IEIDSCH DAGBIAD
8»JL.oojL*°JL*>A*stL«6ibts»JL>afJyjeJL#a*JL««JL»9«Jl®>JJê~JL?sJL?°A®
No. 14850.
Woeaisdag* 22 Juli.
Anno 1908.
Aan mijn raadselvricndjes en
vriendinnetjes.
:Nu de vacantie is aangebroken en vele
feren, die geheel of gedeeltelijk elders
doorbrengen, zoodat er veel minder
iefjes inkomen dan gewoonlijk het geval
heb ik, in overleg met den heer Uitgo-
besloten, de rubriek raadsels
'urende de maand Augustus achterwege
"i laten. Daar jullie mij nu geen oplossin-
en bij govolg ook geen briefjes be
seft te zenden, zal ook onze correspon
ds dien tijd gestaakt worden.
Ons weekblad zal gedurende de vacantie
]één prettige lectuur bevatten, terwijl ik
het volgend nummer een teekenwedstrijd
uitschrijven, waaraan de kinderen, die
un vacantie thuis doorbrengen hun beste
rachten kunnen beproeven 1
Jullie aller Raadsel vriendin,
MARIE VAN AMSTEL.
Eüet Üa&eiiefjje.
„Wat is uw liefste bloem, oom Jo?"
Oom Jo en Nellie wandelden op een zo
merdag in den tuin. De tuin was van Groofc-
apa en deze vulde hem met allerlei mooie
loemen. Oom Jo had dus keuze genoeg.
„Raad maar eens, Nellie!"
Zij' kwamen juist voorbij een mooi bed
amebloemen en de hooge, statige planten
et hun gouden Kronen vielen het meisje
het oog.
„Ik denk de zonnebloem, oom. U hebt
ij immers eens gezegd, dat die altijd naar
f!e zon kijkt."
Haar oom schudde het hoofd.
„O neen, een veel nederiger plant. De
onncbloem is mij te mooi."
Nellie dacht nog eens na en vroeg of het
roos was, maar zij had Jiet al weer mis,
loewel zij een mooie, roomkleurigen knop
,'Oor oom's knoopsgat plukte.
„Neen, Nellie, die is heel mooi, maar mijn
gunsteling is een nederige bloem."
„Dan moet 't het viooltje zijn", "ei Nellie
vlug. Dat is zoo nederig, dat het zich altijd
usschen zijn bladeren verbergt".
„Neen, het viooltje is allerliefst, maar
het verschaft ons slechts korten tijd genot,
o bloem, die ik bedoel bloeit bijna heb ge-
eele jaar."
Nu had Nellie geruimen tijd noodig, om
Qa te denken. Zij verlieten het kiezelpad
en gingen op de bank zitten, die op het
grasveld onder den olm stond. De zachte,
Welig, groene grasvlakte, met hier en daar
vo madeliefje, vormde een tapijt voor hun
>eten„
„Rijk nu eens naar den grond, Nellie,
dan zal je het bloempje zien, dat ik bedoel."
„O oom", riep zij uit, op teleurgestelden
toon, „zoo een gewoon klein madeliefje vind
iU dat zoo mooi?"
Hij plukte er óón en bekeek het, terwijl hij
antwoordde
„Ik hob verscheidene redenen, om van het
madeliefje te houden, Nellie. Het is zoo'n
rustig lief bloempjeeen van de eerste, om
ons de komst der lente aan te kondigen, een
der laatste, om er ons aan te herinneren,
wielke mooie zonnige dagen zelfs October
nog brengen kan. Het is zoo geduldig; zelfs
als ge er op trapt, heft het zijn dapper kop
je weer op, zoo spoedig gij voorbij zijt. Het
bezit groote volharding; het bloeit zonder
eenige hulp van den tuinman en op de on
gunstigst gelegen plaatsen. Het heeft een
gelukkig humeur. Regen of zonneschijn, kou
de of hitte, het madeliefje toont altijd een
glimlachend gelaat. Neem het madeliefje tot
voorbeeld, Nellie, en de menschen zullen je
altijd; liefhebben."
E. rzucht was Nellie's eenig antwoord. Zij
voelde, dat zij op verre na niet zoo gedul
dig en volhardend was, als die lieve bloem.
Daarom gaf zij oom's hand alleen een lief-
kouzend drukje en zeide niets.
Maar toen oom haar even alleen liet,
plukte zij toch het eertijds geminacht bloem
pje ook eens en meest erkennen, dat het
met zijn gouden hartje en zijn sneeuwwit
stralenkransje met bloedroode puntjes, toch
niet zóó gewoon was als zij meende.
En toen oom dien avond wegging, fluis
terde Nellie hem toe:
„Oom Jo, het madeliefje is nu ook mijn
liefste bloem en ik zal trachten het zooveel
mogelijk na te volgen."
&CinderS§jke liefde.
Keizerin Oatherina II van Rusland, leef
de met haar zoon Paul niet in de beste ver
standhouding. Zijn kinderen kregen van
haar 'n uitstekende opvoeding, doch zij hield
ze zorgvuldig van hem verwijderd; ja, zon
der haar uitdrukklijke toestemming mocht
geen van hen zijn vader bezoeken.
Dat' was heel hard en het kan ons niet
verwonderen dat de kinderen meer dan
eens dóórheen gingen, waar bun kinderlijke
liefde hen dreef.
Yooral Constantijn, de tweede zoon, kon
die wree-de scheiding niet verdragen en al
tijd weer zocht inj het waakzaam 002 zijner
grootmoeder te ontsnappen, om bij zijn
vader te zijn. Daarom boette hij ook. niet
zelden zijn ongehoorzaamheid, zooals de kei
zerin het noemde, met huisarrest.
Ondanks zijn voortdurend weerstreven
van haar bevelen, hield de keizerin toch veel
van Constantijn. Dat bleek ook toen do
Prins, op zeventienjarigen leeftijd, met een
prinsesje van Saksen-Ooburg in hot huwe
lijk trad. De gebiedster begiftigde hem bij
deze golegenheid met vijftig duizend roebels,
om een gesohenk voor zijn gemaliii te koo-
pcn.
Constantijn gebruikte het geld echter op
een andere wijze. Hij wist, dat zijn vader/
van een klein jaargeld moest leven en zond
hem nu de vijftig duizend roebels. „Zijn lie-
ve grootmoeder dit voegde hij er bij
had hem en zijn gemalin reeds zoovele be-
wijzen harer genade gegeven, dat hij van.
dit geschenk geen beter gebruik wipt te
maken dan het zijn vader te zenden. Hij
hoopte, dat deze het bewijs zijner innige lief
de niet afwijzen, maar door het aanvaarden
er van zijn zoon een onuitsprekelijke vreug-
de verschaffen zou."
Geroerd door het edele karakter van zijn j
zoon, nam Paul het geld a-an, onder voor-
waarde liet rijkelijk te zullen vergoeden,
zoo spoedig hij in. betere omstandigheden j
verkeerde. Hiermede beschouwde Const'an-
tijn de zaak als afgedaan en was gelukkig
in het bewustzijn, zijn geliefde vader een'
krachtigen steun en een groote vreugde be
reid te hebben. Zijn gemalin zeide hij niets
van zijn daad.
Deze sprak echter spoedig de keizerin en
een der eerste vragen, die haar gesteld wer
den, luidde, welk kostbaar geschenk zij wel
van haar echtgenoot gekregen had.
De grootvorstin antwoordde natuurlijk,
dat zij' niets ontvangen hadzij verlangde
er ook evenwel geen, daar de liefde van
haar gemaal haar overgelukkig maakte.
Catherina was zeer verbaasd. Wat zou
haar kleinzoon met het geld gedaan heb
ben? Had hij het verkwist? Maar zij had
hem nooit als een verkwister leeren kennen.
Zij zat hierover nog te denken, toen Con
stantijn het keizerlijk vertrek binnentrad.
Dadelijk stelde zij hem de vraag:
„Wat' heb gij uitgevoerd met de vijftig
duizend roebels, die ik u gegeven heb?"
„Lieve grootmoeder", antwoordde Con
stantijn vrijmoedig, „die heb ik goed be
steed, want ik heb ze aan een arm man ge
geven."
„Ja, ik ken uw medeijdend hart, ant
woordde de keizerin en die edele daad doet
mij genoegen, maar vijftig duizend roebel?
is took een te groote som voor een aalmoes.
Zeg mij dus wie de man is, tegenover wien
gij u zoo verkwistend betoond hebt."
De grootvorst antwoordde:
„Ik hoop niet, dat Uwe Majesteit onte
vreden over mij zal zijn, want ik ben vast
overtuigd een goede daad verricht te heb
ben. Mijn vader kreeg het geld van mijhij
had het meer noodig dan mijn gemalin."
Met' deze woorden verliet hij het vertrek,
want hij was niet meer in staat zijn aan
doening te verbergen.
En de Keizerin?
Ook zij was geroerd door de> woorden van
haar kleinzoon. Tranen stroomden haar
over de wangen en zij' verliet de, eveneens)
wccnende grootvorstin. Dadelijk zond zij'
haar zoon honderd duizend roebel, met een
hartclijken brief, waarin zij hem bij zich
ontbood voor een gesprek' onder vier oogen.
Het gevolg was, dat zij zioh geheel met hem
verzoende.
Den edelen Constantijn, den bewerker van
deze gelukkige verandering, schonk «ij een