FEUILLETON. Onder den grond. Hiewe I&aa&sels. Anekdoten. Hans giDg dapper vóór het kleine meisje taan, vast besloten dat liij in elk geval de erste zou zijn, die het leven verloor. Tot $un onuitsprekelijke verrassing en blijd- 'chap echter, kwam er in plaats van den frreese lijken wolf, een groote hond vroolijk jp hen toe springen. Hij duwde zijn snuit In hun hand, sprong tegen hen op om hun gezichten te likken en blafte maar on ver knoeid door „woef, woef"Kleine Elsje 6loeg Jhare armpjes can den nek van den hond en liefkoosde en kuste hem. „"Woef, woef," blafte hij weer. De echo weerkaatste dien klank door het woud, droeg hem ver weg en vervulde de harten der kinderen met hoop en vreugde. „Woef, woef" klonk het nog eens. Dat beteekende in hondentaal: „Hier baas dezen kant uit! Er zijn twee lieve kinderen ver dwaald in het woud, kom hier en breng se thuis!" Hans en Elsje begrepen dat niet, maai de boschwachter welhij begreep ten min ste, dat Caro iets van hem verlangde. Hij ging dus op het geluid af en ieder kind aan een handje nemende en gevolgd door Caro, bracht de vriendelijke man de kinderen vei- Hg en wel naar huis terug. Wat was grootmoeder blijde en dankbaar, dat zjj hen terug Had, want zij was in dien tusechentijd erg ongerust geworden. «Wij geleken de kinderen van het woud wel, grootmoeder," zei Elsje, maar in plaats van een ondeugenden oom, die ons aan ons lot overliet, hadden wij een lieven, vriende- lijken boschwachter die ons vond." „Weineen, Caro heeft jullie gevonden," zei de boschwachter en tikte haar op de blozende wang. Toen werden nog eens twee liefkozende armpjes om Caro's harigen nek geslagen en ik kan je zeggen dat hij het aardig vond dat er zooveel notitie van hem genomen werd. Onderlinge Correspondentie. Wie helpt mijP Ik moet nog eenige cij fertjes hebben van de Monopolthee, name lijk een 6, 9, H), 11. Wie mij die geeft krijgt daarvoor een 1, 2, 3, 4, 5, 7, 8. Mijn adres is Corrie van Daalen, Zoeter- meer, Voorweg. i*) Met den dokter, die in het geheim ge nomen werd, verzorgde de» heer Fabert An dreas en van het geheele geval lekte niets uit. Martha bracht al haar vrijen tijd bij den gewonde door, bracht hem boeken en speelde domino met hem. Sukkel had het huis der Clements ver wisseld met de nieuwe woonplaats van zijn meester en week niet van zijn bed. Men zou zeggen, dat hij bij den dag verstandi ger werd. Zijn blaffen klonk soms juist als spreken en wanneer hij de lip optrok en zijn oogen schitterden, zou men zeggen, dat hij lachte. Van Rabier hoorde men niet meer spre ken en evenmin als vroeger verbaasde nier l&and zich er over dat Jeanne door dit stil zwijgen niet onrustiger was. Maar zij zeide niet, dat zij 's avonds haar vader nu en dan zag, hetzij op een afgelegen weg, hetzij in een leeg huis. Daar omhelsde hij haar en verbood haar streng over deze ontmoetingen te spreken, zonder haar het geheim van zijn leven toe te vertrouwen. Hoe mager, vervallen en bleek vond zij heml Na deze bijeenkomsten kwam z*'j altijd Ingez. door „Doornroosje." I. Mijn geheel is een plaatsje in Gelderland en ligt aan zee. Een 9 2 3 is een voertuig. Een 8 9 5 6 komt de gewichten altijd na zien. Een 4 8 0 dient voor overstroomingen. Een 2 3 geeft in den winter ^eel vermaak. Een 1 2 3 9 gebruikt de tuinman. 7 is een medeklinker. Ingez. door „de twee Lachebekjes". II. Mijn geheel bestaat uit 7 letterB en is een eiland hier ver vandaan. De beginletter is S. 3 4 is een vrouwennaam. 6 7 6 ia een dier. 3 4 5 vindt men in de gang. 1 4 7 6 is een meisjesnaam. 3 4 15 vindt men op een schip. Ingez. door „Lente". III. Aan een fiets is meestal een 9 3 2. De soldaten trokken zich in het 6 8 4 10 terug. Hij sneed met het 2 3 5 in zijn vinger. Toen de 1 5 van zijn wagen brak, riep hij 7! Mijn geheel bestaat uit tien letters en is een stad van één der provinciën, die aan Zuid-Holland grenzen. Ingez. door „Rozeknop". IV. 1 9 3 is de naam van een maand. 4 5 6 7 is iets waar men dagelijks naar ziet. 8 2 is een verkleinwoordje. 7 6 2 is een herkauwend dier. 1 9 5 4 is heel goed voor een zieke. 9 5 is een lengtemaat. Mijn geheel is de schuilnaam van een der Raadael vriendinnetjes. Ingez. door „Flora". V. Mijn geheel bestaat uit- 12 letters ©n ia de naam van een hoog geplaatst Persoon. 5 1 11 8 is een insect. Voorspelt u wel en wee. 17 4 daar schrijft een elk mee. 9 3 10 12 is een jongensnaam. 8 7 12 gaat met uw hoofd te saam. bedroefd en wanhopig thuis. Op een avond, toen Hij kalmer was dan gewoonlijk, zeide zij: „Vader, als gij te VaudHelles geen werk kunt vinden, waarom gaat gij dan niet ergens anders heen? Als ik u zoo ongelukkig zie, gelijkstaand met de landloopera, die langs den weg bedelen, dan doet mij dat zulk een verdriet, dat ik daarvoor wel voor een tijd lang afscheid van u zou willen nemen. O, niet zoo heel langAndreas zou aan mijn heer Fabert vragen of vader weer in de mijn mocht werken en hij zou het gedaan krijgen ook." Somber antwoordde Michel „Neen, mijn arm kind, daaraan kan ik niet denken. Nooit zal ik hier weer werk krij gen en jou te verlaten, dat gaat boven mijn krachten. Eens zal ik het misschien kunnen, maar laat mij nu maar in mijn ellende, want al wat ik nu lijd is niet vergeleken bij de smart die een scheiding van jou mij zou kosten." Hij had gezegd: „eens, misschien!" Jeanne onthield slechts die paar woorden en had daarop al haar hoop gebouwd. XIII. Een Verrassing* Andreas was al sinds lang van plan de verlaten mijn te bezoekenop een goeden dag wilde hij het doen en zonder iemand iets te zeggen, begaf hij zich naar het oude ge deelte. De doodsche plaats was omringd door bouwvallen van ijzer, hout, steen, ovexblijf- 12 3 1 vindt men veel in hokken en is een tweevoetig beest. 2 7 3 4-heid siert het meest. 6 i8 de 8ste letter van ABC. Komt vriendinnetjes raad, Het valt u allen mee l Ingez. door Hannes van Heusden. Hij waS niet van gisteren. Een gezelschap voetreizigers dwaalde door Gelderlands Achterhoek on ontmoette op een der schoonste punten een eenvoudig boertje. Men besloot eens een aardigheid met hem te hebben en begon met te vrageD of hij het landschap ook mooi vond. Ik vermoed," zei een uit het gezelschap „dat je een heel eind van hier kunt zien op een helderen dag." „O jao, 'eeren, 'n iel end." „Me dunkt, op een helderen dag als van daag moet je Arnhem wel kunnen zien lig gen." „Jao," antwoordde het boertje, „en ver der dan Aorem. Ik denk wel tot Amster dam of Maastricht. Jao. vast en nog wel verder 1" Verder dan Amsterdam of Maastricht! Wel, baas zeg ons dan eens, tot hoever je wel kunt zien." „Wel 'eeren, as et 'n klaore nacht ia, dan kun ie van hier wel tot an de maon' kiek'n. Ingez. door Josef Beenakker. A. „Weet je wel, dat wij des avonds »o> naar het horloge gezocht en het niet ge vonden hebben f" B. „Ja." A. Nu trok ik gisteren een oud vest aan, dat ik in geen drie dagen had aan ge had, en wat denkt ge wel, dat daar ;d was!" B. ,,Uw horloge 1" A. „Neen, daar was het gat in, waardoor ik het moet verloren hebben." Ingez. door „A zal ia." Aan tafel. Vader: „Wie nu goed aardapoelen eet, krijgt daarna een stuk vleeech." De kinderen doen hun beet en hebben de schaal spoedig leeg. Vader: „Hebben jullie nu allen je genoe gen gegeten t" De kinderen als uit een mond. „Ja Vadert Vader: „Nu, dan benoeren jullie ook geen vleesch meer te hebben." selen van steenkool en oude machines. Hier en daar zag men te midden van die woeste nij ©enige stoffige, Zwakke planten en scheut- Andreas schoof de stukken Hout, die den ingang versperden op zijde en kwam aan de zes meter kooge ladders, met Hun vermolm de treden die gedeeltelijk uitgebroken waren. Voor hij de gevaarlijke reis ondernam, maakte hij, om zijn hand vrij te houden de lantaarn stevig aan zijn buis vast, en begon toen langzaam en voorzichtig af te dalen Wanneer er al te veel treden ontbraken, liet hij zich afglijden. Eindelijk kwam hij op de eerste gaierij, hijgend, uitgeput, bedeki met zweet. Plotseling zag hij iets heel vreemds. 0| ongeveer twintig meter afstand werd zwarte muur tegenover hem verlicht doe. een schijnsel, dat uit de open duur van c stal kwam. Zijn nieuwsgierigheid was opgewekt; hi trad zachtjes naar voren, doch zijn lamp gai' zoo weinig licht, dat hij tegen een voor werp opliep, viel en eer hij kon opstaan, voel de hij een geheele bende ratten over zich heen loopen. Eén er van beet hem zoo hevig in de hand, dat hij een kreet van pijn slaakte. Dadelijk verscheen in de staldeur de ge stalte van een man en een ruwe dreigende stem vroeg: „Wie is daar?" Andreas kon zijn oogen niet gelooven; hij herkende Rabier. Hier in de duisternis, in deze uitgestorven Woestenij, verborg de on gelukkige zich dus. Waarvan leefde hij dan?

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1908 | | pagina 12