Oplossingen der Raadsels. Goede oplossingen ontvangen van: Anekdoten. X. Harderwijk. IX. Sumatra. IIL Amersfoort. IV. Meiklokje. V. iFrins Hendrik. „De drie Alpenviooltjes", Arie v. d. Bijl, „Het Drietal", Abraham van Rosma len, „Dik Trom", „Goudhaantje", Anna en Greta Teeuwcn, „Paul Kruger", „Her derinnetje" Beb van der Mark, Johan en Leendert Snoeker, „Aloë", „Brunette", „Hyacint", Hannes v. Heusden, Willi en Gato Vink, ^Populieren-tak", „Pioen roos", J. Maria Verhoeven, M. Halbmeyer, „Witte kind", Teunis Kulk, Josef Beenak ker, „Gebroeders", Israel Slager, „Adin- da", „Muurbloem",, „Narcia", „Doorn roosje", Jacobus Smittenaar, „Rozenknop", Greta en Andries Bernard, „Gele Sering", Jan en Johan Dijkman, „De twee witte roosjes", Hendrika Gulay, Marie van Gij zen, Jan de Nie, Cato en lPïet de Haas, „De fcwee boterbloemen", „De twee lachebekjes", Jan en Marie van den Bosch, „Opschep- flertje", Kitty Halewijn, Cor en Ida Dirk- se, „Tortelduifje", „De drie witte roosjes", Marie den Hoed, Gerrit en Sophia Hen driks, „Herfst", „Lente", Annie Switzer, Suze Smit, Rika Cossee, „Vergeet-mij- niet", Charley Ball, „Boterbloempje", Jan Konijn, Nelia en Betsy Groen, „Magnolia", Antoon en Gerard Righart van Gelder, êJida Beenakker, „De twee Dahlia's", „Witte Lotus", Greta van Wijk, „Waterle lie", Marietje Oudflhoom, Johannes Jane- sen, „Perenbloesem", P. J. Coffrie Jr., „Meiklokje", „Klavertje vier", Willy van Alphen, Anna Veerman, „De twee Mos roosjes", Alida Bousie, „De twee Pioen rozen", Jacobus van Weeren, Izak de Tom be, Geertruida en Marinus Stafleu, Martha en Gerard Stroebei, „Meitakje", te Lei- de n. „Germania", te Barmen. „Attalanta" en Odilia Wernink, te Kou dekerk. Marie en Eefje Ouwehand, te K a t w ij k- a an-Z e e. wasen, op de markt een flinken prijs op brachten. Alles ging dus naar wensch. Alleen Rabier gaf Andreas en Jeanne nog steeds veel zorg. In spijt van zijn goede voornemens, waarvan de uitvoering steeds tot den volgenden dag werd uitgesteld, had niets hem kunnen bewegen, zijn zonderlin ge schuilplaats te verlaten. Daar hij echter niet meer wilde stelen, leefde hij van den mondvoorraad, dien Andreas hem geregeld kwam brengen. Op zekeren dag zeide hij: „Ik zou wel weer in de mijn willen werKen en ik beloof je Andreas, dat ik voornemens ben een nieuw leven te beginnen, maar van Jean ne scheiden, dat zou ik, als ik moest, wel kunnen beloven, maar op het beslissende oogenblik zouden de krachten mij ontbreken om mijn belofte te houden." Geroerd door zijn verdriet, beloofde An- 'dreas, hoewel bijna zeker dat zijn pogingen niet-s zouden baten, voor hem te zullen plei ten, maar de heer Fabert was geruimen tijd afwezig om de Belgische en Engelsche mij nen te bezichtigen, 20odat dit zoo spoedig niet ging. Eerst tegen het voorjaar kwam de inge nieur van zijn reis terug en Andreas waag- 'de toen een bedeesde poging ten gunste van Rabier, maar zonder gevolg. „Het doet mij leed, dat ik je iets weige ren moet, mijn jongen, maar het is onmo gelijk; ik zou er mensohenlevens mede wa- fcen-" Het uur der vergeving was ongetwijfeld friog niet aangebroken en niets deed vermoe- tien, dat het spoedig komen zou. K. de Vries Czn., Johanna, Iiafina en Mientje Lemmerzaal, te K a a g. „Gouden Regen", te Leiderdorp. Jan Martens, Wilhelraina Odendaal, F. Ciggaar, te Oegstgeest. „Frederik de Toledo", te Oudewete- r i n g, Jan van Vliet, Johannes Noort Lzn te Rij n s b u r g. Lina de Graaf, „Dahlia", A. van Til, M. en R. de Ruyter, te Voorschoten. Johanna Parlevliet en Willy Stadhouder, te Zoeterwoude. De prijzen vielen ten deel aan: P. J. Cof frie Jr. en „De lachebekjes", te Leiden. Ingez. door Jacobus Smittenaar. Een opstel. Onderwijzer: „Heb jo geen opstel gemaa&t over hetgeen kleine jongens niet in 6chool mogen doen." Willem: „Ja, meneer".- Onderwijzer: „Lees het eens voor". Willem (lezend): „Wanneer kleine jon gens op school zijn, mogen ze geen gezich ten tegen den meester trekken, en mogen ze niet te hard studecren; omdat dit hen bijziende maakt; ze mogen niet te lang m één houding zitten, daar hun ruggen dan krom worden, en ze mogen niet zulke lange sommen maken, want dan slijten hun grif fels te veel.", Ingez. door Jansje van der Born, Leiden. Mama tot haar ziek dochtertje: „Slaap je mijn lieveling?" „Ja, ma, en de dokter heeft gezegd, als ik sliep, behoefde ik niet wakker gemaakt te worden om mijn drankje in te nemen." Ingezonden door P. J. Coffrie Jr. De leer van het evenwicht. Meester; „Waarom laat een hond bijna altijd zijn tong uit zijn bek hangen?" Leerling: „Om zijn staart in evenwicht te houden." Ingez. door „de twee lachebekjes." In de school. Meester: „Willem, antwoord eens: Wie was Paulus?Weet gij het niet Gij dan KareiWeet gij 't ook al niet? Uw beurt, Jantje: Wie was Paulus! Kom, bedenk je eens goedPaulus was een kom 1 een A... A... po Jantje: „Een Apotheker, meester!" Zoo stonden de 2aken, toen Martha, die de gewoonte getrouw gebleven was, nu en dan 9uiker te gaan brengen aan de paarden in de mijn, waar zij zich een nieuwen gun steling had uitgekozen, Andreas op zeke ren dag verzocht haar to vergezellen. Daar hij het zeer druk had en het niet prettig vond, dat zij in de mijn ging, wei gerde hij eerst, maar op het herhaalde aan dringen van het meisje gaf hij toe. In mijnwerkerskostuum gestoken, vertrok ken de kinderen. Toen zij aan den ingang kwamen, stapten zij vroolijk in den bak, als echte mijnwerkers voorzien van lampen en daalden in de duisternis af. Martha's lieve ling was bij haar aankomst juist aan het werk in een der galerijen; zij ging het dier daar opzoeken en was juist bezig het suiker la voeren toen Andreas-iets vreemds meende te hooren. In de mijnen heeft elk buitenge woon voorval een ernstige beteekems en daarom luisterde hij nauwlettend toe. Want hij hoorde zonderlinge geluiden, verwij derde voetstappen, waarvoor hij tevergeefs een verklaring zocht, Wat beteekende dat? Zonder zich den tijd te gunnen, er over na te denken, greep hij Martha bij cle hand om haar naar den ingang mede te nemen. Zij verzette zich met de woorden: „Nu nog niet. Ik heb nog suiker het nog zoo vroeg". Intusschen ging het geloop boven hen door; er waren daar raenschen, die blijk baar ongerust waren. Eenige onduidelijke kreten bereikten hun oor en plotseling, zon der nog te begrijpen wat er gebeurde, liepen alle mijnwerkers die daar aan den arbeid Correspondentie. Willy van A1 p h e n. Neen vriendje, het was niet de bedoeling dat jullie bij het vorige plaatje een versje zoudt maken, want dan schrijf ik het er bij. De meeste] kinderen hebben het nu op school nog al druk, want er moet vóór de groote vacantie» nog heel wat geleerd worden, daarom wilj ik niet te veel van jullie tijd in beslag ne< men. „Meiklokje". Ja meisje, ik heb wel; eens een poosje te Katwijk gelogeerd en; vind het er eveneens heel prettig en tevens rustig. Als ik te kiezen had tusschen Kat wijk en Scheveningen koos ik zeker het eerste. Ik hoop dat jullie mooi weer hebt getroffen met je uitstapje. „W a t e r 1 e 1 i e". Gaarne zie ik de be loofde raadsels te gemoet; want alhoewel ik tal van bijdragen ontvang, is het dikwijls uiterst moeilijk daarbij iets geschikts te vinden, zoodat mijn voorraad soms zeer schaarsch is. Vriendelijke groeten. P. J. C o f f r ie Jr. Als je briefje de vorige week tijdig bezorgd werd en behoorlijk on- derteokend was, kan ik me heusch niet begrijpen waarom je naam niet op de lijst voorkwam. De bewuste anekdote wil je mis schien opnieuw inzenden. Marietje Oudshoorn. Aange naam kennis te maken nieuw raadselvrien dinnetje I Ik vind het heel prettig dat je in het vervolg met ons mee wilt doen en ver trouw dat we spoedig goede vriendinnen zullen worden. „Witte Lotus". Zeker heb ik je briefje de vorige week gemist; doch ik ver moedde wel dat je uit waart. Ga je dik wijls naar je tante te Alphen? ,,D e twee Dah 1 iaV. Van harte wel kom in onzen kring, meisjes; hoe meer vriendjes en vriendinnetjes er bij komen hoe liever het mij is. Jullie moet mij de vol gende week eens een meer uitgebreid briefje schrijven, wil je? „Magnol ia". Ja meisje, er was inder daad nog een meisje dat de oplossingen on der denzelfden schuilnaam inzondroaav dat gaat natuurlijk niet en aangezien jij de eerste „Magnolia" waart, heeft zij nu een anderen naam gekregen. waren, weg, hun gereedschap op den gronïl werpende. Andreas' angst was te grooter, omdat hij den aard van het gevaar niet kende. Een der vluchtelingen riep hem op zijn vraag, zonder zich om te keeren toe: „Weet ik het? instorting, overetrooming, ontploffingMaak maar dat je er uit; komt, dat is het veiligste!" Tegelijkertijd riep een stem van uit de duisternis: „De mijn is overstroomd. Er is een be schoeiing doorgebroken en nu zegt men, dat de beschoeiingen aan den ingang ook al wij* ken". Andreas had Martha reeds in de armen genomen en liep zoo snel hij kon. In het eerst ging het gemakkelijk, doch na een honderd meter, begon zij hem te zwaar te worden. Hij betreurde zijn zwak heid. Oals hij maar een man was Het kind zag doodsbleek, zij schreide niet, doch herhaalde steeds, met de armen om den hals van haar vriend;: „Moeten wij nu sterven, zeg, moeten wij sterven?" Na tweehonderd meter waren Andreas* krachten uitgeput, en was hij verplicht het meisje op den grond te zetten. „Ik kan niet meer, Martha; laten wij maar loopen, geef mij een hand en wees vooral niet bang! Het is niets wij komen wel veilig aan den uitgang. (Wordt vervolgd.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1908 | | pagina 13