David's Geschenk.
FEUILLETON.
Oncler den grond.
op-
.Man's avontasur.
daar Gerard begreep, dat dit het beste
zou zijn, volgde hij dien welgemeenden
raad op.
Nu, hij werd zeer genadig behandeld
Een gedeelte der kosten moest betaald
worden van het geld, dat hij op de spaar
bank had, het andere van het zuur ver
diende geld van zijn moeder.
Deze harde les deed Gerard begrijpen,
hoeveel verdriet een ondoordachte daad
kan veroorzaken en dat men meer onht/.l
sticht door een ongeluk geheim te houden,
dan er dadelijk voor uit te komen, omdat
anders waarschijnlijk n onschuldige ge-
straf wordt terwijl de schuldige vrij loopt.
Een oogenblik was de jongen met stom
heid geslagen. Met verwonderde oogen cn
half geopende lippen stond hij daar, aisof
hij bang was dat de minste beweging hem
uit zijn sohoonen droom zou doen ontwa
ken.
De dame, die naast hem stond zag hoe hij
beurtelings rood en bleek werdtoen nain
zij hem bij do hand, nam hem mee naar
voren en zei:
David, ik heb je een prijs beloofx, om
dat je zoo trouw op do Zondagsschool
Komt en nu wilde ik ,3 dit geven."
Er kwamen geen woorden van dank,
maar één blik op het gezicht van den jon
gen was voldoende. Hij werd rood tot over
de ooren en met iets dat veel op een snik
geleek, stak hij de hand uit en streelde
voorzichtig het grijze olifantje.
De jongen was dun; zelfs armoedig ge
kleed, maar de talrijke stoppen en stuk
ken in do versloten kleertjes spraken van
netheid en g,org. In de eene hand hield
hij de overblijfselen van éen koekje terwijl
hij met de andere de grijze slurf van het
dier streelde en nog steeds niets zeido.
,,Nu, David, die olifant is van jou. Pak
hem maar op en neem hem mee naar huis.''
De jongen schrikte op, strekte toen beide
handen uit en nam het speelgoed teeder iu
de armen zooala hem gezegd werd.
,,Hij is van mij," stamelde hij, ,,heele
maal van mij
Toen keerde hij zich om, cn hakkelde met
een blik vol dankbaarheid
,,Dank u wel, dank u wel."
Toen hij eenmaal buiten was, liep hij
voort als in een droom; nog nooit had hij
zulk een schat bezeten. Op den weg naar
huis drukte hij teeder zijn wang tegen het
zachte grijze oor van jumbo en fluisterde:
„Van mij, heelemaal van mij 1"
De jongen woonde in een overbevolkt ge-
12)
Toen de ingenieur naast het bed ging
zitten, wilde Adelaide zich bescheiden ver
wijderen.
,,Ncen blijf, goede vrouw Clement; wat ik
te zeggen heb, gaat even goed U aan als
uw man, want liet betreft Andreas. Dat
kind heeft een bewonderenswaardige daad
verrichtmet zijn karakter verdient hij een
beter lot dan dat, wat voor hem bestemd
schijnt te zijn Er is geen sprake meer van,
een eerste mijnwerker van hem te maken,
maar wel een mijningenieur, die een mooie
toekomst heeft. Als gij en hij toestemt, neem
ik hom mede om hem voor te bereiden voor
het toelatingsexamen vn do technische
school. Voor mij ?.s 1 hot in dit afgelegen
land een aangename afleiding zijn, een man
te vornivjn, van v icn in. weet, dat hij de zij
nen en anderen eens van groot nut zal zijn
De Clements luisterden met open mond;
zij konden geen woorden vinden, om hun
dankbaarheid uit te drukken en werden be
droefd L.j de gedachte aan de aanstaanae
scheiding.
Andreas werd geroepen. Toen hij van de
plannen van zijn beschermer onderricht wa9,
zag hij dezen aan met oogen vol tranen.
deeltc der stad; een zolderkamertje, scha
mel gemeubeld, wa-s het eenigc to huis, dat
hij ooit gekend had. Zijn vader was 5 jaar
geleden gestorven en zijn moeder verdiende
een zuur stuk brood voor haar cn haar
twee zoontjes met het naaien van heraden
voor een magazijn. Toon, dc jongste der
twee was gebrekkig, dikwijls bedlegerig en
had nooit de weelde gekend to kunnen loo-
pen en springen als andere kinderen.
Terwijl David zijn pas verworven schat
in de armen koesterde, dacht hij plotseling
aan zijn broertje, maar zoo spoedig die ge
dachte bij hem op kwam, verwierp hij ze
ook weer en drukte den olifant nog dichter
tegen zich aan.
Neen, dat kan ik niet doen riep hij hard
Langen tijd zat hij daar, het eene plan
na het andere makende. Maandenlang had
hij gewenscht iets te hebben om aan zijn
broertje te geven, iets dat de eenzame uren
die hij, op den rug liggend moest door
brengen, wat zou veraangenamen
En o, wat was die Toon blij, toen het ge
schenk in zijn handjes werd gelegden
uitroepen van verrukking, zijn hartelijke
kus, zijn gelukkig gezichtje, waren beloo
ning genoeg voor het zware offer dat Da
vid had gebracht.
Mietje", zei Johan Lageman op een re-
genaehtigen dag, ,,wie is toch die man in
de maan?"
„Wel jongen", was het antwoord, „er is
geen man in de maan
„O, jawel", zeide Johan, ,,Pa heeft het
gezegd en hij heeft mij verteld dat je soms
duidelijk zijn gezicht kunt zien."
„Gekheid", Johfrn» zei Mietje, „ik heb
nog nooit een kind gezien, dat zulke rare
vragen deed. Ga maar met Jan Klaassen
spelen."
Jan Klaassen was de pop, die Johan op
zijn zesden verjaardag van zijn oom gekre
gen had en zijn geliefkoosd speelgoed.
Des avonds lag Johan te denken in zijn
bed, in plaats van te slapen. Pa had ge
zegd, dat er een man in de maan was en
dus was het zoo. Maar hoe kwam hij daar?
Wat at hij en wat voor kleeren droeg hij?
Hij zou het Pa morgenochtend vragen.
Daar hoorde hij zachte voetstappen ea
een stemmetje dat zei: „Johan 1"
Johan zag op en daar stond Jan Klaas
sen, midden in de kamer.
„Wat", zei Johan, „kan je praten? wat
aardigi"
„Stil, zei Jan Klaassen, zachtjes praten
,,0 mijnheer, wat zijt gij goed! Aan U
dank ik het, dat ik oom en tante een geluk
kigen ouden dag zal kunnen bezorgen Ver
geef het mij, als ik mij niet goed uitdruk,
doch ik hoop U mijn dankbaarheid tc kun
nen bewijzen door de toewijding voor mijn
werk en den ijver, dien ik aan den dag zal
leggen."
XI. Het oogelnk.
Eenige maanden gingeD voorbij. Andreas
gaf door zijn flink werken zijn beschermer
de grootste voldoening en ging eiken dag
meer van hem houden.
Nu en dan, maar alleen om Martha genoe
gen te doen, daalde hij i.i de mijn af. De
kleine was tc meer verlangend om Trouoa-
de. haar gunsteling te bezoeken, omdat het
arme dier zich nooit in zijn lot scheen tc
kunnen schikken; misschien werd hij ge
kweld door beelden uit vroeger tijden, her
inneringen aan vette weiden, een frisschen
wind, die zijn glanzige manen deed wap
peren aan een heldere zon, die overal leven
cn vroolijkheid schiep.
Vol medelijden voor haar lieve Troubade
had Martha haar vachr gevraagd den ge
vangene in vrijheid te stellen en hem het
daglicht weer te doen genieten.
Er werd besloten, het paard op te halen;
den volgenden dag zou het gebeuren, doch
toen Martha het nog eens bezocht, gaf zij
anders wordt Mietje wakker. Wou je den
man in de maan zien?"
„O zoo graag", zei Johan, „lieve Jan
Klaassen kan jij mij bij hem brengen?
„Doe je buisje en je schoenen maar aan
en kom bij mij aan het raam staan."
Johan stond spoedig bij Jan Klaassen en
opende het venster.
„Ziezoo", zei Jan Klaassen, „nu gaan wij
op reis".
En daarop vlogen zij de lucht in; hij
hield zich angstig vast aan den arm van
Jan Klaassen en spoedig stonden zij op een
onmetelijk groot veld, waarop een aardig
wit huisje stond.
Jan Klaassen klopte aan en een oud man
netje deed open. Hij was in het wit ge
kleed, had sneeuwwit haar en een grappig
wit gezicht.
„Kom binnen, vriend Jan", zeide hij zoo
luid, dat Johan er van schrikte. Hij be
merkte dat en zei
„Wees maar niet bang kereltje en kom
binnen. Je bent welkom."
Hij bracht hen naar een mooi kamertje,
waar alles wit was, het tapijt, sofa, stoelen
en zelfs de kachel. Maar het was er heei
aardig en de stoel, dien het mannetje Jo
han toeschoof, was bijna zoo gemakkeliji"
als zijn bedje thuis.
„Mijn vriend Johan", z,i Jan Klaassen,
„wilde je zoo graag eens zien; daarom heb
ik hem meegenomen."
„Dat is heel goed", antwoordde het man
netje „Wel, jongen, er is nu niet veel aan
mij te zien, maar vroeger was ik een knap
pe jongen," en hij zuchtte bij de herinne
ring.
„Maar hoe kom je hier?" vroeg Johan.
„Dat weet ik niet was het antwoord,
„maar ik weet wel waarom. Ik wilde hout
sprokkelen op een lana, waar ik niet ko
men mocht. Het was avond en de maan
scheenik dacht dus, dat het wel gaan zou
en dat niemand mij op dat uur daar zou
zoek n. Maar toen ik al een heelen bos bij
een had, verdween de maan opeens; toen
kwam hij weer te voorschijn en al dichter
naar mij toe en daar was hij bij mij, trok
mij naar zich toe en daar ging het do hoog
te in."
„Hoe vreeselijk", riep Johan, „dat was
een harde straf."
„Dat was het, zei het mannetje, „maar",
vervolgde hij, „kom nu mee thee drinken."'
Johan ging mee naar de aangrenzende ka
mer en toen hij daar was, slaakte hij een
kreet van verrukking. Op de tafel stonden
stapels gebakjes, die schitterden als edelge
steenten en allerlei mooie kleuren hadden.
Een wit theeblad met witten trekpot,
kopjes, enz., stond aan het eind van de ta
fel.
het laatste klontje suiker. Het arme beest
stierf, welk een verdriet!
Martha was tegenwoordig geweest bij het
ailaten; zij wilde ook het ophalen bijwonen.
Zij zou met Andreas naar Gravelotte gaan.
De vriendschap tusschen die twee kinderen
was zeer innig geworden, sinds de toekom
stige student bij zijn beschermer was komen
inwonenzijn nieuwe werkkring dempte de
maatschappelijke kloof, die tusschen hen be
stond. Als de kleine haar vriend verzocht
had, de sterren voor haar te gaan plukken
zou hij getracht hebben, ze haar te bezor
gen; overigens was zij bevallig on aanha
lig, zoodat iedereen van haar hield.
Dezen keer echter trachtte Andreas haar
van gedachten te doen veranderen:
„Het is niet verstandig, Martha en beo
zal je veel verdriet doen."
„En ik wil er nu verdriet van hebben 1
Papx zegt, dat ik mag en als je het niet
doet, ga ik schreien."
O neen, dat wilde hij nietDan moest zij
niesr verdriet hebben, hoe gaarne hij haar
dat ook bespaard had.
Die arme Troubade 1 Den vorigen avond,
toen hij nog oiet stijf was, had men hem
goed vast gebonden, voor het ophalen ge
reed.
Op het vastgestelde uur bracht een van de
mijnwerkers hem naar de ophaalplaats op
een wagentje, en zwijgend en bedroefd zag
Martha dat alles aan. In een net gewikkeld,
even als op den dag, toen men hem neer-