BAADGEVING. DE SPAHIS. toe. Rob nam bet, haalde iets uit zijn zak, en schoof het aan den ringvinger van dat handje. ,,0," gilde zij, „mijn ring! Gaf Fik hem aan jou?" ,,Zou je heusck deuken, dat Fik hem inij gaf?" Rob lachte zonder ophouden en kuste haar toen. ,,Neen, ik raapte hem daar ginds op", bekende hij. „Wat zal je er mee doen, nu je hem terug hebt?" ,,Ik ga hem onmiddellijk naar Van Ne6S terugbrengen." Hij sloeg zijn arm om haar heen, en zij legde haar kopje op zijn schouder. ,,Dit is nu hot laatste; het is het eind. Ik zal nooit meer plagen", klonk haar gulle bekentenis. AZALEA'S. De „Veldbode" zei een en ander over azalea's na den bloei. Wij vertellen het hier na Azalea's die rijk bloeiende kamerplan ten, welke men bij den bloemist gekocht heeft, behoeft rncn na den bloei niet weg cc werpen; men kan er nog tal van jaren genoegen van hebben, zelfs meer dan van in geknoptcn toestand gekochte planten, omdat de verzorging op zichzelf reeds ge not geeft. De overgehouden exemplaren zijn meer los en missen het bloemkoolachtige, waardoor een bloeiende kweekers-azalea Eich kenmerkt. Natuurlijk heeft men er gecu genoegen van, als men de uitgebloeide planten ergens in den hoek van den tuin zet en zc dau ver der... vergeet. Wij hebben van door liefhebbers gedu rende jaren overgehouden azalea's ware prachtexemplaren gezien. Na het bloeien moeten de planten on middellijk wat koeler en op een goed ver lichte plaats gezet worden, wart spoedig komt het nieuwe schot, waarvan men den bloei moet verwachten, en daarom moet dat schot sterk worden cn niet te lang. Voor het laatste bestaat op een niet goed verlichte plaats gevaar. Jonge scheuten, die te sterk groeien, worden, voor zoover het voor een goeden vorm van het geheel noodig is, gesteund. Oudere planten, die zeer weinig vorm meer vertoonen, kunnen lot op het oude hout teriiggesncdcn worden, zwakke scheuten snoeit men liever niet; aanbinden is beter. Spoedig na den bloei moeten de azalea's met stork doorwortcldc kluit, verpot wor den. Dit moet met jonge azalea's om de twee, met oudere om de drie of vier jaren geschieden. De potten moeten nieuw, al thans uibgewasschen zijn. Dc kluit mag men, mits zonder de dikkere wortels te be schadigen, met een stokje wat losmaken. In den nieuwen pot komt eerst een pot scherf op de afvlooiopening oil dan een vin gerdikke laag scherp zand, dan wat azalea- aarde en eindelijk dc plant met kluit. De nieuwe pot moet zoo groot 2ijn, dat de kluit overal een vingerdik \an den rand blijft, cn 3e oppervlakte der kluit mag nier. dieper komen dan te voren. Men neme geen tuingrond of bak aarde, maar azalea-aarde; het beste is heide- of \cena <.rde In tijd van nood kan men wat bladaarde n men, maar zonder compost of mest. Die bladaarde vermengt men met turfmolm. Met gier gedrenkte aarde, die eenigen tijd gelegen heeft, i3 uitmuntend. Men voegt er wat scherp zand en wat beendermeel bij, zoo wat een theelepel op een pot van 20 c-M. wijd. Men plant goed vast; men stampt de versche aarde met een stokje om de kluit aan. Daarna moet men alles aan de plant kunnen oplichten zonder dat de pot vale. De aarde moet een vingerbreed onder den potrand blijven met het oog op het gieten. Onmiddellijk na de planting wordt volop gegoten. De eerste twee of drie dagen be hoeft men dan niet meer te gieten. Half tot eind Mei gaan de azalea's na.ar buiten, dc eerste weken in halfschaduw, daarna tot den herfst volop in het zonlicht; de potten graaft men half in den grond. Goed door- wortelden, niet verplanten azalea's geeft men nu en dan wat guano of vloeimcst. Na Augustus doet men dit niet meer. De aarde moet steeds matig vochtj^, niet nat zijn. Staand water is al zeer slecht. Zoodra in den herfst vc^rst te verwachten is, brengt men de planten binnenshuis op een plaats, waar do temperatuur ongeveer 6 gr. C. is. Vroege planten met goed ont wikkelde knoppen plaatst men in het begin vau December warm (15 gr. C.) Men be sproeit dagelijks met niet te koud water. Giet men to veel, dan rot de stam. Scha delijk is o. a. roode spin. Men verdrijft of doodt zo door bestuiving met insectenpoe der. Verder treden soms do schildluis en een motvlinder schadelijk op. Als middel hiertegen geldt het geheel drie- tot vier maal onderdompelen der planten in water van 44 a 45 gr. C. Het warme water mag niet met de kluit in aanraking komen. Daarom moeten de planten liggend afdruipen. Men plaatse de planten vooral niet te warm; hierdoor worden de meeste bedor ven. Alleen, als de knoppen uitgegroeid zijn, plaatst men zo warmer. Menigmaal bloeit een overgehouden, goed verpleegde vroege azalea in dc huiskamer reeds iu No vember. Het is nu tijd ora te beslissen, of men de uitgebloeide azalea's al of niet zal overhou den. Het onderhoud van nikkelen voorwerpen. Wij stellen voorop, dat dc voorwerpen uit zuiver nikkül zijn vervaardigd; niet, dat ze alleen maar met een dun laagje zijn bedekt. Meestal beweert men, dat nikkei niet gepoetst behoeft te worden en toch al tijd goed blinkend blijft. Doch gewoon!ijk zal men wel de ondervinding opdoen, dat op den langen duur geen metaal blinkend blijft door het alleen maar af te wisschen, vooral dan niet, wanneer het geregeld wordt gebruikt. Als men eens bedenkt, dat dc glans der meeste metalen voorwerpen langs mechanischen weg is verkregen, door slijpen en polijsten, dan is het dus wel te begrijpen, dat men door een dergelijke be handeling den glans kan houden. Daartoe is het het beste om do eenvoudigste mid delen te gebruiken: Weenscho kalk, steari- ne-olie, spiritus. Op <lk metaal vormt zich in den loop van den tijd een osyde, dat door inwerking van gassen on zuren wordt vermeerderd. Men moot het metaal volgens ecu vaste methode behandelen om het goed te hou den. Wanneer de spijzen gekookt zijn, moeten ze dadelijk uit do metaicn potten of pannen worden verwijderd, want kook- gereedschap dient alleen voor het koken, niet voor het bewaren der spijzen. Dan giet men in elk voorwerp heet water met een stukje soda en wel zoo hoog als de rand is, welke door do spijzen is gevormd. Men giet bij het ornwasschcn het water weg, wascht met een zacht:n borstel of zuive ren vaatdoek do pannen van binnen en bui ten in warm sodawater af, spoelt zc m warm zuiver water na, en droogt ze af en wrijft ze goed blank. Is een stoofpan door aanzettende of zure spijzen zoo aange zet. dat ze op deze manier niet weer blank wordt, dan neemt men, na do pan een tijd je op 't. vuur met heet sodawater te hebben laten staan en daarna uitgegoten tc heb ben, een wollen lap, maakt dezen in spi ritus vochtig, doet er wat zout of zand op en schuurt dan, zoo noodig, nog eens het zand en den spiritus vernieuwend, zoo lang tot het metaal weer wit is. Dan worde met warm water nagespoeld en goed afge droogd. Van buiten poetst men met fijno Wecnsehc kalk, die men op een in stearinc- ol ie gedrenkt lapje heeft gedaan. Dan schuurt men met droog poetspoeder na eu polijst ton slotte met een zacht zeemleeren lapje. Voordat men nikkel voor de eerste maal in gebruik neemt, kookt men het in sodawater goed uit, spoelt het warm uiten wrijft het met een zachten dook af. Indien men ze zoo behandelt, zal men het langst mogelijk genot van deze dingen heb ben. 11 11 g „Deze Arabieren toonen een groote be drevenheid om den tegenstander op een dwaalspoor te le'den en te verontrusten. Behendige ruiters en voortreffelijke schut ters, kunnen zij het tegen verscheidene vij anden opnemen. Zij waren overal en ner gens en troffen wij een afzonderlijken rui ter aan, dan verdedigde hij zich woedend, tot men hem sabel en geweer ontrukt had." Zoo werden door den Dnitschen officier Fritz Hönig do dappere Spahis beschreven, dio in den grooton Fransch-Duitschen worstelstrijd van 1870/71 onder generaal Chanzy streden en met hun bloed de eer van hun korps roemvol bezegelden; de slan ke, bruine kerels, dio nu voor Casablanca met een doodsverachting en een vermetel heid, wclko elk ruiberhart sneller doen kloppen, zich op een tienmaal sterkeren vijand stortten en in bloedig handgemeen den Marokkanen zware verliezen toebrach ten. Er is nog geen eeuw vorloopen sedert dit rui terkorps in het Fransche leger bestaat. Een dag na de inneming van Algiers kreeg een jonge Mameluk, die na do meest avontuurlijke lotgevallen uit Tunis was ge vlucht, bijwijze van gunst de toestemming als vrijwilliger dienst te nomen in het Fransche expeditiekorps. Aan do spits van zijn bruine ruiters nam hij op zich tc wa ken voor dc veiilghcid der omgeving van Algiers. Deze jonge Arabier heette Jusuf en zijn naam is onafscheidelijk verbonden ann de geschiedenis der Franschcn in N.-Afrika. Het duurde niet lang, of men had de voortreffelijkheid der snelle, flinke, tegen vermoeienissen gcltarde Arabische ruiters erkend; Jusuf kreeg toen de toestemming om een inlaxtdsch cavaleriekorps te oi ga- niseeren en uit deze schepping van den jongen Arabier is het Spa his-regiment van het Fransche leger voortgekomen. Jusuf werd spoedig in geheel Noord- Af rika beroemd; zijn geheimzinnige af komst, zijn t-allooze ruitersavonturen, zijn ontembare moed, zijn Oostersche weelde omgaven zijn naam als met een stralenkrans van allerlei legenden ,,Hij was", zoo beschrijft hem een officier, die langen tijd met hem in Algiers diende, ,.een man van gewonen lichaamsbouw, maar met een fiere houding. Zijn gezicht duidde groote schranderheid aan cn was van buitengewone, mannelijke schoonheid; zijn fabelachtige behendigheid, zoowel te paard als tc voet, wekte ieders bewonde ring op. Zijn dapperheid grensde aan roe keloosheid, zijn grootmoedigheid aan dwaasheid en zoo verecnigden zich in hem alle lichamelijke en geestelijke eigenschap pen, die hem voor de aanvoering van een troep als de zijne zeldzaam geschikt maak ten. Zijn rui tere verafgoodden hem en alles kon hij van hen gedaan krijgen". De uitblinkende rui tortal,ntcn van den leider gingen op de volgelingen over; van den oprichter van het Spahis-korps kreeg dit zijn woesten solJateslcen hartstocht, zijn zin voor avonturen, zijn dorsten naar het gevaar, zijn vermetelheid; kortom zijn ruitergeest, die de Spahis nog heden tot don trots van het Fransche leger maakt. Van huis uit brachten de Arabieren hun liefde voor hun paard mee. Ros en ruiter groeiden, zoo ergens, bij deze bruine zone a der woestijn te zamen tot een eenheid en het kan gebeuren, dat een Spahi zijn klee ding, zijn vrouw, zijn vrienden, maar nooit, dat hij zijn paard verwaarloost. En deze menschen, die meestal het paardrijden als kind reed-, te gelijk met het loopen, geleerd hebben, bereiken in hun kunst een toppunt, dat verbazing wekt. Men moet in Afrika eenmaal een fantasie van deze ruiters medo hebben aanschouwd, moet gezien hebben, hoe zij in woesten galop, met een korten ruk, eensklaps hun paard tot staan bren gen, onbeweeglijk als een beeld, het geweer aan de kin, op hun doel mikken, vuren en dan weer als een stormwind voortjagen, om t-» begrijpen welke diensten zulk een troep jn het gevecht bewijzen kan en met welk eeD hartstochtelijke geestdrift zij hun beroep uitoefenen.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1908 | | pagina 20