No. 14817. Offieieele Kennisgeving. PERSOVERZICHT. DE REDDING VAN DEN ERFOOM. LEZDSCH DAGBLAD, 13 Juni. Anno 1903. g_ Burgemeester en Wethouders dor Gemeen- te Leiden, ontvangen hebbende eeu cir culaire van den Commissaris der Koning in in de provincie Zuid Holland, van den 14dcn Januari 1908, houdende uitnoodi- ging om, door het aansporen der ingezete nen tot milddadigheid, zooveel mogelijk het welslagen te bevorderen der jaarlijksche Collecte, welke ten gevolge van Zijner Ma- jesteits dispositie, van den 16den Novem ber 1820, No. 81, door de Districtscommis sie tot aanmoediging en ondersteuning van ien Ge wapenden dienst in de Nederlan- V zal worden gehouden, brengen tor ttlgcmeene kennis, dat, ingevolge het ver langen van gemelde Commissie, de genoem- Tj Collecte zal geschieden, door daartoe gemachtigde personen, met gesloten bussen, op Maandag, Dinsdag en Woensdag den löden, 16den en 17den Juni aanstaande, aanvangende morgens te negen uren, aan de huizen der ingezetenen, wien verzocht ffordt op de uitreiking hunner liefdegif ten orde te stellen. Burgemeester en Wethouders, gaarne voldoende aan het ver langen in gemelde circulaire vervat, noodi- gen de ingezetenen dezer gemeente drin gend uit, door onbekrompene bijdragen krachtdadig mede te werken tot de onder steuning der instelling, welke zij zoozeer be hoeft, maargelooven tevens, dat de bestem wing van de opbrengst dier Collecte reeds eon goede uitkomst verzekert en voor ieder rechtgeaard Nederlander, die in de geschie denis van zijn eigen land geen vreemdeling is, alle verdere aansporing overbodig maakt. Het fonds, tot instandhouding waarvan die gelden worden ingezameld, strekt toch niet slechts in het belang der verminkten en infirmen van den gedenkwaardigen en beslisscnden Slag bij Waterloo (een dwaal begrip, dat bij velen heerscht), neen, onge lukkiger! van iederen strijd, waarin ons va derland gewikkeld was en nog is, onder vinden liet steeds, dat te bunnen behoeve een blijvend liefdewerk is gesticht: strijders van den Belgischen veldtocht, handhavers onzer macht in Oost- en West-Indische ne- zittingen, veteranen van 40-jarigen dienst, genieten nu reeds, of hebben althans het vooruitzicht te genieten, van hetgeen hun landgenootcn hebben weggelegd en thans nog afzonderen tot leniging hunner smar ten, tot ondersteuning van hun gebrekki- gen ouderdom De Nederlandscbe soldaat wete het, t, zoo hij werkelijk in en door den dienst in firm is geworden, er een fonds bestaat, met het doel om door toelage, boven en be halve zijn pensioen, zijn o-ngeluk te ver zachten; maar het Nederlandscbe volk zij er dan ook, door dankbare belangstelling gedrongeu, gedachtig aan die ondersteu ning met meer mildheid te verleenen, op dat hot fonds aan al die billijke aanvra- g~:i voldoe en do lijst der sollicitanten niet nart een aanzienlijk getal blijve aanwijzen, tot bescliaming van den tijdgenoot, die aan het werk, eenmaal zoo krachtig aangb- pingen, slechts met slappe handen voort bouwt,. Moge de uitslag dezer inzameling, waarvan Burgemeester en Wethouders ziob reeds vooraf overtuigd houden, het doen zien, dat deze roepstem niet te vergeefs ook tot Leidens ingezetenen werd gebracht 1 Burgemeester en Wethouders voornoemd, DE RIDDER, Burgemeester. VAN HEYST, Secretaris. Leiden, 10 Juni 1908. ,,De Nederlander" legt den vinger bp den eigenaardigen, baars inziens vrij on- gesehikten vorm eener geheime, thans door Indische bladen op nbaar gemaakte nota van g e n e ra a 1 Y an H e u t 8 z» door dezen in 1903, als gouverneur van Atjeh, gezonden aan allo commandanten van colonnes en mi litaire posten, met den last antwoord te geven op de in een bijgevoegde- memorie ge uite beschuldigingen. Genoemde, bijgevoegde memorie, door een vwwwvww Mijn oom Anselme, zoo verhaalde Robert .IPonvylie, was een tamelijk ongure, oude ree rol. Hij had in den tijd, waarvan ik j'spreek, nog slechts vijftien a achttien maan- ;!dcn te leven en was zoo'n schandelijke ego- fet en vrek, dat nicm zijn heengaan zou ikuimen betreuren. Hij was een door cn idoor bekrompen man, maar had toch zijn fecliaapjes uitnemend op het droge weten te I,brengen. Twee millioen van hem, in ver- rtechillcndo Banken geplaatst, leverden hem 'een niet hooge, maar uiterst zekere rente bp. Eon van die milliocncn had hij aan mijn {rader ontroofd door zich meester te maken yau oen erfenis, welke dezen toekwam. Ik iBou zeker den ouden schavuit niet bezocht lifcebbcn, als ik or niet toe genoodzaakt ware geworden door twee gebiedende redenen. ïk P»opte namelijk, dat de erfenis van den bde mijn moeder van haar drukkende zor- gen zou ontheffen, en ik wist ook, dat ik ponder do. hoop d-.arop geen aanzoek kon oen om dc hand van Irene, die ik meer be- ïnindo dan mijzelf en zonder wie mij het rlevcn in deze treurige wereld tamelijk on- ïnogclijk voorkwam. Ik bezocht, gelijk ik zcide mijn oom, doch Hechts eens in de .reek, en mijn bezoek duurde dan nauwelijks twintig minuten. De (bude had mij eigenlijk niets te zeggen en Indisch officier aan het Kamerlid De Sa- vornin Lobman overhandigd, was d or de zen ter kennis gebracht van den toenmali- gen minister Idenburg. Daarop volgde do enquête, bij welke gouverneur Van HcutBz aan zijn bovengenoemde subalterne gezag hebbers inlichtingen verzocht onlfcrent eeni- gc in de memorie van den Indischon offi cier neergelegde mededeelingen omtrent de ruwe en wreede wijze, waarop door offi cieren en troepen in Atjeh werd en wordt opgetreden." In do nota nu, die de enquête beveelt, komt o. a. voor: ,,dat het niet is aan te nemen, dat op een in dienst gehouden vereeniging van officie- rat zulke ernstige beschuldigingen zijn ge uit als kletspraatjes aan een kletstafel en ook niet, dat officieren dergelijke ergerlijke handelingen, als hun bekende feiten, zullen hebben besproken, zonder dat daarvan door den leider der vereeniging aan hoogerhand kon nis is gegeven", en dat evenmin is aan te nemen, „dat van dergelijke besprekingen geen 'aanteekening is gehouden in de notulen", weslialve afschrift daarvan moet worden overgelegd. Voorts zegt de heer Van Heutsz o. a „Kletspraatjes, lasterlijke aantijgingen, waartoe ik reken te bekooren alles, wat ge woonlijk de onbekende, ploertige „men" zegt of meent gehoord te hebben, moeten achterwege blijven. Uitdrukkingen, als voor komen in de mededeelingen van het invloed rijke Kamerlid (zoo zou indertijd; ook moet het gebeurd zijn; naar beweerd wordt; zoo zou ook, enz.), zijn mij mede een walg en mogen ook niet voorkomen." Ook merkt de heer Van Heutsz op, dat, indien dc mededeelingen onwaar zijn, de noodzakelijkheid blijkt, „dat aan de officieren ernstig wordt on der het oog gebracht-, dat groot kwaad wordt gesticht door het onder elkander of in gezelschap hier of daacr vertellen van allerlei praatjes, dewijl tot oordeelen onbe voegden, maar vooral Lasteraars en ander tuig, daarvan allicht misbruik maken, om den goeden naam van officieren en van het leger te bezwalken." „D c Nederlander" nu zag tot haar bevreemding, dat door „D e Nieuwe Courant" onder de nota, waaruit deze uitdrukkingen genomen zijn, werd geschre ven: „De circulaire, afkomstig van een sol daat, is in soldatentaal gesteldiets onge past is er niet in te vinden Er blijkt een ernstig streven uit, om met feiten, wanneer die werkelijk te vermelden zijn, af te reke nen. Afschuw van praatjes, die met „zoo zou indertijd", „ook moet het gebeurd zijn", enz. b ginnen, zal ieder eerlijk man met den generaal deelen." Tot haar bevreemding zogt „De Ne derlander" zag zij deze woorden in „D e Nieuwe Co u ran t". Want zelden las zij van een hooggeplaatst ambtenaar een meer tendonzieus stuk dan deze nota van generaal Van Heutsz. Afschuw van praatjes heeft ieder fatsoen lijk mensch. Maar iedereen weet ook, dat gemcene handelingen gewoonlijk niet bij no tarieel© akten geconstateerd worden, maar Langzamerhand verluiden door „praatjes", totdat eindelijk de waarheid aan hot licht komt. Of die praatjes al dan niet lasterlijk zijn, kan gewoonlijk hij, die ze verneemt, niet terstond booordeelen. Elk gerechte lijk onderzoek begint met af te gaan op praatjes, juist om na te gaan of, en in hoe ver, die praatjes op feiten berusten. En hier geldt het geen gewone praatjes, maar mededeelingen van eigen ondervinding en van praatjes aan de autoriteiten, die verplicht zijn daarnaar onderzoek te doen. Die mededeelin gen worden gedaan, niet door een officier, die zich verongelijkt acht of wraak wil ne men tegen zijn superieuren, maar door een officier, die liever, zeer tot eigen nadeel, den dienst verlaten heeft, dan zich mede plichtig te maken aa-n handelingen, welke hij met zijn Ohristelijke consciëntie in strijd acht, en te leven in een oorlogstoe stand, dien hij voor een Christen-natie even afschuwelijk vindt, als de oorlogstoestand, indertijd door Eng-iand in Transvaal in het leven geroepen. was in den grond van zijn hart volstrekt niet op mijn gezelschap gesteld. Doch hij zou het mij uiterst kwalijk genomen hebben, indien ik zonder geldige reden ook maar een enkele week. weggebleven ware. Op zekeren morgen in Augustus vond ik hem in zijn tuin. Hij plaoht daarin enkele uren per dag te zitten in een rieten stoel, als het mooi weer was, om zijn longen een beetje op te knappen. Op dien morgen had zijn leelijk gezicht dien zonderlingen plooi, half vreesachtig, lialf kwaadaardig, cüe hem placht te kenmerken als hij iemand een lcelijke- poets gespeeld had. Hij kuchte mot veel drukte en zedde toen tot mij „Mijn jongen, ik heb je belangrijk nieuws mede te doelen." Hij keek mij met zijn leepoogon strak aan en wachtte ruim een minuut alvorens te vervolgen: „Ik ga trouwen 1" Mijn eorste opwelling was niet malsch voor hem I Ik voelde in mijn handen eon on weer staanba ren drang om den ouden schurk te wurgen Doch toen ik dacht aan mijn arme i.. eder en aan '"ijm aangebeden Irene maakte zich een diepe verslagenheid, een zucht om mij van kant te maken, van mij meester. „Jo vraagt me niet eens met wie," her nam de oude op oen bijkans vroolijken toon Ik maakte oen niets zeggend gebaar. Hij vervolgde „Met juffrouw Aglaé Durignaud. Ik heb Wat nu de nota zelve aangaat: de solda tentaal van „kletspraatjes", „dc ploertige men", „lasteraars en ander tuig" laat „Do Nederlander" onbesproken; daarin is zij minder thuis. Maar een ambtenaar ook een militair ambtenaar behoort niet aan hen, aan wie hij een onderzoek gelast, te kennen te geven, wat naar zijn in zien dat onderzoek zal behooren op te leve ren; wat de inhoud zal zijn van dc rappor ten; hoe ver men mag gaan met onthullin gen. Dat is te minder geoorloofd, wanneer Hij zelf in meerdere of mindere mate de be schuldigde is. Die zich vrij van blaam ge voelt, handelt anders. „D eNederland© r", aan de hand dep nota nagaande hoe weinig ernstig dit on derzoek was, schrijft o. m. „Het is Diet aannemelijk, dat van derge lijke besprekingen geen aanteekening is gehouden!" Alsof zelfs in een officieren-ver gadering niet wel eens „buiten de orde" kon zijn gegaanalsof het ondenkbaar ware, da-t men, onder elkaar zijnde, zijn gevoelen niet langer onder stoelen en banken heeft kunnen steken, zonder daarvan „aanteeke ning in de notulen" te doen. Mar het is slim gevonden van generaal van Heutsz: De offi cieren konden nu, zonder te liegen, zeggon er staat niets van in de notulen; het is on aannemelijk, dat er gepraat zou zijn over iets, dat niet in de notulen staat, dat verzekert generaal Yan Heutsz zelf der halve... is er niets van hetgeen, waarvan de brief melding maakt, gezegd Ons ergert zulk een „slimheid". En het blad eindigt: Indien het door den gouverneur-generaal gedane onderzoek tegenover generaal Yan Daal en even objeotief is geweest, als dat van den Gouverneur van Atjeh tegenover zijn officieren cn manschappen, dan stellen wij daarin al bitter weinig vertrouwen I „De ofcandaard" schrijft: In de „L i mburger Koerier" kon men dezer dagen een artikel ook door ons vermeld m ons Overzicht lezen waarin het werd voorgesteld, alsof onze consideration over Hetgeen in 1909 de eisch van den toestand zou zijn, eigenlijk hun oorsprong vonden in persoonlijke eerzucht en lichtgeraaktheid. Het viel, gelijk ,,D e Gelderlan- d e r" opmerkt, te verstaan, dat de Christ. - Hist. pers in deze laf-i-oleedigende voorstel ling van zaken was overgegaan. Juist daarom echter mag het te meer op prijs gesteld, dat „D e Gelderlander zelf, hoezeer een R.-Kath. orgaan, met ernst tegen zoo door niets gerechtvaardigde en beleedigende voorstelling in verzet komt. Dan haalt „De Standaard aan wat „De Gelderlander" ten gunste van dr. Kuypcr schreef, dat aldus ein digde: „In ieder geval lijkt het ons tegenover den antirevolutionairen leider onbillijk, en tegenover de linkerzijde onverstandig, bij beschouwingen over dr. Kuyper's houding van dc onbewezen stelling uit te gaan, als zoude deze door persoonlijke ambities zijn ingegeven. Te meer nu nog er onlangs in „D e Standaard" de rondborstige verkla ring werd afgelegd, dat „gelijk het nu liep vol6troktelij'k uitgesleten is een opneming van dr. Kuyper in net even tueel reohtsoke Kabinet, dat "mogelijk in 1Ö09 zal optreden." Daarop laat „D e Standaard" ten slotte volgen: „Verguisd, gesmaad en beleedigd te wor den door de tegenpartij, is nu eenmaal het lob, waaraan een principieel strijder voor het Christelijk karakter van ons volksleven ten onzent niet ontkomen kan. Maar een veeg teeken voor de Christelij ke politiek wordt het, als zelfs de Christe lijke pers aan die verguizing met zekeren wellust en met kwalijk verholen genot gaat meedoen. Dan werpt die pers haar eigen' eer en eigen waardigheid te grabbel. Vooral het volharden in die verguizing, nadat uitdrukkelijk verklaard was, dal een optreden van dr. Kuyper in het Kabinet van 1909 volstrektelijk was u it- iemand no<9dig, die voor mij zorgt en de eenzaamheid begint me ook te drukken. Juffrouw Aglaé is een engel van toewijding. Met iedere andere vrouw zou er voor ons nog ecnige hoop zijn overgebleven. Maar dat schepsel kende ik door en door. Zij had getoond wie zij was. Zij zou er wel weg op weten om zich bij zijn leven van al zijn geld meester te maken, of om te zorgen, dat er ten behoorlijken tijde een wettig erf genaam aanwezig was, waardoor aan alle twisten over de nalatenschap een eind zou komen. Do erfenis van den oude zou ons dus ont gaan. Mijn moeder zou tot aan haar dood toe door armoe en zorg gedrukt worden en ik zou niet met Irène kunnen trouwen. „Het schijnt je weinig pleizicr te doen", zei mijn oom eenigezins ironisch. „Pleizier of niet, het gaat mij niet aan I" antwoordde ik bitter. „Waar het op aan komt is..." „Dat ik tevreden benDat ie goed gezegd, waarde neef, je zult er niets bij verliezen. Jij, noch je moeder." Het bonsde mij in het hoofd van woede en uit vrees, dat ik mij niet zou kunnen in houden, ging ik spoedig weg. De oude ver gezelde mij eenigc passen en liet mij achter in den tuin uit. Ik stapte den weg op met een zucht van verlichting, toen een rauwe kreet mij deed omkeoren. Oom Anselme had, naar ik ver onderstel, een misstap gedaan en was in een achbhoekigen vijver terecht gekomen, gesloten, was dan ook zoo verregaand, dat zelfs „H et Volk" er dc „Christelij ke liefde" in haar nummer 2501 om be spotten kon. Doen juist daarom moet het te meer ge waardeerd, dat „De Gelderlander' den moed had tegen zulk een onverdedig bare verguizing door bondgenooten ernstig protest in te dienen. - Tevens verried ze hierdoor een politiekca an, door goede politieke voelhorens gedra gen. Of wie verstaat niet, hoe niets, zoozeer als juist die verguizing in de Christelijke pers de toekomst der coalitie in gevaar brengt „P atrimoniu m" zou zich niet ver wonderen, indien het gerucht waarheid bu- vat, dat minister Talma ccn reorga nisatie van de Kamers van Arbeid op het oog heeft. Eer zouden we teleurge steld wezen, als hij ook niet in deze rich ting hervorming van ons sociale leven ging beproeven. In Patrimonium heeft van meet- af de roep geklonken om organisatie van den arbeid. En men stolde zich de publiekrechtelijke organisaties voor als Kamers van Arbeid, toegerust met voldoende macht om in be paalde bedrijven en in aangewezen plaatsen het r echt van den arbeid te bestel len en te handhaven. Nu zijn er wel Kamers van Arbeid geko men, maar de gewenschte organisatie van den arbeid bleef uit. Wat ons in 1897 geschonken is onder den naam van Kamers van Arbeid, mist zoo zeer het wezen van hetgeen onzerzijds be doeld werd, dat -e in vele gevallen gewor den zijn een sta-in-den-weg voor heusche her vorm ingen. De publiekrechtelijke organisaties van den Arbeid behooren het voetstuk te wezen voor de velerlei regelingen op het terrein van den Arbeid. Dc regeling der arbeidsovereenlio-mst, de vaststelling van minimumloon en maximum- arbeidstijd in de verschillende bedrijven, de kwestie van het leerlingwezen, de rege ling voor ziekteuitkecringcn, enz., zouden veel vlotter loopen, zoo we publiekrechte lijke organisaties van den arbeid hadden, aan welke een belangrijk deel van de locale regeling overgelaten kon worden. Slaagt de Minister er in, de huidige Kamers te transformeeren, zoodat ze gaan beantwoorden aan de verwachting, die daarvan in „Patrimonium" wordt gekoesterd, dan zal hij, zegt het blad, daardoor op belangrijke wijze den weg ge baand hebben - tot tal van andere hervor mingen In den brief van den Haagschen mede werker van de „M idde 1 burgschc Courant" wordt o. a. het volgende op gemerkt naar aanleiding van den wensch van mr. Plemp van Duiveland om het g e- 8 c h i I met m r Treub in zake „D e Nieuwe Courant, te doen uitmaken door een raad van eer, door het bestuur van den Ned. Journalistenkring aan te wijzen Ik geloof dat de hoofdredactour van „D e Nieuwe Co u ran t", dien wij, colle ga's, allen eeren juist om zijn onkreukbare eerlijkheid en zijn hooge opvatting, welke hij van het journalistenberoep bezit, hier op den verkeerden weg is. Immers; wat zou hier voor een raad van eer te „onderzoeken" zijn? Er moet dan toch een streng geformuleerde beschuldi ging zijn; punt voor punt to noemen, en die ontbreekt ganschelijk. Mr. Treub heeft nergens beweerd of er zelfs maar op ge zinspeeld, dat mr. Plemp van Duiveland „een bewuste misleider" zou zijn van de publieke opinie. Evenmin, dat hij zijn oor deel „verpandt, zoo niet verkocht zou hebben." Wel echter luidde de aanklacht, dat „De Nieuwe Courant" „verpandt, zoo niet verkocht" was aan de „Yereeniging van Werkgevers," hetgeen heel iets anders is. Daargelaten nu of deze formuleering niet anders had kunnen luiden, is bet ge- noemdo feit der subsidie-aanneming juist gebleken. waarin karpers werden gehouden. Het toe val had gewild, dat een pand van zijn jas zich vastgehaakt had aan een kraan van een waterleiding, op zulk een zonderlinge ma nier, dat hij met den rug naar boven lag, het hoofd in het water. Daar hij uiterst zwak was, kon hij zelf zich niet verlossen uit zijn netelige positie. Hij maakte aller lei zenuwachtige en onhandige bewegin gen, die hem meer kwaad dan goed deden. Er was niemand op den weg en in huis alleen een oude, doove meid, die nooit in den tuin kwam. Binnen enkele minuten kon dus mijn oom dood zijn. Ik mag niet verhalen, dat ik eerst voornemens was het nocdlot te laten werken. Niets kwam mij voor redelijker en billijker te zijn dan het ongeval, waardoor de wereld verlost zou worden van dien ouden egoïst, dien slech ten en diefacshtigen kerel. Zijn dood zou het geluk verzekeren van mijn moeder en van nnjn lieve Irene cn was bovendien het eenige, dat de zegepraal kon verhinderen van die ellendige Aglaé Durignaud, do ze gepraal dus van de huichelarij, de roofzucht. Yan welken kant ik ook de zaak bekeek, ik kon niets dan goed zien in de verdwijning van oom Anselme. En om nogmaals oprecht tc zijn moet ik verklaren, dat ik reeds een slap deed om mijn weg te vervolgen. Doeh toeu voelde ik mij door duizend on zichtbare draden teruggetrokken. Het in stinct nam de plaats in van het overleg; een onweerstaanbaar instinct, waarin naar ik „De Nieuwe Courant" heeft hefc zelf erkend. Mr. Treub had het hatelijke „verpanden" en „verkocht zijn" geheel kunnen weglaten en eenvoudig kunnen spre ken van ,,D e Nieuwe' Courant als van het „eigendom der heeren werkgevers. Dat is, als men niet alken oog heeft voor bet formeele, dc werkelijke toestand. En wat steekt daarin? vraag ik mijzelf af- Mo gen de heeren werkgevers geen orgaan be zitten, indien zij mee-nen, dat de sociale wetgeving hun te veel geld kost? Waarom mag de „S.-D. A.-P." wél een orgaan heb ben cn de werkgevers niet? Mitszij hefc dan ook ronduit zeggen. Ik vermeen, dab daarin de oorzaak is te zoeken van het ko lossale misverstand, dat aan deze pijnlijke kwestie ten grondslag ligt. Doordat zij er nooit voor uit gekomen zijn, het nooit desnoods boven aan den kop der courant Lobben doen drukken, is cr langzamerhand een allerongelukkigste dooreenmenging en vermenging van s c h ij n en wezen ontstaan. S c h ij n alsof zij zich schaamden, om evenals de „arbeiders", er een courant op na te houden; sc h ij n alsof „D e N i e u- wc Courant" een orgaan was gelijk ei honderden andere nieuws-organcn zijn; w e z e n: dat zij wel degelijk een i n s t r u ment de guerre op journalistiek ge bied ha-dden; wezen dat „De N e u we Courant" heel iets anders bedoelde dan alleen nieuws te leveren en propaganda ie maken voor zekere politieke denkbeelden, maar daarbij de financieele bel an gen van een groep geïnteresseerden had te verdedigen. Nogmaals, daar steekt niets in. Noch van het standpunt der eerlijke journalistiek, poch va-n dat der algemeene redelijkheid. Indien morgen aan den dag een groep ban kiers zich vereenigen gelijk nu de heeren Stork c. s., niemand zal hun dat euvel dui den. Mits zij het dan ook ronduit zeggen en uitdrukkelijk constateeren, dat bedoeld orgaan hun orgaan is." „De Standaard" schrijft over het b 1 ij vend gedeelte: Minister Sa-bron heeft voor de oplossing van de kwestie van het blijvend gedeelte een ver van ongelukkige regeling voorge dragen. Hij splitst het contingent in twee ploegos van acntmaanders, zoadat hij gedurende vier maanden een dubbele ploeg in dienst heeft, en hierdoor k«n het blijvend gedeel te in tal van manschappen op 40:1 wor den gebracht en de duur van dienst De- kort. Natuurlijk ware het nog gelukkiger go weest, zoo dc splitsing in drie ploegen ha-a kunnen vallen, zoodat er gansch geen blij vend gedeelte noodig was; maar dan zou het contingent grooter moeten zijn dan nu iets, wat later misschien komt. In elk geval zijn we nu reeds verder dan met de exploiten van Staal en Yan Rap- pard. Er zullen nu steeds een bevredigend getal soldaten onder de wapenen zijn, on de last voor de manschap is tot een mini mum teruggebracht. De uitkomst zal nu moeten leeren, of in de wintermaanden, November, December, Januari, Februari, ook bij slecht weer, do eerste oefening krachtig genoeg zal kun nen worden doorgezet. Slaagt dit, dan -s het spel gewonnen, en is althans dit r 'e- lige vraagstuk tot een voorloopige oplossing gebracht Of deze oplossing ook de oppositie zal bevredigen, staat af to wachten. Moeilijk zal ze althans kunnen ontken nen, dat Sabron het in practische vin dingrijkheid van zijn beide voorgangers wint. En evenzoo zal moeten erkend, dat Sa- bron een Minister van zessen klaar is. Las is hij opgetreden en nu reeds is do aan vulling voor dit jaar, de Raad van De fensie, en de regeling van het blijvend ge deelte gereed gekomen. Ook de discussie over de begrooting van Oorlog zal door dit nieuw© wetsontwerp lie- kort kunnen worden. Deze kink is nu althans uit den kabel. veronderstel, de geheele z"'el van mijn moe der sprak. Ik dacht niet meer na, ging de helling v«..i aen weg af, duwde het tralie hek van den tuin open en vloog naar den vijver, greep mijn oom bij het achterdeel van zijn broek en trok hem zoo naar mj toe. Een oogenblik later lag hij languit op hef gras, waar hij aan het hoesten raakte, zoo dat zijn longen weder in contact kwamen met de levend makende lucht. Toen hij tot zichzelf begon te kom n, droeg ik hem in mijn armen naar ziju hu Daar droogde ik hem af met behvlp van cte oud© Mietje en trok hem droge en warm© kleeren aan Hij kwam toen nog beter tot bewustzijn en liet mij vertellen, wat er ge beurd is, dankte mij met een half wczenloo- zen glimlach en viel in slaap. Ik ging weg met het gevoel dat ik mijn plicht had gedaan, maar dat dit kwalijk een goede daad verdiende te liee* Wat de gevolgen "i, zij waren juist zooals ik ze had verwacht, Anselme trouwde met Aglaé Durignaud cn stierf een jaar la ter. Aglaé had gekregen eon welgeschapen zoon, die dus met de erfenis ging strijken. Wat mijn moeder bctivft, zij stierf voor haar tijd gebogen onder haar co-gen cn ont beringen, Iron? trouwde met een rijk n jonkman en ik vo. mij 2.00 ngelukkig, dat ik mij minstons eens in de week afvraag, wat ik eigenlijk op de vereld doe.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1908 | | pagina 19