VGDR DEJEUGD 1EIDSCH DAGBIAD No. 14874. Woensdag* 19 Augustus. Anno 1908. vW V^rv I 11 ml 11» u I 11>* HOE JAN HET AANLEGDE. Een kynsüervriengf. I a O a O t O Q O O I 4 A /N'.x Eén, twee, drie, vier, vijf vijf halve stuivers twee en een halve stuiver, Fox en gisteren vier en een half, dat is zeven stuivers. Hij zal nog wel een poosje duren l en Jan zuchtte, toen hij dacht, hoe lang zaam heb geld bijeenkwam. Maar Fox wilde met zijn baas mede, hij keek toe, terwijl de ze de halve stuivere telde en moedigde hem toen aan, op te staan en meer te gaan ha len. Jan had een plan, dat hem veel te denken gaf en Fox natuurlijk ook, wat zijn baas betrof, dat* betrof hem ook. Eenigen tijd geleden had Jan's zuster een ongeluk gekregen, en haar rug ernstig be zeerd; en het zou waarschijnlijk nog een heelen, heelen tijd duren, voor zij weer zou kunnen loopen. Zij was vroolijk en sterk geweest, en Jan's trouwe en liefste metgezel op lange wande- fingen en bij alle andere vermaken en toen dj daar zoo bleek en hulpeloos lag en de lente kwam met zijn wilde bloemen in woud en heg, kon Jan de tranen in haar oog en zien komen, als haar broers en zusjes kwa men binnenvliegen de handen vol sneeuw klokjes en wilde anemonen. Hij begreep zoo goed, wat zij dacht en dat deed hem zeer. Als ze maar geld genoeg hadden, om haar een rolstoel te koopen, dan had hij met haar kunnen rijden in de lanen, waar zij zoo veel prettige uurtjes had doorgebracht. Maar hun ouders waren arm; gebrek aan werk en ziekte hadden het him al moeilijk genoeg gemaakt voor de voeding en kleeding hun ner kinderen te zorgen. Nu had Jan er maar steeds over loopen denken, waar hij genoeg geld vandaan zou halen om er zelf een voor haar te koopen. Zaterdags was hij boodschap]ongen op een kantoor; het geld, dat hij daarmede ver diende, werd gebruikt om nu en dan een kleedingstuk voor hem te koopen. Aileen de avonden en de tijd vóór het ontbijt had hij voor zichzelf. Toen Jan nu eens op een morgen naar den pomp ging om water te halen voor zijn moeder, die koffie zette, herinnerde hij zich dat de oude vrouw Lans hem dikwijls graag een halven stuiver gegeven had, als hij voor haar een emmer haalde. Hij vatte het plan op naar alle hutten te gaan, waar hij kon veronderstellen, dat de menschen ran zijn hulp gediend zouden zijn en op die manier te trachten wat geld te verdienen. Het gelukte beier dan hij verwacht had, maar het was hard werken, want het dorp was uitgestrekt. Hij moest om vijf uur op staan, het werd warm weer en telkens als hij van de put terugkwam, scheen de em mer zwaarder te zijn geworden; maar het stapeltje heele en halve stuivers groeide dan ook aan 1 „Waarvoor doe je dat toch"? vroegen broers en zuster en schoolmakkers hem, maar zij werde-* uit Jan geen zier wijzer. Fox gaf hun eenvoudig te kennen, dat dit een saak was tusschen hem en zijn baas en noch een uitnoodiging om te spelen met kind of hond, noch regen noch hitte kon den er Fox van afhouden, overal met Jan mee te gaan. Zijn moeder was de eenige die Jan en Fox in vertrouwen namen. En op een zachte morgen, vele maanden daarna do winter had zijn intocht nog niet gedaan, er hingen nog een paar late bramen aan de struiken en het rood borstje zong een vroolijk lied toen reed Jan zijn zuster de lieve welbekende lanen op en neer. Zijn gelaat gloeide van opwin ding en trots en hij moest heel langzaam en voorzichtig sturen. Maar veel meer nog dan al de vermoeienis en warmte doorstaan op die vroege ochtenden, als hij zoo hard ge werkt had, zou hij verdragen hebben voor zijn zuster's gelukkig gezichtje, toen zij goed' in doeken gepakt om zich heen zag naar al die bekende plekjes. Er leef do eens in Denemarken een man, Hans Christiajan Andersen genaamd, die over de geheele wereld bekend was als een groot kindervriend, omdat hij zulke prach tige verhalen schreef. Hij was bet eenige kind van een schoen maker en werd in het jaar 1805 geboren te Odense, een klein stadje, op het eiland Funen, dat een deel uitmaakt van het Ko ninkrijk Denemarken. Zijn ouders waren arm; zóó arm zelfs, dat hun geheele woning slechtö uit twee vertrekken bestond. De meubels van de huiskamer waren een groote schoenma- kersbank, een bed en 't wiegje van den kléinen jongen. Aan de muren echter hin gen fraai gekleurde platen en over de ta fel waaraan vader 2at te werken, stond een plank vol boeken met mooie verzen en ver halen waaruit de schoenmaker, wanneer hij 's avonds met zijn werk klaar was, den klei nen jongen dikwijls voorlas. Naast de huiskamer bevond zich de keu ken, waar het, dank zij moeders onvermoei de zorgen, altijd glom en blonk. In de keu ken stond een ladder en als je die opliep, kwam je door een luik boven op het dak. Dit nu was in den zomer de lievelingsplek van onzen kleinen Hans, want moeder had er een tuintje voor hem aangelegd. 't Klinkt vreerad, hè, een tuin op het dak. Toch was het zoo. Tusschen de dakgoot van hun eigen huis en dat der buren had moe der een groote kist bevestigd, die geheel roet aarde gevuld was. In het voorjaar zaaide ze er allerlei soepgroenten en mooie klimrozen, pronkboonen en vele andere bloemen groei den er ook. Het werd ten slotte net een boog. en als do zon scheen, gingen kleine Hans en een buurmeisje op stoofjes er on der zitten en dan maakten zo plannen van wat ze later zouden doen, als ze groot waren en niet meer naar school behoefden te gaan. Vader Andersen zat onderwijl te kloppen Pp de zware zolen der boeren; en alleen op Zondag kwam het schootsvel af en ging hij met zijn zoontje naar het bosch, waar hij den jongen wees op al het mooie en won derlijke, dat moeder natuur den menschen schenkt, en dat de meesten toch zoo achte loos voorbijgaan. In den winter echter, als storm en re gen de boschpaadjes onbegaanbaar maak ten, knutselde vader aardige dingetjes, waarmede Hans speelde of wel hij las zijn jongen voor uit de sprookjes van de Dui zend en één Nacht; en op die dagen voelde Hans zich gelukkiger dan menig kind, dat alles heeft wat zijn hartje begeert. Toen Hans negen jaar was, stierf zijD vader en de kleine jongen moest van school genomen worden om met moeder sa men den kost te verdienen. Hij kreeg een plaatsje op een fabriek en werkte er gedu rende eenige jaren te midden der ruwe, onbeschaafde arbeiders. Nooit klaagde hij over het zware werk en de onaardige manier, waarop de anderen hem behandelden, maar toen moeder zag, dat haar jongen hoe langer hoe bleekor werd, besloot ze hem van de fabriek af te nemen, hoewel ze dan zelf in het vervolg nog harder zou moeten werken. Gedurende den tijd, dat hij op de fabriek was, had hij 18 gulden overgespaard en hij vroeg zijn moeder hem voor dit geld naar Kopenhagen te laten gaan, waar hij zijn best wou doen om iets degelijks te leeren. Hij was toen veertien jaar en een aardi ge, ferme jongen. Kennissen van zijn moe der boden hem een betrekking in een kleer- makerswinkel aan, maar met tranen ia de oogen smeekte hij, hem toch op reis te sturen. Ik weet zeker, moeder, dat er dan ieta goeds uit mij kan groeien. Er zijn wel meet beroemde menschen, die in hun jeugd arm waren, en hier kan ik het niet langer uit houden. Lang dacht moeder over de zaak na. Zt vond het vreeselijk haar jongen te moeten missen, maar wanneer het voor zijn toe komst noodig was, wilde zij er zich niet te gen verzetten. Ten einde raad, ging zij naar een waar zegster die uit koffiedik en kaarten de toekomst kon voorspellen. Eigenlijk is het heel dwaas om aan zoo iets te gelooven, want wat er later van een jongen of meisje wordt, hangt hoofd zakelijk hiervan af of ze goed hun best doen op school en of ze ook later flink genoeg zijn om alle hinderpalen te over winnen. Maar moeder Andseren was nu eenmaal een eenvoudige vrouw en daarom dacht ze, dat de waarzegster heel knap was. Dat de voorspelling der oude vrouw zoo schitterend uitkwam, was natuurlijk louter toeval; maar eigenaardig blijft het toch. Nadat ze den jongen langen tijd aange zien had, zei ze: „Juffrouw Andersen, je zoon zal een beroemd man worden, en ik geloof zeker, dat ear hier te Odense te rij.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1908 | | pagina 11