Eeiï Espsiv© zooüia SLAGVAARDIG. Onze Opstellenwedstrijd. Ook had hij met haar aigesproken, dat er dagelijks een goede onderwijzeres zou komen om Coha les te geven, want, zooals hij juffrouw Dient je gezegd had, er bleer hera geen twijfel over of het kind had veel aanleg voor muziek. Zoo werden Coba's geduld en lieftallig heid toch beloond en met haar onbaatzuch tigheid, die zij getoond had door te trach ten haar eigen wenschen te vergeten om een ander genoegen to doen, had zij den weg gevonden naar het hart der oude dame. Minet's avontuur. „Wees voorzichtig met het opendoen, kindje," zei vader lachend, terwijl hij de mand neerzette. Vader had eeü bezoek gebracht bij tante Lena en iets meegebracht voor Toosje en het meisje bekeek de mand heel nieuwsgie rig. „O, mama-, doe het toch opcnl" riep zij uit. Mevrouw Knoop lichtte voorzichtig het deksel op en daar kwamen twee verschrik te oogen uitgluren. „O, mamariep Toos verheugd, „wat een mooi poesje 1 Het ziet er net uit als een grijze bal." „Hij komt uit Cyprus!" zei papa, „en zal een mooie kat. worden!" En zoo was „Minet" er dus en werd dikke vrienden met Toos. Wat prettige spelletjes deden zij en Minet werd hoe lan ger hoe mooier. Hij kon maar niet begrij pen, waarom Toos naar school moest, maar spoedig had hij tooh ontdekt, wanneer zij thuis verwacht werd. En nu zat hij iede- ren dag aan het hek, en als Toos in het gezicht kwam, vloog hij haar te gemoet. Eén fout had Minet, waarover Toosje hem dikwijls onderhield. Als er visite kwam,-werd er dikwijls gezegd: „Wat een mooie kat!" en Minet scheen dat waarlijk te verstaan. Hij stak dan den staart in de hoogte, als om zijn schoonheid te la ten zien. Dat deed hij aan het hek ook en als de voorbijgangers stil stonden om hem te aaien, wreef hij zijn snoet in hun hand op heel vriendschappelijke manier. „Toosje," zei papa eens, „jo moot. zien Minet in den tuin te houden. Hij is zoo mooi, dat hij wel eens gestolen kon wor den." „Ja, het is een bijzonder dier," zei oom Dirk, „wij moeten zijn portret eens maken, Toos." „O ja," zei Toos blij. „Dat zal heerlijk zijn „Heel goed," zei oom Dirk „Morgenmid dag zal ik mijn camera meebrengen." Maar den volgenden middag was er iets vreeselijks gebeurd. Minet was verdwenen Hij en Toos hadden dien morgen samen gespeeld, toen mama Toos naar binnen riep. Toen zij terug kwam, was Minet nergens te zien. Waar kon hij zijn? Was hij den weg op geloopen? Toos had naar alle kan ten gekeken, maar zonder succes. Toen doorzocht zij het huis en den tuin, maar Minet kwam niet voor den dag. Wat schreide die arme Toos, toen hét har duidelijk werd dat haar lieveling waarlijk weg was! En welke vreeselijke uren bracht zij door, door het huis zwerven de, kijkende of hij soms in de kast opgeslo ten zat, of droevig den weg opkijkende. Twee dagen waren voorbijgegaan. Toos miste haar vriendje erg. „Misschien lijdt hij honger'', zeide zij nu en dan, „of misschien wordt hij slecht be handeld", en moeder antwoordde: „Wij zullen er het beste, van hopen, lieveling. Misschien krijgen wij hem nog wel terug." Maar Toosje had geen hoop meer, en toen zij jarig was, voelde zij zich diep on gelukkig. Zij had zoo naar haar verjaardag verlangt en nu waren al haar prosentjes niet in staat, haar te troosten. „Toos, Toosriep moedor. Toos liep da delijk naar do keuken. Toen gaf zij een schreeuw van vreugde. Daar stond een jon gen met iets in zijn armen. „O lieve, lieve Mlinet," riep zij, terwijl zij haar geziohtje begroef in het zachte bont. „Wat ben ik blij dat ik je terug hebt 1" „Hij was in het bosch, jongejuffrouw," legde do jongc-n uit. Hij is zeker iemand nageloopen en toen verdwaald geraakt. Ik zag hem in een boom zitten, en wist, dat hij van U was. Hij was erg schuw, maar ik heb hem toch gekregen." Toen oom Dirk dien middag kwam, hoorde hij het goede nieuws. „Dat is heerlijk!" riep hij uit. We zullen hem dadelijk photographeeren, om zijn terugkeer to vieren. Haal het kussen maar, dan zal ik het toestel klaarmaken." „Hij wil toch niet op het kussen zitten," zei Toos, hij wil den geheelen tijd bij mij blijven." „Sla dan je arm maar om hem heen," zei Moeder, „dan zal cc-rn jelui beide nemen." En het werd een heel mooi plaatje, hoe- Wel Minet zoo ernstig keek, of hij aan zijn onaangenaam avontuur dacht. „Jo moet nooit, nooit meer den weg op loopen, lieveling", zei Toos verscheidene ma len tegen hem. Het. is ondeugend iets te doen, wat ik jo verboden heb; mama zegt, dat wij alleen veilig zijn, als wij doen, wat goed is." En Minet keek' zijn meesteres ernstig aan, alsof hij het volkomen begreep; hij spon zachtjes, alsof hij zeggen wilde: „Ik zal hef nooit, nooit meer doen." En hij heeft het ook nooit meer gedaan. Ten tijde van den zevenjarigen oorlog diende in een huzaren-regiment een rit meester, Kurzhagen geheeten, die als zoon van doodarme daglooners in dienst getre den was en door dapperheid en onberis pelijk gedrag Jot dezen rang geklommen was. Na den vrede van Hubertusburg keer de hij naar zijn land terug om zijn ouder» eens op te zoeken en toen hij de oude lie den in hun eenvoudige hoerendracht be speurde, sprong hij snel van zijn paard en sloot in 't bijzijn der bewoners van het plaatsje vader en moeder in zijn armen. Hij rustte niet, voordat zijn ouders met hem naar zijn garnizoen trokken, waar zij hun oude dagen onbezorgd en te zamen met hem zouden doorbrengen. Spoedig daarop werd de ritmeester naar Potsdam verplaatst, waar destijds het mi litaire leven onder, Frederik den Groote heel wat te beteekemen had Ook onze rit meester werd in dat schitterende leventje nu en dan betrokken, op groote partijen gevraagd, en moest nu en dan zelf ook gasten en officieren bij zich aan huis ont vangen. Doch nooit ontbraken bij zulke gelegenheden zijn arme ouders aan zijn tafel, hij schaamde zich niet over hen, maar zette hen daarentegen juist altijd op de eereplaats. Om do spotternijen zijner kameraden bekommerde hij zich niet; „als ze mij niet verpleegd en grootgebracht hadden" zei hij „dan kon ik nu geen ritmeester zijn 1" Den ouden generaal Zieten kwamen toe vallig deze woorden ter oore en de kinder lijk roerende wijze, waarop de ritmeester zrijn ouders 'behandelde. Hij vertelde dit den Koning, die den ouden vechtersbaas niet als een ondergeschikte, maar als een vaderlijken vriend beschouwde, en Fre derik besloot, den officier eens op de proef tc stellen, of deze ook tegenover hem zijn kloekheid en kinderlijke liefde zoude volhouden. Kurzhagen ontving dientengevolge op ze keren dag een uitnoodigiDg om bij den Koning het middagmaal te gebruiken. Aan die koninklijke tafel vond Irij, behalve den Koning, al de groot-officieren der Kroon. Aan het eind van bet middagmaal riep plotseling Frederik de Groote over dc tafel Kurzhagen toe, die tamelijk ver van den Koning zat: „Luister eens, ritmeester, in welke streek 0 liggen oigenlijk de goederen uwer familie, en uit welk geslacht stamt ge af?' Zonder de geringste verlegenheid to too- rion, stond de ondervraagde op. „Majesteit/* hernam hij op eerbiedigen, inaar flinke® toon, „ik bezit geen goederen, mijn vader is een arme daglooner, en ik ben als gemeen soldaat bij de huzaren in dienst gekomen. Op het slagveld van Kes- seldorf werd ik tot officier benoemd." „Gij zijt een braaf mensch, dat ge uwe arme ouders niet verloochent," zei de Ko ning, hem vriendelijk toeknikkende. „Ik benoem u tot majoor,, met een persoonlijke toelage, opdat ge uw vader en moeder behoorlijk onderhouden kunt. Van mijn toegenegenheid kunt ge in 't vervolg ver zekerd zijn." De hartelijke gezindheid van den grooten Vorst werdzeer spoedig in alle officiers- kringen bekend, en niemand waagde het meer, den ritmeester om zijn kinderliefde te bespotten. De Italianen zijn groote liefhebbers van gevogelte; daaronder was in vroegere tij den de kraanvogel zeer in trek, waarom voorname heeren in hun hoenderhoven kraanvogels kweekten en vetmestten. Eeii3 gaf prins Arletto in Florence een groot gastmaal, waarbij ook een gebraden kraan vogel op tafel moest prijken. De kok van den prins had door zijn kunst wijd en zijd een zekere vermaardheid verkregen: hij had den kraanvogel juist aan het spit ge stoken, toen Louisiana, zijn verloofde, een bekoorlijk Zigeunermeisje, in de keu ken kwam. Zij snoof den geur van het gebraad zeer aardig in haar neusje op en vroeg of zij er een stukje van hebben mocht. De kok gaf aan het verzoek cn de vleiende woorden van zijn aanstaand vrouwtje ge-" hoor en sneed den kraanvogel een poot af, dien hij apn haar gaf. Maar wat trok de prins een zwart gezicht, toen hij den kraanvogel met één poot zag. Verscheiden vragen aan het dienstpersoneel gaven hem geen opheldering; dus werd de kok geroe pen. Waarom heeft die kraanvogel maar één poot vroeg de prins, op barschen toon. De kok verbleekte; eerst kon hij geen woord uitbrengen, maar hij herstelde zich en antwoordde moedig: Uwe Hoogheid! Zij hebben allemaal maar één poot. Morgen zal ik je van het tegendeel overtuigen; mijn gasten zijn uitgenoodigd met mij naar den hoenderhof te rijden, ant woordde de prins en wenkte den kok zich te verwijderen. Den volgenden ochtend reed het tafelgezelschap met den kok in her midden naar den hoenderhof. Toen men in de nabijheid kwam, bespeurde de kok, dat de kraanvogels, volgens hun gewoonte, den eenen poot onder den vleugel gestoken had den en op dep anderen stonden. Ziet uw hoogheid nu wel, riep de kok, dat de kraanvogels maar één poot hebben. eD prins reed dichter naar het hek toe, zwaaide met den hoed en joeg de vogels met een krachtig: Sch sch soh uit elkaar, zoodat zij den anderen poot ook moesten uitstrekken. Nu, zie j'e, zei de prins, dat de kraan vogels twee pooten hebben. Zal je nu ook nog uitvluchten zoeken? O,, antwoordde de 'kok, als uwe hoog heid gisteren .ook met den hoed gezwaaid en schsch 1 sch 1 gedaan had, zou de ge- bradene zijn anderen poot ook wel uitge stoken hebben. Om dit slagvaardig antwoord lachte het geheele gezelschap en de prins vergaf den kok zijn vergrijp. Naar 'aanleiding van het plaatje in ons vorig nummer, getiteld: „Piet, dc tuin mansjongen", waarbij ik mijn vriendjes en vriendinnetjes verzocht een verhaaltje of versje te maken, kwamen verschillende bijdragen in mijn bezit. Daar echter niet alle ingekomen opstel letjes voor plaatsing in ons blaadje geschikt zijn heb ik gemeend mij tot de drie bcsto te. moeten bepalen, terwijl ik den prijs hob toegekend aan „Muurbloem", 6e Leidep, wier verhaaltje hieronder volgt:

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1908 | | pagina 11