INEKE EN PIETJE. FEU1LLETQ N. De schatzoekers. ner eere nog eens een groot feest gevierd wordt." Moed en volharding hielpen Hans door do moeilijke jaren, die thans in de hoofdstad aanbraken. Overdag werkte hij op een kan toor, dee avonds studeerde hij tot diep in den nacht, en na eenige jaren gelukte het hem toelatingsexamen voor de universiteit te doen. In 1829, op zijn vier en twintigste jaar dus, kwam zijn eerste boek uit; en van dat oogenblik af, ging hij met reuzenschreden vooruit. Hans Andersen, de eenvoudige echoen- makerszoon, was weldra zóó beroemd, dat zelfs do koning van Denemarken er een eer in stelde hem zijn vriend te noemen. Heel veel boeken heeft hij geschreven, ook voor groote menschen, maar het mooist zijn tooh zijn sprookjes, die hem in geheel Denemarken en ver daar buiten, den eere naam van kindervriend deden verwerven. Pietje bewoog zijn ratelig staartje op een lustelooze manier, lusteloozer dan van een goeden hond verwacht kan worden. Zijn schrandere oogen zwierven van den eenen kant naar den anderen, blijkbaar uitkijkend naar iets, dat niet verscheen. Kleine Mieke met haar vlashaar en blau we oogen, zat naast hem op den drempel en streelde zijn ruige vacht, op de plaat sen waar de huid geschaafd was door het voortdurende wrijven tegen het melkkar- retje. Micke en de hond waren beiden be droefd, want- zij waren beiden hongerig. Een jaar geleden nog was Pietje's haar mooi glanzig en Mieke'9 helder schortje vertoonde geen -scheurtjes. Maar helaas! Jan Koen, haar vader, was gestorven eu moeder moest hard werken voor den kost. Er waren vele mondjes open te houden, de .oude koe was dood en de arme 'Pietje, de beste vriend der kinderen, zou nu verkocht moeten worden. „Mieke, Mieke," riep moeder van uit do keuken. „Ja moeder, ik kom," antwoordde hef .kind, terwijl zij Pietje aan zijn halsband meetrok, uit vrees, dat zij gescheiden zou den worden. „Kom kind," zei haar moeder, „het Is tijd om met Pietje naar de stad te gaan." Bij deze woorden liet de hond den kop hangen en met den staart tusschen de bee- 2) „Nietwaar," wierp Oswald tegen. „Ik heb allee>n gezegd, dat je je niet dom aan moet stellen, dat is heel iets anders. Maar Noël wais tooh boos op mij?" Alice moest hom eerst het verschil uit leggen, vóór hij beloofde er niet meer aan te zullen denken. Nu was Dick aan het woord. „Gij hebt toch zeker in de couranten ook dikwijls advertenties gelezen als deze; bij voorbeeld: „Gemakkelijk werk voor hee- ren en dames dio eenige uren daags be schikbaar hebben. Vijftig franks per week c<o verdienen. Verdere inlichtingen wor den verstrekt na ontvangst van een post wissel groot twaalf frank vijftig. Geheim houding verzekerd." Nu, dat vij niet meer naar school gaan, hebben wij toch vrije uren genoeg. Met ons zessen kunnen wij gemakke lijk zeshonderd franks per week verdienen, wat meer dan genoeg zou zijn. Ik zou zeg gen dat wij eerst een paar van de andere middelen moeten probeeren en als wij wat geld hebben de twaalf frank vijftig opzen den om die inlichtingen te krijgen. Ik heb nog wel een ander idóe, maar dat moet ik eerst nog eens overdenken, voordat ik e* over spreek. Natuurlijk riep iedereen: „Toe zeg het nu... wat is het? Maar Dick deed of hij niets hoorde zoo i» haj altijd. Hij wil onfi nooit iet» laten nen trok bij aap zijn halsband, alsof hij zeggen wilde:.,,Kom mee, niet luisteren 1" „O moedertje, moedertje," schreide Mie ke, „laat mij Pietje houden. Hij kan alles met mij deelen. Toe moeder, ik kan Pietje niet missen." Moeder hield ook veel van Pietje en er stonden tranon in haar oogen, maar zij kon er niets aan doen. „Do huur moet betaald worden en mijn beurs is leeg, kind, wij moeten eten." Kleine Mieke begreep dat er geen hoop meer was en Pietje scheen het ook te be grijpen, want hij liep naast zijn vriendinne tje voort, en deed zich zoo tevreden voor, als een hongerige hond maar kan. „Wiens melkkar zal je morgen trekken, Pietje?" zei het kind met een zucht en haar stomme metgezel antwoordde met een blik, die duidelijk zeide: „ik weet het niet." „Als je nog maar gekocht wordt door iemand, die door ons dorp komt!" zei Mie ke; „ik zou je dan ten minste nu en dan zien en je streelen." Bij die gedachte stond Pietje stil, keek het kind aan en glimlachte waarlijk, maar de tong hing hem uit den bek en Mieke zag dat hij ergen dorst had. Er was geen water in de nabijheid dan dat in het ka naal en daar kon Pietje niet bij. Mieke trok één van haar klompjes uit en haalde dat vol water. Wat was haar bruine vriend daar dankbaar voorToen zetten zij hun reis voort. Misschien hebben jullie wel eens gehoord, dat honden kunnen schreien, wel nu er 6tonden waarlijk tranen in Pietje's oogen, toen zij het marktplein opkwamen en de oogen van de arme Mieke waren rood. Zij was moe en warm, hongerig en dorstig, maar zij zou gaarne zonder eten of drinken naar huis zijn gegaan, als zij haar vriend had kunnen behouden. Zij ging op een bank zitten, trok Pietje's kop op haar schoot en zei: „Wees nu een goede hond, Pietje, grom niet tegen je nieuwen baas en probeer niet de kar om te werpen. En o lieve Pietje, zal je nog eens aan Mieke denken? Pietje kwispelstaartte en likte haar de hand. „O, ben je daar, kind l" riep een 6tem. „Je moeder zei dat je vandaag met je hond zou komen." Het was de vrouw uit het winkeltje, waar Mieke en Pietje eiken morgen de melk brachten. Zij was een goede ziel en zag da delijk waar de schoen wrong. „Ik heb Piet je meegebracht., maar o, ik zou hem zoo graag terug hebben," snikte het kind. zien, wat hij onderhanden heeft, vóór het geheel af is en zoo is het met zijn idéën ook. Hij houdt er wei van dat iedereen er nieuwsgierig naax is. Om hem te straffen zei Oswald: „Houdt het maar voor je hoor 1 het zal wel niet veel bijzonders zijn. Kom Dora het is jouw beurt. Wij hebben allemaal iets geopperd behalve jij 1" „Dora stond plotseling op en liet haar vingerhoed vallen, die onder de kast rol de en eerst na veertien dagen werd terug gevonden. „Ik stel voor," zeide zij, „dat wij gaan graven om een schat te zoeken. Een too- verstokje hebben wij niet noodig. De men- schen die steeds hier en daar graven vin den ten slotte altijd wat ze zoeken. Op die manier zullen wij rijk worden, zonder dat wij andere middelen behoeven aan te wen den, waarvan sommige ingewikkeld en moeilijk, andere oneerlijk zijn. Bedenk al tijd dat oneerlijke daden1" Zonder haar tijd te gunnen, de zin te voltooien, riepen zij allen, dat zij dadelijk aan het werk wilden gaan. Terwijl ik de trap afliep kon ik niet nalaten mij er over te verwonderen, dat Papa nooit op het denkbeeld was gekomen te gaan graven, in plaats van eiken dag naar dat vervelende kantoor te gaan. HOOFDSTUK II. Het graven. Het is altijd het aardigste, in boeken zoowel als in de werkelijkheid, wanneer „Tuut, tuut", zei 3e vrouw, kom maar eens binnen, misschien heb ik wel iets m mijn winkel dat jullie troosten kan. En Pietje krijgt van nacht een zacht kleedje in mijn keuken, niet waar Pietje?" En zij streelde den hond over den kop. „Morgen koopt hem een of andere akeli ge boer, die hem slaat en dan gaat hij doodl o! o!" „Kom kind, ik zal wel zorgen, dat hij niet in slechte handen komt." Een oogenblik werd het verdriet verge ten, toen Mieke brood met appelstroop en Pietje aardappelen met boonen kreeg. Maar toen de hongerige magen gevuld waren, kwam de scheiding. Kleine Mieke gedroeg zich echter dapper en de arme oude Pietje begreep, dat het zijn plicht was, te blijven en niet na te loopen en toen verliet zij hem na een laatste omhelzing. Mieke was halfweg huis en begon al moe te worden, toen zij in het kanaal het mooi ste schip zag liggen, dat zij ooit gezien had Het was geheel wit, met blinkend koper be slag en van den mast hing een mooi ge kleurde vlag. Op het dek waren matrozen in donker blauwe pakken en mannen en vrouwen in het wit, druk bezig. Het was een alleraardigst gezicht en nam Mieke zoo in beslag, dat zij de zwarte stip niet zag, die uit de verte aankwam en al grooter werd. Daar gleed zij uit, juist op de plaats, waar zij Pietje dien middag water had ge geven, verloor haar evenwicht en lag in het kanaal. Mannen en vrouwen schreeuwden, en het jacht kwam naderbij, maar van den wal klonk een geblaf en een geplons en daar kwam de groote bruine kop boven water van Pietje, die het verschrikte kind in den bek had en met haar naar9 het schip zwom, waar beide aan boord werden gehaald. Toen Mieke Pietje herkende, sprong en danste zij van vreugde en de hondi was niet minder blij. Toen zij aan boord het verhaal van Pietje vertelde, beloofde een der dames, dat Pietje' haar niet zou behoeven te verlaten. En laat in den middag hield het jacht, voor Mieke's huis stil en moedfer zag Mieke en Pietje er uit stappen en het bleef er fig- gen tot den volgenden dag. En toen het wegging had moeder een mooie nieuwe koe en Mieke en Pietje gin gen vroolijker dan ooit naar de stad met het groene karretje met de blinkende ko peren kannen. er iets gebeurt. Daarom zal ik in dit ver haal niet spreken van de dagen waarop et niets gebeurde. Gij begrijpt wel, dat wij op geregelde tij den opstonden, aten, na-a-r bed gingen en allerlei andere dagolijksche kleinigheden verrichtten. Nadat wij het eens waren geworden over de noodzakelijkheid te gaan graven om een schat te vinden, gingen wij naar den kelder en staken daar het licht aan. Oswald zou daar net hebben willen beginnen maar de vloer is van steen, dus is het onmogelijk met een spade in den grond te komen. Wij begonnen te rommelen tusschen "Je oude kisten, het verroeste ijzerwerk en de leege flesschen en vonden eindelijk de spaden, die wij drie jaren geleden aan 't strand ge kregen hadden, om zandkasteelen mee te ma ken. He waren niet van die houten schop jes, die breken, zoodra men ze aanraakt, maar flinke ijzeren spaden met steelen van hard hout. Er ging nog al wat tijd meo heen om ze schoon te hebben, want Dora noch Alice zouden ze hebben willen gebrui ken zooals zij waren, vol spinnewebben, zij zouden geen woesten grond ontginnen, daarvoor zijn zij veel te vies uitgevallen- Toon de spaden schoongemaakt waren, begonnen zij met in een onbebouwd hoekje van den tuin, een vierkant te trekken, waarvan elke zijde twee of drie meter lang was, en daarin een groot gat te graven. De grond was erg hord, wij vonden niets dan wormen, s te enen en halzen van fles schen. Toen begonnen wij aan een anderen bock

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1908 | | pagina 12