NieuweRaadsels. hij: „Zie je, zóó schiet jij, schutter 1" Bij het volgende schot overkomt hem hetzelfde ongeluk. „En zóó schiet de lomperd daar naaat je." De derde maal treft hij geiuK- kig de schijf. „Zie je. zóó schiet de kapi tein 1" Ingez. door „Donna Amanta". Niet allemaal. Een speelzieke knaap moest zes woorden van buiten leer en, waarvoor hem een paar dagen tijd gelaten werd. Toen men hem nu ondervroeg, had hij het eerste vergeten, hot tweede was hem ontschoten, het derde had hij niet goed kunnen begrijpen; het vierde kon hij zich niet goed meer herinno ren het vijfde had hij niet kunnen onthou den en toen men hem naar het zesde vroeg, zei hij: „denkt ge dan, dat ik ze allemaal ken?" Ingez. door Johannes Janssen. I. Een 4 6 3 1 bevindt zich aan een schip. Een 5 2 7 8 is een deel van het hoofd. 4 6 7 8 is een bal. 8 2 5 is soms wel een jongen. Mijn geheel is een plaats in Limburg. Ingez. door „Magnolia". II. Mijn geheel noemt een sport. 5 2 4 is een viscb. 6 6 7 is ook een viscb. Varkens mest men 13 4. Aan een fiets behqort een 5 3 7. Ingez. door Israël Slager III. Een, twee komt van de koe. Maar het wordt daag'lijks nagemaakt. De boeren weten hoe. Zie, drie komt van het vette zwijn, En smaakt aan velen goed, Terwijl 't geheel den rijken man. Doch ook den arme voedt. Ingez. door „Klavertje Vier". IV. Mijn geheel bestaat uit 9 letters, en is de schuilnaam van een der raadsel kinderen. 4 2 3 5 6 is de hoogte, waarnaar men dik wijls kijkt hoe laat het is. 9 6 4 2 6 i9 een jongensnaam. 7 9 4 2 is een meisjesnaam. 1 5 3 4 is de naam van een dier. 4 8 5 6 is een getal. Ingez. door „Sneeuwbal". V. Mijn geheel ziet men 's avonds aan den hemel. Witte 1 6 7 8 9 is een schuilnaam. De man 2 8 4 7 met appelen. Ik ging met 3 7 7 3 wandelen. Ik heb mij een 7 14 5 laten trekken. Volgens belofte plaats ik van dit num mer nog een vijftal bijschriften bij het plaatje van de vorige week, onder mede- deeling, dat het prijsje is ten deel geval len aan: „Frederik de Toledo." M. v. A. Ingez. door Alid.i Bou9ie. Het is nu April, Dat broer met zus eens wandelen wil Zij spoeden zich weldra naar buiten, Zus met haar poppen in de hand En broer neemt zijn j-aardje op 't land, Zij hooren de vogels reeds fluiten. Broer gaat met zijn paardje voorop, De kleine neger zit er op. Zus komt met haar poppen achteraan, Zij vindt het zoo prettig op do weide Met haar broertje mee te rijden, Zij ziet hem maar telkens komen en gaan. Eindelijk zijn ze moe van 't spelen, Nu zijn ze niet geweest aan 't krakeelen, Want nu hadden zij te veel pret. Opeens verschijnt moeder op do wei En ze neemt ze allebei Mede naar huis en dan naar bed. Ingezonden door Jo Lemmers. Broer en Zus, een aardig tweetal Speelden samen in het veld, Zus, met haar mooie poppen. Had één op het paard gesteld, Waar broer Dolf zich mee vermaakte, Alsof hij een ruiter was, Dat liij keoren liet en wenden Van den weg weer in het gras. Maar de weg, een weinig hellend, Gaf gevaar voor 't houten paard, Want opeens ging het aan 't rollen En steeds grooter werd zijn vaart. Corry proestte van het lachen. Toen zij broer hard loopen zag, Om zijn paardje in te halen, En steeds luider werd haar lach. Plots'ling roept zij: „Kijk eens, Dolfje" -• En zij was van vreugde dol „Kijk eens. Dolf, wat aardig kiekje! „Een sleeper met zijn paard op bolln Ingez. door Mientje LemmerzaaJ. Antóon kreeg voor zijn verjaardag, Een heel prachtig houten paard. Met twee hcele groote ooren. En een mooi en langen staart. O, wat was nu Antoon vroolijk', Hij zet vlug paljas er op En die rijdt nu van de helling In een razenden galop. En Antoon met zijn zweep er achter, Net of hij 't paard jaagt op, Terwijl zijn zusje staat te lachen Met aan iedere hand een pop. Ingezonden door Jo Lemmerzaal. Een prachtig paard bracht vader meê, Voor zijn lieven kleinen Jaap. En wie zit daar als ruiter op? Zie eens, een kleine aap 1 Nu is ons Jaapje o zoo blij, Hij huppelt van pleizier En zegt tot zijn kleine zus Mary, Die aap is bepaald officier. Ik wil eens zien hoo ze rijden gaaö Die kleine krullcbol en 't paard, Maar znsjc, kom even achteraan Anders slaat hij u soms met zijn staart. En zusje Mary, ziet van verre aan Hoe Jaap draaft met zijn paard in galop En, als hij terug komt zegt zij: „laat ontf gaaö, Want ik heb één zoo'n lastige pop", Ingez. door „Gouden Regen". Kijk broer eens loopen, draven, Achter zijn houten paard, Zoo'n paardje, denkt zus, Is toch maar heel wat waard. Zij stoeien en rij hollen, Te zamen door do wei, Tot broer zegt: „Kom nu zusje, Wij gaan nu met ons bêi Naar huis toe, daar staat waarlijk Moe reeds aan de deur." Nu gaan zij gauw naar binnen, Moe brengt ze met een kus Naar bedje, waar zij spoedig Slapen als een Rus. opgemerkt tusschen do beide kosthuizen, maar hoe het ook zij, iedereen was nu te vreden en dat was het voornaamste. Opeens brak er onder de mijnwerkers een besmettelijke keelziekte uit, ten gevolge waarvan verscheidene gezinnen in armoe de geraakten. Het was een treurige toe stand en met don besten wil kon men el kander niet helpen. Andreap zag voor en na alles verdwij nen het horloge van Cesar, de zondagsche japon van Clotilde, het linnengoed, allee, alles. Bij elk voorwerp dat de deur uitging, vloeiden er in fctilto tranen en ofschoon de een het voor den ander zoolang moge lijk verborgen hield, was het niettemin een feit dat er geen steenkolen meer waren, geen brood, geen aardappelen, geen petro leumniets meer in huis was. Op een Zondagmorgen riep tante Adelai de haar neefje even terzijde. „Andreas," zeide zij, „blijf jij bij de zieken, ik moet even de deur uit." „Waar naar toe, tante? U is zoo zenuw achtig." „Ik moet trachten geld te leenen, maar vertel het niet aan oom." Zij deed een ouden doek om eu ging de deur uit. Tante Adelaide bleef langer weg dan Andreas gedacht had. Zou het haar niet gelukt zijn? Hij keek uit het venster en -ag Ninon in de verte met een vroolijk gezichtje komen aanhollen. Zij kwam met een lachje naar hem toe en duwde hem een gesloten mandje onder den neus. „Raad een6 wat aaar in is?" „Hoe kan ik dat raden?" „Welnu dan, er zit' n vischjes in." „Wat, vischjes?" „Ja zekor, ik ben niet voor niets van mor gen zoo vroeg uitgegaan. Ik heb een stuk gaas genomen, dat jongejuffrouw Martha mij eens gegeven heeft; daarvan heb ik een vischnet gemaakt en ben toen in den vijver gaan visschen. Met den hengel vangt men grooter visschen, dat is waar, maar het duurt ook veel lanrer. Zoo gaat het veel ge makkelijker, alleen is het jammer, dat de vischjes zoo klein zijn „Ik vind het erg aardig van je", was het antwoord van Andreas. Maar dit was n j niet alles; het kleine ding had nog i.!v anders verzonnen, dat vrouw Clement zeker niet goedgekeurd zou hebben, indien zij het geweten had. Ninon was namelijk met een mandje aan den arm, deur aan deur om een paar aard appelen gaan vragen cn kwam ten slotte met een aardige hoeveelheid terug. Andreas zag dat het kleine meisje boven dien nog iets in haar schort verborgen had en wilde haar juist vragen waaruit do ver rassing bestond, toen tante Adelaide met een bedrukt gezicht binnen kwam. „Heeft men het U geweigerd, tante?" „Neen, hier zijn tien franken, maar nu is onze schuldenlast nog groofèr gewor den „Och tante, dat komt allemaal terecht: na regen komt zonneschijn". „Andreas heeft gelijk tante", riep Ninon, ..kijk U maar naar de zon die schijnt al Niet treurig zijn tante, U behoeft Uw geld niet dadelijk aan te spreken." Dit zeggende haalde zij een d-U uit haar schort te voorschijn. „Wat zegt U daa.rvan?" „Hoe kom jc aan dat beest?" „Z.j is uit een boom gevallen en toen heb ik ze geheel bebiopct ongeraapt eerst hoop te ik haar nog in het leven te lioudeD, maar zij is dadelijk dood gegaan." „Het is zeker een duif. <li1 geschoten is" Glimlachend 'c midden van haar traneü wees Adelaide op de aardappelen. „Wat is dat nu?" ,,TJ moet r.iet boos op me zijn, tante, maar ik wist dat er geen aardappelen in huis waren er- daarom bon ik bij d1 bureu gaan vragen." 'Fet gelaat van vrouw Cle ment betrok bij deze woorden. „Ik begrijp 'doel'ine kindlief, maar als je mij geen vcrdi Jet wilt kkenrn. dan moet jï nooit Meer zoo ie: ?n." Intusschen had Andrea heel wat hoofdbrekens iets verzonn. waarvan hij zich veel voorstelde. (Wordt vervolgd.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1908 | | pagina 13