De kinderen van den Kapitein.
FEUILLETON.
Onder den grond.
Oplossingen der Raadsels.
Goede oplossingen ontvangen van:
lijk in bet vooruitzicht, dat ze spoedig
bij de hunnen zouden zijn. Slechts één was
or, die erg bedrukt keek. Hoevelen van
de andere huzaren hadden hem niet ver
teld van hun vader, hun moeder, hun vrien
den, enz.Maar hij had geen vader en
geen moeder meer, broers en zusters had
nij nooit gehad, vrienden, jal hij had er
vier, maar had ze nu niet meer. Vier an
dere huzaren waren het geweest en zij wa
rn allen gedood in den oorlog. Niemand
kende hem bijna in de stad en toch was hij
er geboren eu groot geworden. Hoor die
trommen eens roffelen, de stad is in 't
gezicht. Van alle kanten komen de men-
schen aansnellen. Kijk zo vlug van hun
paarden 6pTingen, dso huzaren, om hun
vader of moedor om den hals te vliegen.
Steeds meer menschen komen naderbij,
maar niemand stoort, zich aan den armen
huzaar, die geen vrienden of familie meer
heeft.
Allen zijn van hun paarden gestegen, be
halve hij. Overal heerscht de grootste
vreugde, maar zijn gezicht staat droevig
en norscb. Doch wie trekt hem daar plot
seling aan zijn jas? Wie springt daar plot
seling met wilde sprongen bij zijn paard
omhoog? Wio laat daar allerlei vreugde-
geluiden hooren, zoodat zijn paard bijna
schichtig wordt? Kijk, een vriend is het,
die ook hem afhaalt, een vriend, die hem
ook in de armen zou drukken, alshij
maar armen had. Want het iszijn
trouwe hondVoor den oorlog had het
trouwe beest zoo vaak de trommen der hu
zaren gehoord Hij kende ze nog. 't Was een
paar jaar geleden, dat zijn meester ver
trokken was, maar de trommen kende
Earro nog Straks had hij plotseling de
trom weer gehoord. Hij was het huis van
zijn nieuwen meester ontvlucht en den
orden meester had hij weer opgezocht. Nu
was do huzaar ook spoedig van zijn paard
en de hond was bijna dol van blijdschap.
Het gezicht van den huzaar was nu echter
ook totaal veranderd. Er waa immers
ook eon vriend gekomen om hem af te ha
len. En wat een trouwe vriend 1
VeJe menschen keerden zich om, om de
beide kinderen met hun blijde gelukkige
gezichtjes na te zien, die langs den stei
ger bij Den Helder liepen, aan de hand van
een matroos, met een vriendelijk bruin ge
brand gezicht, en zulk een hooge gestalte,
dat de omhoog gestoken handjes der kin
deren zijn handen nauwelijks konden vat
ten. Hij glimlachte en luisterde naar het
gesnap der kinderen, die ér allerliefst uit-
17)
Ondanks zijn manlijk karakter, schoten de
tranen hem in de oogen. Hij was algemeen
bemind om zijn rechtvaardigheid en vrien
delijkheid.
Een medelijdend gemompel steeg uit de
menigte op:
,,Arme man, hoe vreeselijk 1 Zulk een lief,
goed kind 1"
De heer Fabert was naar de Clements toe
gegaan en drukte hun innig de hand.
„Gij zijt wel ongelukkig, maar wij zullen
hero redden I Andreas kent de mijn precies;
tij kent de plaatsen waar het water niet ko
men kan en ge weet hoe verstandig, vlug en
kalm hij is. Kom kom, ga maar heen met
vertrouwen; Cesar alleen moet hier blijven.
De heer Martel en de ingenieur spraken
na lange beraadslaging af, dat er twee put-
J6H zouden geboord worden, die op de cer
ate galerij uitkwamen. Nog andere bevelen
van verschillenden aard werden gegeven eu
net reddingswerk nam een aanvang. De di
recteur en ingenieur bleven voortdurend op
de plaats des onheils; zij aten er en sliepen
er op kermisbedden in de houten schuur.
Hoewel ïadelooe van verdriet bleef de
zagen in hun frissche matrozenpakjes, die
precies gelijk zouden zijn geweest, als mee
de jongen een nauwsluitend broekje, hot
meiBje een geplooid rokje had aangehad.
Zij gingen hun vader opzoeken, die ka
pitein was van „de zwaluw" en den ma
troos Jaap gestuurd had, om zijn lief doch
tertje en aardigen kleinen jongen aan
boord te brengen van zijn schip dat voor
anker lag en o, wat waren zij opgewonden
en wat hadden hun tongetjes het druk.
„Onze vader is jouw kapitein, is het
niet Jaap? en jij moet hem gehoorzamen,
nietwaar?", vroeg de blonde Sientje; en
kleine Wouter riep:
„Natuurlijk, Sion, weet jo dat niet, dat
iedereen den kapitein moet gehoorzamen?
Die kan doen wat hij wil, nietwaar Jaap?"
Jaap lachte.
„Dat moet u uw vader maar eens vragen,
jongenheer, die vandaag aan boord moet
blijven, in plaats van met u beiden naar
huis te gaan en uw grootmoeder op te zoe
ken, die zooals ik gehoord heb, erg ziek
is, en die hij ozoo graag zion zou."
„O, Jaap, zij schreidde zoo, omdat hij
niet met ons mee kon komen," zei Wouter
ernstig en, ik zal vadertjo zoggen, dat hij
met ons mee moet gaan. Hij kan altijd wat
hij wil, dat weet ik zeker."
En de kleine vent hief trotöch het hoofd
op, doch dezen keer keek de vriendelijke
Jaap ook ernstig.
„O, maar u vergeet, dat uw vader nog
een kapitein boven zich heeft en dien»
orders luiden voor vandaag: „onder geen
voorwaarde het schip verlaten."
Wouter werd vuurrood en wilde niet be
kennen, dat hij Jaap volstrekt niet begreep,
maar de kleine Sientjo zei zacht:
„Ik weet wel wat je bedoelt Jaap; want
toen vader van ons wegging, om naar
Indiö te varen, cn bang was dat hij nooit
weer tehuis zou komen, toen vroeg ik waar
om hij dan niet bij ons bleef, en toen ver
telde hij mij van den grooten kapitein,
die de wereld regeert en wiens bevelen va&K
zoo heel anders klinken dan de menschen
zouden wensabBn."
„Ja, ja, jongejuffrouw, wij matrozen mo
gen wel blij zijn dat kapitein Grijs, zoo
trouw znjn bevelen opvolgt."
Wouter begreep er nog steeds niets van.
„Wie is dan toch die groote kapitein?
Hoe heet hij, en waar woont hij V'
.,Hij heet Plicht jongenheer en woont
in de nabijheid van ieder mcnsch. U zult
hem spoedig lecren kennen en dan ook in
zien, dat hij steeds het beste met ons voor
heeft. Maar kijk, daar is, „de zwaluw"
en Kapitein Grijs staat op het dek naar
ons uit to kijken. Wij zullen een sloep ne
men on dan zijn wij dadelijk bij het groo
te schip."
heer Martel, bijgestaan door den heer Fa-
bert, die ook diep bedroefd was zijn beve
len uitdeelen, maar de nachten waren ver
schrikkelijk voor hem.
Nu eens zag hij Martha op het water
drijven, en van de éénc golf op de andere
van de eene galerij op de andere werpen;
dan weer meende hij haar to hooren roepen,
koortsig en ijlend, gekweld door den honger.
En al die andere ongelukkigen, zouden al
len niet reeds den hongerdood gestorven
zijn, als men hen na zoovele dagen bereikte
Op het aangewezen punt gekomen, begon
men aan de bovenste galerijen, maar men
moest de steenkool daarna doorgraven en
dit vorderde zeer langzaam, daar slec-hts
één man, die elk halfuur rusten moest flink
kon werken in de harde lagen.
Men dacht, dat er nog twee dagen mee
heen zouden gaan, vóór men de plaatsen
bereikt had, waarheen de levend begrave
nen waarschijnlijk waren gevlucht en dan
zouden er reeds acht dagen sedert de ramp
zijn verloopen.
De haren van don heer Martel waren
sneeuwwit geworden en 's nachts hoorde de
ingenieur, die geen oog toe deed en steeds
met zijn gedachten bij het onderaardsche
treurspel was, zijn gesmoorde klachten. En
toch begaf dien vader geen oogenblik de
moed; geen oogenblik vergat hij, dat tal
van ongelukkigen om hem heen dezelfde
smart te dragen hadden.
i.
Doornroosje.
II.
Smeed het ijzer als het heet is.
IIL
Lentebode.
IV.
Brillendoos.
V.
Peerenboom.
„Acacia", Israel Slager, Cornelia v. d
Veer, Henri Vorst, Antoon en Gerard Rig-
hart van Gelder, Arie v. d. Bijl, Abraham
van Rosmalen, „Meitakje", „Broer cn
Zus", M. en R. de Ruytor, Jacob Massaar,
Gerard en Martha Loozen, Izak dc Tomba,
Alida Blom, „Paul Kruger", „Magnolia",
J. van Weercn, „Het Goudhaantje", Jan
en Cor van der Mark, P. J. Coffrie Jr., M.
Halbmeyer, „PopuliereDtak", A. Recman,
Nelia en Betsy Groen, „Boterbloempje",
Wim en Siena van Wieringen, „Jan Com
pagnie", „De Theerozen", „Muurbloem",
„De twee Perziken", „De tweo lachebek
jes", Abr. dc Graaf, „Doornroosje", „Ge
broeders", Maria den Hoed, „De twee
Dahlia's", Cato van Dorsten, „Dik Trom",
„Lente", Piet cn Cato Hasselbach> Marietje
OudshJoorn, „Perenbloesem", Jansje en
iFïetje van den Born, „Tortelduifje", Cato
en Lena de Vrind, „Aloë", „Geranium",
„Edelweis", „Azalia", „Narcis", „Kruidje
roe r-me-n iet", Anna Veerman, „De paarse
Sering", Johan de Tombe, „Anjelier",
„Witte kind", „Vcrgeet-mij-nict", „Water
lelie", Johannes Janssen, „Rozenknop",
„Gele Sering", Greta en Andries Bernard,
„Drie witte Roosjes", „Meiklokje", „Dc
twee witte Roosjes", Pioenroos", Truus
v. d. Brande, Hannes van Heusden, Char
ley Ball, te Leiden.
Klaas de "Vries Cz., Hazina, Mientje er
Jo Lemmerzaal te Kaag.
Johannes van Dokkum, Jan Martens, te
Ocgstgeest.
Joh. Noort' Lzn., „Goudsbloem", te
Rijnsburg.
„Dahlia", L. de Graaf, teVoorscho-
t e n.
Willy Stadhouder, Johanna Parlevliet, ie
Zocterwoude.
„Koolwitje", tc W a s s e n a a r.
De prijzen vielen ten deel aan: „Witte
Kind" en „Kruidje-roer-mc-met", beiden te
Lei den.
XVI. Gered.
Daar beneden in den afgrond waren An
dreas en zijn gezellin steeds verder geste
gen, doch dc krachten van het arme kina
namen zichtbaar af; zij was nauwelijks meer
in staat zich vast te klemmen aan het hout
waaraan zij zich de nagels afrukte.
Daar Andreas voorzag dat de hulp, als zij
ooit kwam, nog heel lang kon uitblijven,
had hij zijn lamp uitgeblazen en behielp
zich met het licht, dat die \an Martha gaf.
Hij duwde het meisje steeds voor zich uit
en behoedde er haar voor, in het water te
vallen.
Van alle kanten klonk het akelig geluid
van hout, dat voor de vreeselijke drukking
van het water week. In de bovenste gale
rijen veroorzaakte het samendrukken dei
lucht door de overstroomiDg vreeselijke
knallen. Dan beefde het kleine meisje var
het hoofd tot de voeten en eiken keer meen
de Andreas, dat zij op hem zou vallen e.t.
hem in haar val meeslepen in dat donker*
water, waarvan het akelige geklots hen met
angst vervulde.
O, waarom kon hij haar niet, zooals in
het eerst, in zijn armen nemen, haar drager
en vermoeienis en pijn besparenNooit zou
den zij het platvorm bereiken, dat hij zich
zeer goed herinnerde in deze ader te heb
ben gezien en waar zij ten minste van de
overstrooming niets meer te vreezen zouden
hebben.