad niet kras ser kunnen zijn. Het vermoeden ligt voor do hand, dat de Minister te zeer afgegaan is op het oordeel van den eenen Inspecteur, die op dit ter rein voor do Rogeering eigenlijk dc eonige autoriteit is, welke inlichtingen kan ver strekken. Maar dat feit, dat cr niet meer inspecteurs over de hondeiden vakscholen met uitzondering der handelsscholen gaan, zegt alleen reeels, hoe het toezicht ten concnmale onvoldoende is en moet zijn. Hoe zou het mogelijk zijn, dat één man, hoe voortreffelijk hij ook verricht datgene, wat hij onder handen neemt, alles kèn doen, wat op dit breede en zich voortdu rend uitbreidende terrein gedaan moet worden Maar bovendien, al werd het aantal in specteurs ook nog zoo uitgebreid, daarmede zou dc zaak toch niet verholpen zijn. Tenzij dan, dat gebroken werd met dc tegenwoor dige stelselloosheid, waarbij alles eigenlijk afhangt van dc geheel subjectieve opvat tingen van een inspecteur. Daar moet systeem zijn, en wel een sys teem, dat vast. ligt in de wet. Wie inspec teert moot kunnen controleeren, of het vak onderwijs gegeven wordt naar de vaststaan de regelen, die de wet voorschrijft. Alleen als do controle zóó opgevat wordt, is zij dien naam waard. Het is dan ook zeer le betreuren, dat huild had, omdat ik een 6tandje van de juffrouw had gekregen, dan kon ik me net zooveel wasschen als ik wou, er alles aan doen, u zag het toch dadelijk als ik thuis kwam. Vindt u dit geen aardig salonnetje? Mooder: Heel gezellig. Dus is er niets, dat aan je geluk ontbreekt? Wies: Neem Mijn man draagt mij op de handen. Het gaat schitterend met zijn praktijk, dat weet u. Het buitenleven heb ik altijd heerlijk gevonden. Bovendien, ik kan naar de stad gaan, wanneer ik lust heb. Henk geeft me zooveel geld als ik vraag. Ik heb het uitstekend met de meid getroffen. En het huis is geriefelijk, u zal 't zoo meteen eens zien. 't Ligt aan de hoofdstraat. Er is hier den heelen dag pas sage. Ik heb in die kast daar mijn liefste boeken staan; en wanneer ik moe ben, heb ik maar voor het raam te gaan zitten met mo handen in me schoot, en het gezicht van al die rijtuigen en wandelaars ie al een ge»- not op zichzelf. Neen, er ontbreekt tot dus ver nog niets aan mijn geluk. Moeder: Je bent veel alleen, hè? Wies: Zooals ik zeg, Henk heeft het druk. Dat is heerlijk voor hem, en voor mij ook. Hij komt geregeld, vast met de koffie een uurtje thuis en na vieren zijn we bijna al tijd samen, 's Avonds studeert hij nog wel, maar dat komt hij altijd bij mij doèn. Maar nu heb ik u den eersten tijd hier, boven dien. Moeder: Je hebt niet veel kennissen, hè? Wies: Neen, de menschcn zijn hier wel erg op zichzelf. Zij zijn wel aardig voor me, maar altijd koel en erg vormelijk, 't Blij ven toch altijd vreemden, hè, voor iemand, dio als indringster in zoo'n plaatsje is ko men vallen. Moeder: Nou... 1 Enfin, nu boef je de eerste paar weken nooit meer alleen te zit ten. Wies: Gelukkig 1 Moeder: Zeg, wat was dat een tref, dat jelui dit huis nog konden krijgen. Wies: Ja, 't was het eenige, dat leeg was. Moeder: Van buiten ziet het er heel lief uit, als 't binnen óók zoo is. Alleen, wat eigenaardig, 't geeft van buiten net den in druk of het parterre heel oud is en of de twee verdiepingen cr pas kort geleden nieuw boven op zijn gezet. Wies: Vindt u? Moeder: Ja. Maar zeg, je hebt me nooit gesohreven, waarom Hondrik het huis eerst men blijkbaar aan het Departement van Binnenlandsche Zaken de gedachte koestert, dat het, zooals het nu loopt, heel goed gaat, en dat in de controle geen verbetering behoeft aangebracht te worden. Maar het gaat allerminst goed. Zoo weinig zelfs, dat, indien er geen verandering komt, de tijd wel eens kon aanbreken, dat de Staten van Zuid-Holland en van andere provinciën, do stelsel loosheid moede, de koorden der beurs toehouden en geen gold meer geven voor eenige vakschool, zoolang er geen wettelijke regeling is. Minister Kuyper zag juist in, waar hot bij het vakonderwijs aan haperde, en kwam daarom met een ontwerp, waarin niet alleen de subsidieering ook van confessioneel e middelbare en vakscholen werd mogelijk gemaakt, maar waarin en dit was het voornaamste eenige vaste lijnen werden getrokken en een begin van organisatie werd ontworpen, zooals ook door dr. Bos is erkend geworden. Waarom heeft de huidige Minister niet het ontwerp-Kuypcr ingediend, maar ver moedelijk een ontwerp, dat van zijn onraid- dellijken voorganger was blijven liggen Op die vraag moet, als zij wordt be schouwd in verband met het schrijven aan Gcd. Staten van Zuid-Holland, waarschijn lijk geantwoord worden: dat de oorzaak ligt in de geheel verkcerdo opvatting van het Departement van Binnenlandsche Za ken, dat de regeling, welke minister Kuy per wilde, geheel overbodig was. Blijft deze meening daar hcerschen, dan komt ook straks, bij de toegezegde wette lijke regeling, juist niet datgene, wat we noodig hebben, en dan wordt het vakonder wijs het kind van de rekening. Dat zou. om het hoog behing van onzen handel en onze industrie, van onzen vader- landschcn arbeid, die hierbij betri kk n zijn, reden geven tot groot© teleurstelling en tot zorgen voor de toekomst. Daarom kunnen we niet anders dan den oprechten wensch uitspreken, dat do Mi nister bij nader onderzoek tot de overtui ging komc, dat men aan het Departement de zaak volkomen onjuist beziet. Dit zou ongetwijfeld tot gevolg hebben, dat in het aanhangige wetsontwerp alsnog werd in gebracht datgene, waaraan ons vakonder wijs zoo groot© behoefte heeft. De Eerste Kamer, de achter- stands^ontwerpon latende liggen, in afwachting van de door den Minister tocgezcgdo wijziging, schiep, volgens dr. Nolens in de ,,N ieuwe Venloo- sche Courant", zooals uit ons vorig Overzicht is gebleken, een onmogelijk op te lossen puzzle. I minors, er zou nu een wijziging moeten worden voorgesteld niet van een w e t, maar van een wets ont werp. En dat kan niet, meent dr No- lens. „In de ontwerpen kan noch de Re geering noch do Tweede Kamer wijziging aanbrengen." De Haagse he redacteur van hot „Han del s b 1 a d", na betoogd te hebben, dat deze meening van dr. N. theoretisch onjuist is noemt bovendien twee gevallen uit de laatste jaren van indiening van een zoo'n tijd lang absoluut üiet hebben wou. Ben je daar nooit achter gekomen Wies: (drukt opeens haar zakdoekje tegen haar oogen). Moeder: Wat? Wat is dat? Wat doe je? Ga je nou huilen? Maar, gek kind, wat is er? Wies: Waarom Henk dat huie niet heb ben wou? Moeder: Neen, ik hoef het niet te weten, hoor I Als je daarom schreit? Hebben jelui er een klein kibbelpartïjtje over gehad? O, dat begrijp ik best. Wies: (schreit harder). Neen, nu moet ik het u zeggen. Nu kan ik het ook niet langer in me houden 1 Moeder: Maar wat is er dan? Dus er mankeert toch wèl iets aan je geluk l Wies: Een kleinigheidje maar. Moeder Wies: Ik heb toevallig ontdekt, waarom Henk dit huis niet hebben wou. En daar kan u nu weer eens uit zien, hoe teeder en bezorgd hjj voor me is, dat hij me dat nooit heeft willen zeggen l Een jaar voordat ik trouwde is hier een kolossale brand ge weest. Toen zijn de twee bovenverdiepingen van dit huis heelemaal uitgebrand. Ze hen- ben er hier nog maandenlang overal over gepraat. Daarom was het veel beter ge weest, als Henk het maar gezegd had, want hij kan toch wel uitrekenen, dat ik het toch den een of anderen dag van iemand hooren zou. MooderMaar dat ie het niet. Zóó bijge- loovig is je man niet. Wies: 't Is geen bijgeloof: 't is het akelige idee. U weet nog niet alles. Men dien brand zijn op de bovenvoorkamer hier twee klei ne kindertjes levend verbrand. Ze dachten, dat ik het wist natuurlijk; daarom vroe gen ze mo of ik het geen eng idee vond op diezelfdo kamer te slapen. Ik heb natuur lijk niets laten merken. Maar ik heb na dien tijd geen rustig uur meer. Denk eens aan, moeder, twee zulke heel kleine kindertjes, een jongen van drie jaar en een meisje van veertien maanden 1 Wat zullen ze gehuild hebben I Mooder: Maar, lieveling, dat is overge voeligheid. Zeker, "het is vrecselijk, het is heel diep ongelukkig, maar jij hoeft je d'r toch niets van aan te trekkeu. Wies: lederen nacht slapen op die kamer, waar die arme, afsohuwelijk-verkoolde lijk jes verwrongen hebben gelegen 1 Daar rus wetsontwerp tot wijziging van een wetsontwerp. Het eerste is dat van de opoenten van minister De Meester. Toen die voor de tweede maal werden voorgesteld, geschied de dat in den vorm van een wijzigingsont- werp op do ontwerp-middelenwet, waarbij ze behoorden, en wel om de Eerste Kamer vrijer te laten beslissen over dit voorstel. Men zal zich herinneren, dat het ontwerp werd ingetrokken, echter niet op grond van legislatieve bedenkingon, maar omdat de toestand der geldmiddelen geen onmid - dellijke versterking meer eischte. Het tweede voorbeeld is van nog jonge ren datum. Bij de laatste Indische begrooting (die van 1908) behoorden twee wetsontwerpen betreffende de opleiding van inlandsoho rechtskundigen, waarvan het tweede was een wijziging van de begrooting voor 1908 (dus van een ontwerp). De Eerste Kamer heeft dus volstrekt geen „onmogelijkheid" van de Regeoring verlangd, maar iets, dat zoowel theoretisch mogelijk is te achten, als praotisch moge lijk gebleken. Iets, waartegen nooit iemand eenig ernstig bezwaar had geopperd, gelijk evenmin destijds dr. Nolens zelf. ,,N e o r 1 a n d i a" schrijft over boo- ger onder wijs in Zui d-A f r i k a, naar aanleiding van het protest van Trans- va Iers en Vrijsbatcrs tegen het plan om aan do universiteit van Zuid-Afrika, die men wil stichten, het Hollandscb als vreemde taal te behandelen. Voorloopig, meent ,,N eer lan dia" zal er van die stichting nog wel niet komen, maar wanneer men zoo ver is, verwacht het blad dat do Afrikaan- ders met allen ernst gelijke rechten zullen eischen Als dan do strijd begint zal men van En- gelschen kant wel weer komen met het ar gument, dat niet lapg geleden in do Kaap- sche Engelsche pers heeft dionst gedaan, nl. dat het Hollandsch voor de wetenschap geen taal is. Hetzelfde argument, waarmee men wel in België de Vlamingen, die een Vlaanische hoogesohool verlangen, heeft trachten af te schepen. Wijst men hun dan op do Nederlandschc wetenschap, die met eere in heel de geleerde wereld bekend slaat, die op een uitgebreide literatuur in alle takken van onderzoek kan bogen, dan zegt men wel eens, zoo in een Kaapscli blad, dat de geleerde Ned-rlandcrs zelf hun taal blijkbaar ongeschikt vinden, waar ze toch, willen zij hun onderzoekin gen ruimer bekend maken, in het Engelsch, Fransch of Duitsch schrijven. Zoo gebeurt het wel, ongetwijfeld. Maar er zijn bijv. Russische geleerden, die ook in een vreemde taal hun werken uitgeven. Wil dat zeggen, dat het Russich voor de webenschap of ook voor universiteiten in Rusland minder deugt? Staat niet de uni versiteit van Kopenhagen bekend als een der allerbeste, die er bestaan, en zijn de Dcen- sche güeerdcn niet een sieraad der weten schap? Toch is Deensch de taal dier univer siteit cd van zeker de meeste werken dier geleerden. Terloops: wanneer er in Vlaanderen een tig slapen 1 Ik wou éérst aan HeDk vragen, toen ik het pas wist, om daar de logeer kamer te maken. Maar ik heb bedacht, dan zou hij merken, dat ik het geheim weet». En dat mag niet, moederhij, die zoo goed en zoo zorgzaam isEr is hier toch geen ander huis. En hij zou in staat zijn, als hij wist, dat het mij hinderde, zijn praktijk er voor te laten loop en, om ergens anders te gaan wonen. Neen, ik kan 'b hem onmogelijk zeggen. Moeder: Ja, één van beide, kindje, zal je toch moeten doenof wel je hart uitstor ten voor je man, öf wel het idee van je afzetten. En dat laatste is toch zoo moeilijk niet, dunkt me. Wies: Ja, maar u weet nog niet alles, moeder l Moeder: Nog niet. alle3? I Wies: Het vervolgde me, dag en nacht. De middagen, dat ik alleen zat, hoorde ik de kindertjes huilen, 's Nachts, als me man rustig naast me sliepsag ik hun kleine lichaampjes in de witte nachthemdjes, zag ik de vlammen nader sluipen, lekken langs hun bedjes, hun dekens; zag ik hun zwart verkoolde lijkjes zooals ze gevonden wer den na het blussclien van den brand. Hcc vervolgde me, overal, altijd. Het liet me geen rust. Op het eind kon ik niet meer stil hier blijven zitten; 's middags, als de kinder stemmen, boven, me riepen. Dan zocht ik het huis door. Zooht ik, vooral in de ka mer, waar het gebeurd was. Ik had zoo'n voorgevoel, dat ik wat vinden zou. Moeder: Maar, kindl Wies: En ik heb wat gevonden. (Zij haalde iets uit haar schrijftafeltje). Hier: dat heb ik gevonden. Moeder: Een beentje?! Wies: Een botje van een klein kind! Is dat niet afschuwelijk? Het lag in een gleuf tusschen twee planken van den vloer, on der het zeil 1 Boven. Op onze slaapkamer, moeder l O 11 Moeder: Maar dat moet je je man ver tellen. Wies: Ik weet het niet! O, die twee strijd I 't Is vreeselijk! Nu, nu! Ik mag het hem niet zeggen! Moeder: Dan doe i k het. Je zou er ziek van worden om met zoo iets alleen rond ic loopen? Wanneer je het allebei weten, is het zoo erg niet, dan kan je or wel aan wen nen, misschien, 't Is toch niets dan idee. Maar als je hot in je opkropt, zou het je Nederlandsch hooger onderwijs is ontstaan en in Zuid-Afrika krijgen meer en meer Afrikaanders een universiteitsopleiding, zal dan, wijl het geleerde Hollandsche taal gebied zich aanmerkelijk heeft uitgebreid, ook de behoefte van Neerlandsche geleer den om in een vreemde taal te schrijven niet afnemen? Maar die universiteit van Zuid-Afrika: al zullen de oprechte Afrikaanders kunnen bewerken, dat in de statuten van die uni versiteit het Hollandsch en het Engelsch op voet van gelijkheid worden gesteld, zal in de toepassing dio universiteit aan het Hollandsch geven waar het recht op heeft? Zullen ook dan niet de verzoeningsgezinde, tegemoetkomende Afrikaanders de minderen zijn van de op het stuk van hun taal onver zettelijke Engelschen? Het schijnt ons toe, dat op den duur twee talen aan een universiteit, ia het les geven en bij de examina, moeilijk naast elkaar kunnen bestaan. Dat gaat men, meenen wij, in België onder de Vlamingen ook meer en meer inzien. De leus van een geheel Vlaamsche universiteit wint steeds meer aanhangers. Zoo zal vroeg of laat, gelooven wij, ook in Zuid-Afrika de leus worden: een Erigel- sche en een Hollandsche universiteit, beide Afrikaansch van geest natuurlijk, maai' verschillend van taal. Moet men er zich voorloopig tob één uni versiteit bepalen, om de kosten en om dfl beschikbare leerkrachten (urn zal er toch zoo min mogelijk buiten Zuid-Afrika om willen gaan)vul men dat ook, omdat men nog meent, dat bij het één Zuid-Afrika, waarnaar men streeft, één universiteit be hoort, mogen dan de eer en het goede recht van het Hollandsch er aan gehandhaafd worden I Reeds is eenige malen door het legerbe stuur jaarlijks een aanzienlijke som be schikbaar gesteld geweest voor de offi cieren, als premie voor akte-exa mens in do Oostersche talen. C. bespreekt daarom, in de „Java-Bode", de vraag of het leger zelf, naar verhouding, ook vruchten plukt van de reeds bestede ge Men, of ze minstens in de toekomst zal plukken. De schrijver betwijfelt, dat de studio van het hoog-ma-leisoh wel voldoendé ten bate van het leger komt; de bepaling in <h examen-regeling, dat eerst de akte voor deze taal moet zijn behaald alvorens een der andere talen ma-e ondernomen worden, acht hij zeer verkeerd, omdat zij beslist remmend werkt. Het aantal offi eieren, die een tweede diploma behaald hebben, is uiterst gering, omdat de mees- ten, na de moeite van een examen, de ta- lenstudie vorder opgeven. Zeker is het, dat, verviel de genoemde bepaling, heel wat aidspiranten zich onmiddellijk zouden toeleggen op het Javaansch, omdat zij daarvan in geheel hun verdere loopbaan ontzaglijk veel nut zouden hebben; de hoo- gere premie, dio voor deze, zoo vee? zwaardere studie is beschikbaar gesteld, zou mede een aansporing zijn. De schrijver meent tot de conclusie te een zenuwziekte kunnen op je lijf halen. Nog afgezien van erger dingen. En dan te zeggen, dat er niets aan je geluk mankeert! Wies: 0, moesje, moesje 11 (Zij huilt). Moeder: Wie weet, of je man niet zoü kuunen aantoonen, dat het niet van die ar me kindertjes kan zijn. Nu, je moet het hem zeggen. Wies: Er kunnen er best meer liggen I MoederDit is heelemaal niet zwart, hee lemaal niet geblaakt. Het is schoon. En. bovendien, hoe komt zoo'n enkel, schoon beentje. Wies: 0, als ik wist, dat het dè,t niet was 1 Maar Henk zal willen, verhuizen 1 Moeder: Je moogt toch niet langer me6 die akelige gedacht© rond blijven loopen. Voor jezelf niet en voor hem nietl Wies: Ik weet het niet meer... Stil..< Daar komt Jij aan!... Stop wegl Stopj weg 1 MoederNeen, ik stop het niet weg. (Wies droogt haastig haar oogen af. Van Baren op.) Van Baren: Zoo, moedertje 1 (Omhelst baar). Vrouwtje! Wel, heb je een goede reis gehad? En hoe gaat het thuis? "Wat! Watis dat (Hij neemt het beentje, dat door de moeder op een tafeltje was geregel.) Dat is mijn hazesprong! Dien was ik al sedert zés weken kwijt.: Moeder en Wies (tegelijk): Jouw Van Baren: Mijn hazesprongDien ik zo* zorgvuldig bewaard heb, toen we den laat- sten keer haas aten. Ik heb hem zelf schoon gemaakt; ik wou er een pijpje van maken^ Waa-r komt die vandaan, zeg, Wies? Wies: Ik heb hem gevonden op de slaap kamer, op den vloer. Van Baren: Waar heb u zoo'n pret om,, moedertje Moeder Nergens om 1 Van Baren: Ja, u hebt toch stilletjes plezier 1 Zeker weer de een of andere sa menzwering togen mij. Dio vrouwen, die vrouwen I Waar cr twee bij elkaar zijn Wies: Kom, willen we naar achteren gaan? Ik ben van plan eens lekker t© eten.' Het is een feestdag voor mij. MoederEn voor mij I Van Baren: Voor ons allemaal, moeder* fcjeVeel geluk en vreugde, hoor, in de eer st© eigen woning van uw kinderen (Zij zijn opgestaan, gaan pratend na aft achteren. Scherm valt.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1908 | | pagina 9