Kortsluiting*.
Eén maaltijd per dag.
De practischo toepassing der electricateit
maakt het vaak noodzakelijk, sterke stroo-
mftT> door de gcleiddraden te voeren. Zoo
lang daarbij alles in orde is, levert dit
geen enkel gevaar op, maar soms heeft
er plaats wat men met een Germanisme
gewoon is ,,kx>rtshiiting" te noemen. Wel
ke noodlottige gevolgen dit kan hebben,
daarvan spreken bij herhaling de berich
ten in de bladen.
Wat wil dat nu zoggen: kortsluiting?
Wij zullen trachten daarop een antwoord
to geven en tevens nagaan hoe kortsluiting
kan ontstaan en waarom zij zulke noodlot
tige gevolgen kan hebben. Wij zullen ons
daarbij niet in al te technische verklarin
gen verdiepen, maar de zaak eenvoudig
behandelen.
Iedereen kent wol een huistelefoon-in
stallatie, en do natuurkunde-les heeft ons
in elk geval wel nader met haar inrichting
op do hoogte gebracht. Wij zullen dus
daarmede beginnen.
Op een plaats in een hoek van een ka
mer of in een kast bevindt zich een batte
rij, die den stroom voortbrengt. Van haar
loopt een draad, die verscheiden malen
gewonden is om den electro-magneet van
de schel (deze draad is met groene stof
omwikkeld) en loopt daarna naar de bat
terij terug. Deze draad is ergens afgebro
ken (daar, waar het knopje zich bevindt,
waarop men het waarschuwingssein geeft)
en door het neerdrukken van het knopje
wordt de leiding gesloten en het belletje
klinkt. Do olectricitcit heeft daarbij een
vrij langen weg af te leggen; zij komfc
van de batterij eerst na vele meters afge
legd te hebben bij d>' schel; daar gaat zij
door den klos van den electro-magneet, die
wanneer hij afgerold was, een vrij bedui
dende lengte zou hebben, en keert dan wel
licht langs een langen weg naar het uit
gangspunt terug
Als wij deze manier om den stroom tc
sluiten, waarbij deze naar verhouding lang
is, als langsluiting aanduiden, zullen wij
to gelijk vatten, wat men onder kortslui
ting verstaat.
Als wij namelijk de draden van de bat
terij losschroeven en in plaats daarvan
door middel van een korten draad de
beide polen der batterij verbinden, dan
ontstaat er een zuivere kortsluiting; want
de stroom heeft nu, in vergelijking ra t
vroeger, nog slechts een korten weg af
to leggen; hij gaat door de vloeistof van
het element en dan terstond door den kor
ten verbindingsdraad naar do pool.
Onderzoeken wij nu, welke werking zulk
een kortsluiting heeft.
Do eleetro-t2chnicus gebruikt voor zijn
'stroomlierekeningcn voornamelijk drie be
langrijke maten: de kracht, waarmede de
'electriciteit in de leiding gedreven wordt;
do tegenstand dien de leiding den stroom
biedt, en ten slotte de sterkte van den
stroom, dio ontstaat.
Ons element nu heeft een zekere kracht,
spanning genaamd, die do leiding van
stroom voorzien wil. Als dc leiding zeer
lang is, wordt aan den stroom een naar
verhouding vrij sterk© tegenstand gebo
den, dewijl hij een langen weg heeft af tc
V:ggen. Do sterkt© van den stroom, d. w.
z. de hoeveelheid electriciteit, dio in de
leiding vloeit, kan alzoo soms zeer gering
zijn.
Als wij daarentegen kortsluiting aan
brengen, veranderen de verhoudingen ge-
nee! de korto weg biedt minder tegenstand,
en daardoor wordt do drijvende kracht
grooter; met andere woorden: do stroom
wordt aanzienlijk versterkt.
De uitwerking der kortsluiting is dus
deze, dat do kracht van den stroom groeit.
Is dit echter gevaarlijk? Is het niet veel
meer profijtelijk, wanneer de stroom, door
minder belemmeringen opgehouden, zich
eterker ontwikkelen kan? Dat zullen wij
•nu t© onderzoeken hebben.
Wanneer er een electrisch© stroom door
eon draad gaat, verricht hij arbeid. Bij
onzo electrische bel trekt hij den klepel
telkens aan en stoot hem af. Als wij eeu
kompasnaald in dc nabijheid van den draad
brengen, zal die uit haar natuurlijken stand
gebracht worden; als wij den stroom door
water voeren, vindt er een ontbinding
plaats in waterstof cn zuurstof; als wij
een anderen stroomgelcidenden draad naast
den onzen brengen, zal er afstooting of
aantrekking plaata hebben; in het kort,
do stroom heeft dc meest verschillend©
bewegingen te bewerken, d. w. z. arbeid te
verrichten.
Als echter den stroom geen werk wordt
opgedragen, verricht hij stellig vrjjwilli
gen arbeid; hij ontwikkelt namelijk warm
te in de leiding. Ook dan, wanneer hij tot
nuttiger of anderen arbeid aangelegd
wordt, zal hij altoos een deel van zijn
kracht afzonderen, om \yarmte voort to
brengen. Wij kunnen dus in het algemeen
zeggen: als er een stroom door een leiding
gaat, wordt die leiding steeds verwarmd.
Verder laat het zich begrijpen, dat dc op
gewekte warmte grooter wordt, naarmate
do stroom sterker is; en wij voegen er nwg
bijdo opgewekte warmte neemt buiten ver
houding *n»l toe. Al* namelijk de stroom
2, 3, 4-maal sterker is, wordt de warmte
graad 4, 9, 16-maal zoo groot. Zoo kan
het onder zekere omstandigheden tot een
gevaarlijko verhitting van den draad
komen, zoodat deze soms gloeiend wordt.
Nu zijn ons het wezen en de gevaren
van de kortsluiting duidelijk: do stroom
weg wordt korter, de tegenstand geringer,
dc stroom sterker, de verwarming grooter,
en daaraan is verbonden brandgevaar.
Het verhitten der leiding, ja het gloeiend
worden van sommige plaatsen behoeft op
zichzelf niet gevaarlijk te zijn; er zijn
zelfs inrichtingen, waarbij het gloeiend
worden juist gewenscht wordt. Bij het
electrisch gloeilicht, den oven, enz. wil
men juist hebben, dat enkele plaatsen heet
of gloeiend worden. Gevaarlijk worden
deze verschijnselen alleen dan, als zij on
opgemerkt op zulke plaatsen zich voor
doen, waar zij niet bohooren, en door de
nabijheid van brandbare stoffen brandge
vaar opleveren.
Overigens behoeft men zich niet ongerust
te maken, dat de onschuldige huistelefoon
brandgevaar kan doen ontstaan. Daar
voor is do gebruikte stroom tc zwak. Ge
varen kunnen zich echter voordoen daar,
waar sterke electrische krachten werken,
bijv. bij electrische trams en sporen, bij
lichtinstallaties, enz.
Kortsluiting kan op allerlei wijzen ont
staan. Wanneer bijv. bij een electrische
spoor of tram een draad breekt en het einde
daarvan valt op een daaronder liggendon
anderen draad, dan wordt de leiding ver
kort, dewijl de electriciteit nu een korte-
ren weg heeft om terug te keeren. Hier
is kortsluiting ontstaan.
Wie ooit eens van kortsluiting van eeni-
ge be teekenis getuige is geweest, zal een
ontzettenden indruk gekregen hebben; sis
sen, vonkenspatten, gloeien en rooken doen
den schrik om het hart slaan. Als er niet
gauw hulp verleend wordt, ontstaat er een
poel van vuur.
Hen heeft natuurlijk" ook middelen be
dacht om de gevaren van kortsluiting te
verminderen. Echter moet erkend worden,
dat de vijand nog niet met goeden uit
slag bestreden is, want telkens komen
nog weer berichten van ongelukken door
kortsluiting dit duidelijk bewijzen. Toch
■wordt misschien ook elk ongeluk, dat men
aan kortsluiting toeschrijft, niet daardoor
veroorzaakt, maar door iets anders
Een betrekkelijk eenvoudige voorzorgs
maatregel bestaat hierin, dat men op be
paalde plaatsen in de leiding een stukje
lood inschakelt. Daar lood een grooteren
tegenstand aan den stroom biedt dan ko
perdraad, wordt er. als de stroomsterkfe
toeneemt, allereerst in het stuk lood een
bijzonder sterke hitte ontwikkeld. Lood
nu smelt al heel gauw en zoo mag men
er op rekenen, dat, eer de sterker wor
dende stroom in de koperlciding onheil
aangericht heeft, de loodkoppeling verbro
ken en daardoor do stroom meteen ver
broken is. Dat veroorzaakt natuurlijk een;
storing in het bedrijf, maar neemt in een
oogenblik het dreigend gevaar weg.
Dr. Haxïdon heeft onlangs te Londen een
voordracht gehouden over de „Voeding in
verband met de behandeling en voorkoming
van Ziekten". Hij betoogde, dat ziekten en
kwalen reeds door verandering van leef- en
voedingswijze alleen zijn te genezen. In de
dagen van Hippocrates was de gewoonte
twee keer per dag een maaltijd te gebrui
ken; de oude Romeinen bevonden zich uit
stekend bij één maaltijd. Cbeyne zegt in
zijn „Schetsen over Gezondheid en Lang
Leven", dat er een aantal kwalen zijn, waar
in een voedingswijze, waarbij plantaardig
voedsel en melk de hoofdrol spelen, abso
luut noodzakelijk schijnt, en hij geeft daar
bij een veelomvattende lijst van kwalen, te
genover welke een diëet als hij wenscht, in t
eind zelden of nooit had gefaald. Wat heb
ben er weinig van Cheync's goeden raad ge
profiteerd riep dr. Haddon uit. Terecht
mocht men z. i. zeggen, dat de menschen
bezig waren, met hun tanden hun eigen graf
te graven en dat de meerderheid daarmede
maar steeds voortging.
De spreker stond stil bij een paar geval
len van buitengewoon hoogen ouderdom,
noemde o.a. Parr, die 150, en Salisj een
Duitscher, die 180 jaar oud werd. Parr at
slechts ééns per dag, volhoudend, dat hij
zooveel kon eten in een halfuur als hij kon
verteren in vier en twintig uren, en het
lijdt geen twijfel of hij had gelijk. Wat h- m
zeiven betrof verklaarde dr. Haddon, dat
hij had geleefd op één maaltijd per dag,
zonder dat daarbij vleesch op tafel kwam.
Het zou, meende hij, een zegen zijn als de
menschen weer wilden terugkeeren tot de
oude Grieksc-he of iRomeinsche gewoonte
van één maaltijd per dag. Wat zouden igj
een betere gezondheid genieten; wat zou er
een massa minder werk in huis tc doen zijn
In de toekomst zou dan eerst in het voedsel
de kracht van het volk-zitten. En de too-
komstige kok en keukenmeid zouden de
gaarne geziene concurrenten zijn van onas
hedendaagsche apothekers, met juistheid
kennis dragend van de scheikundige samect-
stelling en natuurkundige werking van al
le voedsel, wetend ook hoe het op te. dicnea
in liet belang van de gezondheid en cte
kracht van den eter.
Het spreekt vanzelf, dat de voordracht
van dr. Haddon niet overal onverdeeld©
instemming vond. De president van het
congres, sir James Crichton Browne bij
voorbeeld, mceDde, dat de geleerde spreker
zijn theorie van één-maaltijd-per-dag maar
eens moest toepassen op een klein kind. Dat|
wekte niet weinig hilariteit, ftlaar op we
tenschappelijk gebied gaat wel eens meer
de geestdrift te ver en zoo had zeide de
president dr. Haddon zieh er toe laten
leiden meer te zeggen dan hij verantwoorden
kon.
Ook volgde een belangwekkende discussie
over de „Medische Inspectie van School
kinderen".
Professor H. R. Kenwood, een man van
gezag in Engeland, hield staande, dat de
toestand op de scholen van hoogst ernsti-
gen aard was, daar 20 percent van do leer
lingen lichamelijk ongeschikt waren de leB-
sen tc volgen. Niet alleen was deze toe
stand schadelijk voor den blijvenden gezond
heidstoestand van het kind, maar men moest
ook letten op hot feit. dat, indien het op
onthoud over de gcheele schoolbevolking
daardoor veroorzaakt 1 pCt. bedroeg, dit
jaarlijks den Staat op een verlies te staan
kwam van minstens 10,000 pd. st-. 120,000),
zoodat, waren er geen andere redenen dan
de oeconomische, reeds deze voldoende
moesten geacht worden om hetzelfde stelsel
in te voeren, hetwelk reeds met zoo goedj
gevolg werd toegepast in New-York, Argen
tinië, Duitschland en Japan. Dit stelsel be
doelt het dagelijksch medisch onderzoek van
alle kinderen, die bij hun ter-schole-komen
door den onderwijzer geacht worden niet'
geheel en al wel te zijn.