Anekdoten.
Een Amerikaansche school.
Oplossingen der Raadsels.
Goede oplossingen ontvangen van:
Een liedje van vertangen.
Een knaapje leunt aan moeders schoot,
Yol slaaps de knikkende oogen,
En houdt zich wakker, taai en groot,
Met knikkebollend pogen.
Hij 's bang in 't donker, bang alleen,
Hij wil niet been,
Blijft talmen, treuz'len, hangen;
Het dwaze jongske dwingt
En zingt
Een liedje van verlangen.
Reeds half het offer van den dood,
In dorre levensgaarde,
Bukt zich een grijsaard naar den schoot
Der trouwe moederaarde.
Maar zegt hem niet: 't Is tijd van rust 1
Schoon afgeleefd in ied'ren lust,
Hij hunkert nog te blijven:
Hij zucht en hijgt, maar juicht en lacht,
Hij leeft slechts om met kunst en kracht,
Den doodslaap te verdrijven.
Hij 's bang in donker, bang alleen,
Hij wil niet heen,
Blijft meedoen, beuzelen, hangen,
De dwaze grijsaard dwingt
En zingt
Een liedje van verlangen.
Ingez. door Mecheltje de Jong, te
Wassenaar.
Wim (binnenkomend): ,,Zus, ik ben straks
bov. n van de bank gevallen en nog huil ik
niet
Zus: ,,Ik heb het niet eens gezien!" ,,Doe
het nog eens?"
Ingez. door ,,De twee lachebekjes".
De raaf.
Een vrouw had een groote zwarte raaf ge
kocht. Haar buurvrouw vroeg haar, wat zij
dan den vogel wilde uitvoeren. ,,Wel",
antwoordde zij, ,,de menschen zeggen altijd,
dat zoo'n dier honderden jaren oud kan
wordennu wil ik wel eens zien. of dat
waar is."
Ingezonden door „Waterlelie".
B ^dmeester: „H komt het, dat je zoo
laat bent, Jansen?"
Spuitgast: „Ik woon zoo ver weg, com
mandant".
B. admeester: „Maar kom dan wat dich
ter bij den brand wonen 1"
dreef het kind voort in den koker, wees
hoe zij zich moest vastklemmen aan het
hout en zij stegen van gang tot gang, ter
wijl het water steeds meer en meer op hen
won.
Marta's handen waren bebloed; haar le
dematen verstijfden en eindelijk stond zij
stil en zeide op wanhopigen toon:
„Ik kan niet meer Andreas. Ik wil maar
liever sterven en ik heb zoo'n pijn. Kijk
eens, hoe mijn vingers bloeden
Toen herstelde zij zich plotseling met een
buitengewonen wilskracht.
„Neen, ik zal doorloopenvader zou zoo
vreeselijk bedroefd zijn, als zijn kleine Mar
tha hier stierf."
En zwijgend, voortgedreven door den waS-
senden vloed klommen zij verder.
XV. Het Reddingswerk,
Het bericht van de ramp verspreidde
zich bliksemsnel door de stad, waar de
werklieden, die het eerst aan de overstroo
ming ontsnapt waren, daarvan mededee-
ling hadden gedaan.
Toen de heer Martel op de plaats des
onheiU kwam, was het reeds te laat, om den
omtrek van den ingang af te zetten en het
binnen gaan te verbieden; de dorpelingen
hadden zich dan ook in een stroomenden
regen, in een vreeselijken angst opgehoopt
aan de put.
Eén voor één, uitgeput, of zij een vreese-
De kleine Egoïst.
Bezoeker: „Je schijnt veel van je kleine
vriendje te houden, 't Is aardig te zien, hoe
goed de kinderen met elkaar overweg kun
nen/'
De grootste van de speelmakkers: ,,Ja, en
dan krijgt hij altijd een dubbeltje van zijn
m, 'er en dat deelen wij samen.
Op school.
Onderwijzer: „Adriaan, zeg mij eens welk
dier zich het meest aan den mensch hecht?"
Adriaan (zoon van een apotheker): „Wel,
een bloedzuiger, meester."
In den tegenwoordigen tijd, nu er zoo
veel gzrappen over Amerikaansche zaken
verteld worden, zullen veel jongens en
meisjes het niet onaardig vinden, als ze
eens iets meer van zulke dingen hooren.
Daarom zal ik eens vertellen van een school
in Chicago, waar ik eens van heb gelezen.
Misschien zijn er wel jongens, die dat
boek ook al kennen. De school is gesticht
door een millionnair, en is voor kinderen,
die goed leeren, geheel kosteloos. Een
breede laan voert naar een groot plein,
dat overdekt is. Aan de kanten staan toon
banken, loketjes en etalages van de meest
verschillende koopwaren. Achter de toon
banken en loketjes staan jongens en meis
jes, die de pakjes, waar de inhoud, die na
tuurlijk niet echt is, opgeschreven staat,
te koop aanbieden. Bij de loketjes wordt
het nagemaakte gold in ontvangst genomen
en in het grootboek opgeschreven. Op een
andere plaats is een beurs, waar de jonge
koopers bedrijvig door elkander loopen.
Alles is er te vinden, dat op den handel be
trekking heeft, winkels in manufacturen,
banken waar geld gewisseld wordt en daar
bij staan de leeraren te kijken of alles ge
regeld zijn gang gaat. De grootboeken wor
den streng nagezien. Kinderen, die daar eeni-
ge jaren zijn geweest, kunnen, zonder dat zij
verder hoeven te leeren, als bediende aan
een handelskantoor optreden. Een zaal in
het eigenlijke schoolgebouw is geheel inge
richt als keuken. Hier wordt brood gebak
ken en al het eten gekookt voor de kinde
ren, die des middags in school blijven, om
dat zij te ver weg wonen.
Aan de wanden hangen platen met teeke-
ningen van verschi. lende graansoorten,
waar het brood van gebakken wordt. Eeni-
ge meisjes schillen aardappélen, anderen
doppen erwten. De jongens maken het
vleesch klaar. Buiten is een melkhuisje ge
lijke ziekte hadden doorstaan, kwamen
nog een vijtigtal weiklieden den ladder op
en dadelijk strekten zij zich op den grond
uit, zonder een woord te zeggen, slechts
één ding verlang., ndde frissche lucht in
te ademen.
Van uit die wachtende menigte gingen
angstige vragen op. Vrouwen, kinderen en
grijsaards stootten steeds denzelfden kreet
uit:
„Hebt gij hem gezien?" Wanhopig on
der de wanhopigen, want daar viel niet aan
te twijfelen, dat Andreas en Martha bene
den waren gebleven, bedwongen de heeren
Martel en Fabert hun eigen smart; telden
de geredden en de uitgedeelde lampen. Zes
tig mannen mankeerden op het appèl.
Op de la ters kwam niemand meer. In-
tussohen werd er een takel i i gereedheid
gebracht. De directeur en de ingenieur
daalden er mede af met lampen, die be
schermd werden door zinken kapjes, om
zoo goed mogelijk de uitgestrektheid van
de ramp op te nemen.
Onder een waren zondvloed, zakten de
beide mannen in de kuil af, maar op hon
derd meter diepte, moesten zij ophouden:
een raasSa gebroken werktuigen, zand, slijk,
hout, versperden het gat geheel. Een zeer
zwakke ho p bleef er over. Misschien had
den eenige der levend beg ra venen tijd ge
had, de bovenste galerijen te bereiken,
maar zelfs als men dit aannam, hoe zou
den die dan gered kunnen worden?
bouwd. Hier wordt boter en kaas gemaakt.
Daarnaast is de koestal. Een eindje ver»
der een smederij, een ververij en een tim
mermanswerkplaats. Eenige jongens be
mesten het land, zaaien, poten en planten.
Eenige jongens zijn bezig aan een tuin
huisje, dat zij zelf gemaakt hebben. Ik woa
dat zulk een school ook in Nederland be
stond. En jullie?
L
De appel valt niet ver van den booa.
IL.
Kapstok.
IIL
Witte Lotua.
IV.
Ledige vaten klinken het bolst.
V.
Uoibakje,
M. en S. Kouwenhoven, J. van Weeren»
Cato van Dorsten, „Padvinder", Abraham
van Rosmalen, „Jacobus", Baltus van Ul-
den, Izak de Tombe, Johan de Tombe, Cor
nelia van Alphen, Marie Oostveen, Truus
v. d. Brande, I. S. Marie Verhoeven, „Jan
Compagnie", „Pioenroos", Alida, Johanna
en Hendrika Blom, Anna Veerman, „De
twee Morellen", „Jan en Cor", „Meitakje",
Geêrtruida en Marinus Stafleu, Jacob Maa-
saar, Cato Hasselbach, „Roodkapje", Ge
broeders" Martha, Gerard en Anna Loozen,
Jan Konijn, Aletta, Hendrik en Philippus
de Nie, Corrie Hozee, „Muurbloem", Nelia
en Bet-sy Groen, „Dik Trom", Johanna Be-
rie, „Brunette", „Waterlelie", Hendrika
Gulay, M. Halbmeyer, Jan de Nie, „Popu
lieren-tak", „Vinkje", „Appelbloesem",
„Twee Roosjes", P. J. Coffrie Jt., „de
twee Dahlia's", „Meiklokje", Marietje
Oudshoorn, „Herderinnetje", Teunis Kulk,
Charley Ball, „Klavertje-vier", Johannes
Janssen, „de drie Witte Roosjes", „Tortel
duifje", „Doornroosje", „Wittekind", An-
toon en Gerard Righart van Gelder, „Len
te", „de twee Lachebekjes", „Herfst," Han
nes van Heusden, ,,de twee Witte Roosjes,"
Cornelia van der Veer, Abraham de Graaff,
„Rozeknop," „Gele Sering," Greta en An-
dries Bernard, „Anjelier," „Goudhaantje,"
„Geranium," „de Paarse Sering," „Paul
Kruger," Jacobus en Teunis Smittcnaar,
„Boterbloempje", Jansje en Pietje van den
Intusschen werd de hoarding der beide
mannen ondraaglijk; de touwen, waaraan
zij hingen, draaiden in het rond, en on
danks de kussentjes, die om het middel
gelegd waren ter plaatse waar de touwen
knelden, sneden zij in het vleesch.
Op die manier konden zij niets uitrich
ten en gaven zij, nood gedwongen, het sein
tot ophalen.
Nu waren de Clements gekomen, die wis
ten, dat hun neef met Martha in de mijn
was afgedaald; zij wrongen wanhopend de
handen. Sukkel was bij hen en huilde kla
gend, waarschijnlijk gewaarschuwd door
zijn honden-instinct.
Toen de onderzoekers terugkeerden met
groote, roode oogen, werden zij bestormd.
Met een bevende stem nam de heer Mar
tel het woord:
„Helaas, mijn arme vrienden, ik kan u
niet verhelen, dat de ramp verschrikkelijk,
is, maar ik word evenzeer beproefd als gpj
en ik hoop, dat niemand den moed zal
laten zakken. Velen van hen, die op het
appèl ontbreken, zijn waarschijnlijk naar
de bovenste galerijen gevlucht, waar het
water hen niet heeft kunnen bereiken. Wij
zullen onmiddellijk met het reddingswerk
beginnen en spoedig zullen wij meer weten.
Komt, mijne vrienden, moed en eendracht
in het ongeluk."
(Wordt verjrolgti$