VOOR DEJEUGD No. 14774. Woensdag* 22 April. Anno 1908. aS g 6a 1 j ail j io>i j it IEIDSCH DAOB1AD HUMEIMTiES. De katten van De Richelieu. /W\ Weten jullie wat humeurtjes zijn? Als jo te nog niet van nabij hebt leeren kennen, aoudt ze dan op een afstandAls leelijke insecten vliegen zij soms om ons heen en het liefst zetten zij zich neer op een kinder voorhoofd. Maar waar zij plaats genomen hebben, richten zij allerlei onheil aan; daarom moet men er op bedacht zijn, ze bijtijds op de vlucht te jagen. Waar zij zich hebben neergezet, daar zijn vTOOÜjkheid en tevredenheid verdwenen, kribbigheid en boosheid voor in de plaats gekomen. Daardoor bezorgt men zichzelf en anderen veel last. Gewoonlijk echter duurt bij de jeugd de werking van het g.ft niet lang; de gezonde, jonge opgeruimdheid behaalt spoedig de overwinning, maar het ergste is, dat die akelige bromvliegen aan het humeur, waarvoor zij halt maakten, overal litteekens achterlaten en spoedig cerugkeeren, waarvoor zij op elke gelegen heid loeren. Vandaag is het een vermaning of verbod, dat moeder moest uitspreken o wee 1 daar is het humeurtje. Het dochtertje laat de onderlip hangen, wordt koppig, doet moeder en zichzelf verdriet, verstoort voor korteren of langeren tijd do prettige stemming der huisgenooten. Had zij ver maning of verbod ter harte genomen en het humeurtje, dat aau kwam vliegen, ver jaagd, dan zou uit een kleine onaange naamheid geen groote zijn ontstaan. Het liefst houden de humeurtjes zich op bij kinderen, die licht geraakt en spoedig op de teentjes getrapt zijn. Vóórdat broe ders, zusters of vriendinnen ook slechts vermoeden, dat zij iets misdaan hebben, is een ondoordacht woord al kwalijk geno men; dan gaat men aan het pruilen en irgert anderen en zichzelf het meest. Zoo bederven de humeurtjes dikwijls dc prettigste dagen en de genoeglijkste urc-n De omgang met humeurige kinderen is allesbehalve gemakkelijk; het samenleven met hen is een last. Maar hoe moet men ze verjagen? Men kan zich niet tegen een vijand verdedigen alvorens men weet, dat hij er is; houdt dus het naderende humeurtje in het oog 1 Ais je dat doet, kan je het gauw wegzenden. Gelukt het niet dadelijk, dan moet je af leiding zoeken on je gedachten door prettig werk of door een mooi boek op iets anders vestigen. Je zult zien, dat liet dan wel gaat. Maar er bestaat ook een afdosnd ge neesmiddel. Dat is het streven, met ;o eigeD persoontje voor het middelpunt van het heelal te houden; geen te hoogen dunk van jezelf te hebben. Want het is opmer kelijk, dat de humeurtjes zich bijna nooit vortoonen bij lieve, bescheiden kinderen, die aan anderen denken, niet ijdel, eigen wijs of veeleischend zijn. Die zoeken ,,geen spijkers'* op laag water, zooals men zegt; zij kennen geen geraaktheid, geen verveling of koppigheid. In hun nabijheid zweven, in plaats van de leelijko bromvliegen van het humeur, de blijde, lichte vlinders van opgewektheid, vriendelijkheid en welwil lendheid, en die vlinders moet men niet ver jagen. ,,Mistigxi wil je Raton wel eens met rust laten? En jij, Cyrus, zal ik helpen mijn papieren in de war te brengen." Met deze woorden sprak de beroemde staatsman De Richelieu (die van 1622 tot 1642 in Frankrijk de opperheerschappij voerde) zijn katten toe. Er waren cr vier in zijn studeervertrek, die daar stoeiden en speelden en op de meubels klommen, terwijl de eigenaar met zeldzaam gmoegen hun bewegingen volgde. Waaneer men hem met deze diertjes bezig zag, zou men in hem niet den machtigen minister van Frankrijk herkennen. Op dit oogenblik trad een ambtenaar zijn studeervertrek binnen en stelde hem het doodvonnis van den ridder de Mérincourt ter onderteekening ter hand. Deze liad zich aan een tweegevecht schuldig gemaakt, een misdrijf dat in dien tijd zeer zwaar gestraft weid. De Richelieu doopt© de pen in den inkt, maar voor het eerst in zijn leven aarzelde hij en zeide: Mijnheer de rechter, ik moet mij nog even bedenken, kom over één halfuur te rug. Ik moet naar den koning gaan, maar zal het document op tafel laten liggen. In dien het geteekend is, meet de ridder mor- l genochtend vroeg worden gevennisd; zoo niet, dan moet gij mijn nader© bevelen afwachten." De rechter ging heen en de staatsman bleef alleen achter. Mistigri lag te spinnen op het tapijt, BLanchettc maakte haar toi let, terwijl Raton en Cyrus rustig naast elkaar sliepen. Een halfuur verliep en De Riche.ieu zat nog steeds met dc pen tusschen dc vingers. Zal hij tcekenen of genade verlecnen? Ten slotte zette hij met vaste hand zijn naam onder het vonnis en bc?gaf zich daarop naar den koning. Mistigri blijft niet lang op het tapijt lig gen, maar springt op de leuribgstoe!, ver volgens op de tafel en werpt spelende den inktkoker omver, zoodafc alle papieren, daardoor bevlekt worden. Toen Do Richelieu den volgenden morgan in zijn studeervertrek kwam, was hij erg uit zijn humeur, niet door het ongeval, waaraan Mistigri schuld had, want de la* keien hadden de lessenaar zoo goed schoon* gemaakt, dat d© staatsman niets ontdekte, maar hij betreurde zijn besluit van den vo- rigen dag. Hij had vernomen, dat de jonge D© Mérincourt een braaf, dapper man wa« en daarbij nog zeer jongl „Ik had niet 200 vlug moeten teekenen," zeide hij, terwijl hij zijn katten streelde, „Hélaas, waarom is het te laat?" Op hetzelfde oogenblik werd de rechtei aangediend. „Wel, mijnheer, vroeg de staatsman, mst iets droevigs in zijn stem, is De Mérin court als een held gestorven V' Een uitdrukking van do grootste verba zing vertoonde zich op het gelaat van den rechter. „Gestorven? Neen, hij is even levend al© U en ik." Levend? Den hemel zij dank, maar hoe kan dat?" „Ik heb uw bevelen stipt opgevolgd, Excellentie, het vonnis was niet ondertee kend." Met deze woorden toonde dc rechter het bewuste perkament, waarop De Richelieu te vergeefs zijn handteekening zocht. Der© was verdwenen onder de groote inktvlek, teweeggebracht door den woesten sprong van poes Mistigri. De staatsman bleef een oogenblik sprake loos; hij wist niet wat hij hiervan denken moest. »Wie heeft deze vlek daarop gemaakt?" vroeg hij. Eensklaps gevoelde hij iets op zijn schoaj der; het was do weinig eerbiedige Mistigri, die hem al spinnende kopjes gaf. Zijn meester bespeurde dadelijk ieta vreemds aan het dier. ,,Waar heb j© je pootjes in gezet, Mistigri?" Plotseling riep hij: „Het is inkt; nu begrijp ik alles. Mis tigri, als je wist hoe dankbaar ik je ben," eu zich daarop tot den verbaasden rechter wendende W ij zullen ons tevreden stellen met den opvli-ginden ridder een poosje naar zijn landgoed te verbannen, dan kan hij tot kalmte komen." Hij zocht met do hand naar Mistigri om deze te liefkoozen, maar deze was alweder op den grond aan het spelen met de andere katjes. De staatsman zeide daarop met een glim lach: „Nu 2iet gij, hoe een kat het leven van

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1908 | | pagina 11