VGOR DEJEUGD
lË-IDSCH DAGB1AD
No. 14*786.
Woensdag* 6 Mei.
Anno 1908.
A
êl Inil taut g tiïai g tiSoi j hul |hnl| Iml 11»
De afgelegde jas.
Anekdoten.
Nieuwe H»aadsels.
ÊËH
a o a j «o J e 2 2 o o J o e 5 6^
Hï dorpje Arton in Frankrijk -raas in
rep en roerer trokken drie zigeuners door
en dat was voor bewoners van dit gehuchtje
een grooie gebeurtenis.
Weit een ellendig drietal was het 1 Een
jongen van een jaar of tien met een aap,
een vrouw met buitengewoon mooie maar
harde trekken en een man met een verweerd
gezicht, die een beer liet dansen. De man en
vrouw spraken oen vreemde taal, alleen het
kleine ventje kende Fransoh. Zijn open ge
zichtje stak zeer af bij de sombere gelaats
trekkan van zijn metgezellen, 't Trok vooral
de aandacht, dat hij de boide dieren met
zooveel meer zachtheid behandelde dan zij.
Als de man den beer een schop gaf, dan
zei het kind:
„Pópé, niet doen! Gij maakt hem nog
dood 1"
Als de zwartharige vrouw wat hard trok
aan de ketting van den aap, om hem aan
te sporen zijn kunstjes te verrichten, dan
liefkoosde hij het arme dier, dat hem
dankte mot een blik nit zijn schitterende
oogen.
Ieder had wat over de zwervelingen te
zeggen. De vrouwen beklaagden hot magere
ventje met de groote zwarte oogem, i man
nen dachten dat die groote, sterke zigeuner
beter deed een handwerk uit to oefenen. En
de kinderen... benijdden, den jongen met den
aap.
...,,Die behoeft nooit naar school. Het moet
wol heerlijk zijn, zoo niets te doen to heb
ben en onder den blooten hemel te slapen!"
1 O, als z© het Jacques gevraagd hadden,
zouden zij hebben gehoord, dat hij honderd
maal liever met de handen of het hoofd zou
werken, dan 200 rond te zwerven in bran
dende zon, ijskouden regen of scherpen wind,
zonder ooit een vriendelijk woord te hoo
ren 1
De eerste voorstelling werd gegeven. De
beer danste, de aap maakte een paar
kunstjes; dat was al
Veel haalde Pépé niet op in zijn vette
muts.
De zigeuners trokken verder met han
gend hoofd.
Jacques dacht.
,,Welk een akelig handwerk! Als zij er
eindelijk maai- eens genoeg van kregen en
mij mijn vrijheid teruggaven
Bij een buitenplaats stak eet magere
bleeks man, blijkbaar de eigenaar, fiet kind
een zilverstuk toe. De vrouw sprong er op
toe en stak het in den zak. Toen zeide zij
op klagenden toon:
„Och mijnheer, hebt u niet een oude jas
voor mijn man?"
De aangesproken heer keek eers'. naar den
zigeuner die een goed overhemd droeg met
een wollen buis er over heen, toen naar
het kind wiens huid aan alle kanten bloot
kwam, door de gaten van zijn, tot den
draad versleten pak.
.,Voor den man niet," -*-ido hij, ,,maar
wel voor den jongen."
Hjj wenkte Jacques om hem te volgen en
bracht hem in de kamer, waar de kleeren
van zijn onlangs gestorven lieveling be
waard werden. Hij gai den jongen een ge
heel pak en deze ging overgelukkig heen.
Pópé cn zijn vrouw wierpen afgunstige
blikken op de mooie kleeren. De eerste zou
ze hem wel dadelijk hebben afgenomen, als
ze hem maar gepast hadden I
,,Er ontbreekt een knoop aan," zeide de
zigeunerin plotseling.
Hot was waar, Jaoquee zocht in alle zak
ken; onder in de voering voelde hij een
hard rond voorwerp.
Daar is hij, mompelde hij, ik zal hem er
goed aannaaien.
Maar in plaats van een knoop haalde hij
een goudstuk te voorschijn.
,,Een goudstuk", riepen de zigeuners,
„daar kunnen wij twintig dagen van eten."
En zij strekte er de handen al naar uit.
„Neen, antwoordde Jacques, „ik heb het
gevonden en niet gekregen. Ik meet het
terugbrengen aan den eigenaar van dat
mooie huis."
Do zigeuners wanen woedend en wilden
hem tegenhouden maar Jacques liep hard
weg.
„Ben je daar weer?" riep een vriende
lijke stem hem toe. „Wat kom je nu halen?
Schoenen misschien?"
Maar Jacques te vermoeid om te sproken,
haalde het goudstuk uit den zak en toon
hij op adem gekomen was, vertelde hij hoe
hij er aan gekomen was en wilde het terug
geven. De eigenaar nam het niet aan, hij
bekeek het met vochtige oogen. Het was
het laatste geschenk, dat hij zijn gestorven
kind gegeven had. Daarop zag hij Jacques
aan. Dat dit kind niet de zoon der zigeu
ners was, kon ieder zien. Hij vroeg het kind
ar naar en vernam dat Jacques een wees
was, die met deze zwervers was mede ge
gaan om niet van honger om te komen.
Toen de jongen alles verteld had zeide hij r
,3reng jö baas en zijn vrouw eens hier."
„Gij zult ze toch niets doen?" vroeg het
kind angstig.
„Ze kwaad doen? Waarom? Neen, ik wil
eens met hen praten en dit goudstuk en nog
een paar er bij ruilen voor jou."
„Voor mij?" vroeg Jacques die niet
durfde begrijpen.
„Jas als je je nutteloos en gevaarlijk be
drijf wilt laten varen, en hier blijven, zal
ik een flink en braaf menech van jo maken."
Jacques meende te droomen, maar zoo
dra hij tot bezinning gekomen was, snelde
liij heen. Weldra kwam hij terug met de
beide zigeuners en de zaak werd tot aller
tevredenheid geschikt.
Ingez. door „Waterlelie".
Oprecht.
Een jonge moeder gaf aan haar kindje
een koekje en om het beleefdheid te leeren,
vroeg zij:
„Wat zegt men, als men een koekje
krijgt 2"
„Nog een", was het antwoord.
Ingez. door J. Antony.
Gusta: „School moeten blijven", moei
Moeder: „Gusta, je jokt, 't staat op je
voorhoofd geschreven."
Gusta: „Och moe, dat is van gisteren,
dat heeft de meester vergeten uit te. vegen."
Ingez. door Jan Konijn.
In een pianomagazijn. „Verkoopt u ooi
pianostukken V'
„Pardon, jufffrouw, alleen heele piano's/'
De helft.
„Kom, Jantje", zei vader aan het ontbijt,
„eet nu gauw je bord havermout op. Zit
niet zoo te kieskauwen. Foei! Menig arm
kind zou blij wezen als het er dè helft van
had
„Ik ook, Pa", zei Jantje.
Ingezonden door „Jasmijntje".
Langs een omweg.
Een Engelschman vroeg eens aan een
Amerikaan of hij generaal Washington wel,
eens gezien had. „Ia eigenlijk niet, zeide da
Amerikaan, maar mijn vader heeft mij on
langs nog gezegd, dat hij een oom had waar
van een goede kennis verzekerde, dat zijni
overgrootvader bij een infanterie-regimenp
diende, waarin tegelijk een man diende, dié
beslist verklaarde, dat zijn vader eens eeui
man gesproken had, die de generaal
Washington in een tent aan bet ontbijt ha<$
gezien."
Ingezonden door „Pirola".
Boer (tot zijn vrouw): „Nu heb ik da
spoorlui lekker te pakken! Ik heb een re
tour bal jet genomen en ben niet te rogge»
reisdf"
Die vrist het.
Koos: „Grootma, vergroot uw bril sterk T"
Grootma: „Ja zeker, vrindje."
Koos: „Ooh, Grootma, als u straks een
stuk koek voor mij snijdt, zet dao s.v.p.
even uw bril af."
Ingezonden door Martha Loozen.
Oom: „Wat wil je worden, Jan."
Jan: „Koetsier op een vigelant."
Oom: „Onzin, je moet iets beters leeren,
iets hoogers worden."
Jan: „Welnu dan, oom, koetsier op een
omnibus."
Ingaz. door Israël Slager.
I.
Mijn geheel is de rtaam van een raadsel
kind en bestaat uit 12 letters.
10 6 11 8 is een kleur.
Op 3 5 17 gaan is heerlijk.
2 6 4 ia een zomergroente.
9 9 8 is een visch.
9 12 geeft *g winters veel piereer.
2 4 9 12 is een meisjesnaam.
Met een 11 6.meet men.
Een pak S 8 9 9 MX Seeft njemrmrt gr—a