Dokters thans en voorheen. der natuur te doen bestaan, wat ons dui delijk wordt, indien wij bedenken, dat eon groot gedeelte der vogels uitsluitend van insecten leeft, die op liun beurt het voed sel hoofdzakelijk van onze vruchten on landbouwproducten trekken. Omtrent het nut der vogels hoerschen bij onze land- on tuinlieden over het algemeen nog dwaze begrippen. Alle of bijna alle vogels houdt men voor schadelijk en in den regels veronderstelt men, dat, wanneer een vogel zich tusschen de groenton- of vruch tenbedden beweegt, dit is om ons schade te oerokkenen. En indien men al beter weet, dan zijn velen in dén regel toch moeilijk te overtuigen, dat veelal het nut der vogels de schade overtreft en dat men hun daar om gerust een deel van den oogst mag gunne Nu zij tot verontschuldiging der- zulken gezegd, dat gewoonlijk de schade beter is waar te nemen of na te gaan dan het nut; dit laatste springt voor den opper- vlakkigen waarnemer niet zoo in hot oog en ontsnapt dikwijls geheel aan do waar neming. Toch mag men gerust gelooven, dat het er treurig zou uitzien, als de vogels ons niet hielpen om de vijanden van land-, tuin en boschbouw te bestrijden on te verdrijven. Feiten zijn er legio, die dit bewijzen. En kele sprekende, welke in het bijzonder do aandacht trokken, willen we hier vermel den. 't Is al bijkans 60 jaar geleden, hét was in 1848 dat onder Voorst een uitge strektheid van wel 50 bunder bouwland geheel kaal gevreten werd door de rupsen van den plakker, een soort nachtvlin der. Verschrikkelijk groot wa6 het aantal poppen, welke daaruit ontstonden en aaD de takken der boomen werden aangetroffen: nan een dennelat van ong veer 3 d.M. tel de men er 131. Dat beloofde dus in liet vol gend jaar een heele verwoesting te worden. Maar gelukkig: er daagde hulp. Dc spreeu wen lcwamon in vluchten en verorberden de poppen. Slot dit zuiveringswerk hielden zij niet op, tot slechts enkele nog over wa ren, aoodab de landbouwer voor verdero schade gevrijwaard bleef. Wat do spreeuwen hier deden, is dik wijls gezien, ook van de kraaien, dio naast overal to vuur en te zwaard vervolgd wor den. Schadelijk zijn ze dan ook, waar ze de aaixlappel-potors uit den grond halen, eieren en kuikens rcoven, enz., maar, zoo- als wo straks zeiden: de schade wordt eer en liet meest opgemerkt. In de omatreken van Rouaan, in het dal van Monvillc, had men zooveel overlaat van da kraaien, dat de overheid zo aan verdelging prijsgaf. Een algemeen© vervol ging ving aan en het aantal kraaien ver minderde dientengevolge sterk. Maar al dra merkte men, hoe verkeerd men had ge handeld: de meikevers vermenigvuldigden zich in korten tijd zóó sterk, dat gcheele -velden werden verwoest. En in verschillende landen heeft men met de musch den brutalen straatjongen on der de vogels hetzelfde ondervonden. Men wensckte van dezen lastigen roover verlost te worden cn van overheidswege 'word dc uitroeiing in de hand gewerkt. Het berouw kwam ook hier al heel snoedig, want op schrikbarende wijze vermeerderden <3e schadelijke insecten, die den oogst der gewassen, cn vooral van het fruit, bedreig den. Het tegenovergestelde nam men waar, wanneer dc vogels met vree werden gelaten 'en hun gelegenheid werd gegeven om on gestoord to nastelen cn te broeden: dan verminderde het insecten-tal en werden do oozsten rijker cn zekerder- Zoo verminderde de meikever-plaag langs don TJsel, toen de roekcnbos^chen daar verme'nlcrdcn. terwijl men in dc vo rige eeuw onder Middachten, bij Dieren, veelvuldig klachten vernam over de verwoes tingen der meikevers, toen een roekenbosch daar was uitgeroeid. Niet steecis zijn de vogels er bij, om aan de vraat- en vernielzucht der insecten paal en pork to stellen; maar, evenals bij da mon- schcn, geldt ook bij do vogels: dc smaken verschillen, en zoo ge-beurt het dus wel, dat 'een insect, liotwolk ons lastig is, door de in ouzo streek wonende vogela niet gelust wordt. Ook wordt de aanwe-zighcid der schade lijke insecten niet immer dadelijk opge merkt. Toen de bossohen op de Yeluwe dooi do dennenrups verwoest werden, kwamen dc spreeuwen eerst in het tweede jaar tus- schenbeide. En zoo ging het ook, toen de graslanden (in 1865) in Groningen, Fries land en D ren to zoozeer geteisterd werden door de grasrups: eerst het volgende jaar kwamen ooievaars, roeken en andero vogels aanvliegen en maakten een eind aan de ver nieling. In 1868 waren de larven van een blad wesp in hot Mastbosch onder Ginne- ken, bij Breda, bezig een bosch van 30- en 40-jarige dennen kaal te vreten; in één jaar werd bijna 4 H.A. bosch vernield. Het vol gend jaar kwamen de meezen hulp bieden en toen zij in het jaar daarop in grootor getale verschenen, moest de vijand wijken. Mogen deze enkele voorbeelden voldoende zijn cm te doen zien, dat men met het doo- den der vogels zeer voorzichtig moet zijn 1 't Ia veelal niet uit te maken of de schade het nut of omgekeerd het nut de schade overtreft. Dit hangt van omstandigheden af, terwijl ook de opvatting van nuttig of schadelijk verschillend is. Een boor noemt den slechtvalk nuttig en zal hem prijzen, als hij de hazen en konij nen, die zijn kool opeten, tot prooi kiest; maar de jachtliefhebber is daar natuurlijk niet mee ingenomen. Nuttig zou hot zijn, indien ieder zich hield aan dezen regel: Haal nooit een vogelnest uit, dood nooit een vogel, dan wanneer ge met aanwijzing van feiten kunt bewijzen, dat zijn dood on betwistbaar zeker voordeel aanbrengt. En dan: Houd maat! drijf de vervolging niet tot het uiterste, want dan kunt ge er verzekerd van zijn, meer kwaad dan goed te doen. Bedenk steeds: De vogels zijn in de huis houding der natuur onmisbaar; zij zijn de beste vrienden van den land- en tuinbou wer. Vogelbescherming is voor den mcnsch een voorwaarde voor zijn bestaan. Terwijl er, than3 wettelijk, eenheid van stand is bij de beoefenaren der genees kunst, was er in de vorige eeuw een groot verschil. De Napoleontische oorlogen, dio in het begin der vorige eeuw een groot aantal jonge mannen hadden weggerukt uit de Maatschappij, waren ook oorzaak, dat het ge-tal der geneosheeren groobeiijka was verminderd, daar het leger tal van jeuïge artsen had noodig gehad, van welke velon waren bezweken. Zoo bijv. was in 1815 in geheel Drente slochts één mcd. doctor en was er vooral op het platteland grootebjks gebrek aan geneeskundigo hulp. Om zoo spoedig moge lijk te gemoet te komen aan de bcstaaucfe behoefte, besloot men geneeskundigen aan te stellen met beperkte bevoegdheid, en zoo ontstond do stand dor plattelands-genees heer en. Dit waren jongelui, die na een paar jaar bij een dokter of chirurgijn in dc leer te zijn geweest, voor een provinciale commis sie examen konden doen cn dan werden los gelaten op den boerenstand. Nu waren die commissies zeer ongelijk van samenstelling cn gehalte en do door haar gestelde cischen ongelijk groot. Daardoor kon het geschie den, dat in dc eene provincie do platte lands-practicus beter voldeed aan de eischen, die men mocht stellen aan een be hoorlijke ontwikkeling -clan in de andere, en bij sommigen was het zeer treurig ge steld. Wel was het oorspronkelijk de bedoeling geweest, dat zij slechts lichte gevallen zou den mogen behandelen en hooger hulp moest worden ingeroepen als zich eenige moeilijkheid voordeed of de ziekte wat langer dan eenige datgen duurde, maar men begrijpt wat hiervan in de practijk terecht kwam. Die wat hooger eischen stelden aan hun eigen ontwikkeKng of dio wensc-ht -n beter voorboreid te worden, bezochten do klini sche 6ehool te Rotterdam of te Amsterdam en uit hun rangen zijn dan ook eenige zeer voortreffelijke krachten voortgekomen, die zich boven het gewone peil verre hebben verheven. Men had dus de ,,med. ohir, et art. obst. doctoren" in verschillende variëteiten en combinaties, verder de stadschirurgijns en vroedmeesters en do plattelands-geneeshee- ren, heelmeesters of vroedmeesters, die ai- leen op het platteland de praktijk moch ten uitoefenen. Nog een andere categorie was die der scheepsdokters; gewoonlijk waren dat lie den, die om de een of andere reden niet geslaagd waren in de gewone praktijk. Dan had men nog do rondreizende z.g. Hongaren, of Jenever-Oliekoppen, die, ge dekt door een grooten flambard en gewik keld in een Almaviva, langs de huizen huu geneesmiddelen te koop aanboden, een naam hadden voor het afdrijven van lint wormen en het genezen van vallende ziek te, en verder allerlei vrijbuiters op me disch gebied. Zoo sommige vrouwen, dio bekend ston den als, laten wij maar zeggen, masseuses en werkelijk aanvulden wat de toc-nmalige chirurgijns en doctoren met een zekere hoogmoedige minachting te kort kwamen Zij masseerden met dikwerf heclwat ta lent. Het voornaamste werk van de chirur gijns (meesters) bestond in het dagelijks verbinden van fontanellen bij oude dames, die meenden aan haar gezondheid ver schuldigd te ztijn een voortdurende ette- ring aan den arm te moeten onderhouden. Zoo'n fontanel werd gemaakt door eerst met een Spaanschevliegpleister een blaas te trekken en dan do wond open te hou den door haar te verbinden met Ung. Me- zereï oftewel Garou-Zalf; dikwijls werd dat doel ook bereikt door eenvoudig een groene erwt in de wonde te leggen. Verder moesten te behoorlijken tijde, zoo als men thans zijn haren laat knij en, de dames een aderlating ondergaan, en af en toe geschiedde het ook, dat een beklemde breuk of een gebroken been onder behan deling kwam. Van grootere operaties was geen sprake; men was er niet op gelicht en men durfde er ook niet aan. Een steen snijding of een amputatie was het non plus ultra van hot chirurgische kunnen. Wij spreken hier van de gewone chirur gijns, niet van de hoogleeraren, wien be tere hulpmiddelen ten dienste stonden, schoon zelfs een Polano, ontmoedigd door de ondervonden teleurstellingan, in arren moede uitriep: ,,Do Regeering moest ons het opereeren verbieden Het paard in het Parljsche verkeersleven. De ondergang van het paard als middel vam verkeer nadert met rassche schreden. Zoo juist is er een statistiek verschenen, waaraan wij ontleenen, dat het gebruik van hot rijtuig-paard in den loop der laatste tien jaren met 10 pOt. is afgenomen. In 1897 waren er te Parijs 92,026 paaroen aangegeven. In 1807 nog slechts 83,458. De ze vermindering is echter niet gelijkelijk over do wijken der stad verdeeld. In de deftige Ohamps Elysécs liepen in 1897 4473 paarden, in 1907 nog slechts 2878, dus 1595 minderinsgelijks staat het met de „pa-ar- denbaisse" in de eveneens elegante wijk van het Pare Monccau. Do omnibusmaat schappijen hebben haar viervoetig materi aal van 15,000 op nauwelijks 11,000 vermin derd, en de-ze cijfers zijn nog genomen vóór den invoer der automobiel-omnibussen. Bij de drosken wordt de afstand jaarli.ik grooter en de kwaliteit dor paarden gerin ger. Men zou op het gezicht dor ellendige, uitgehongerde en slecht onderhouden die ren, wien men het aan sommige kleinig heden nog aanziet, dat ze betere dagen ge kend hebben, gaan gelooven, dat hun be stuurders nog slechts hun aandacht wijden aan de gevaarlijke concurrenten, de huz voorbijstuivende, puffende auto's, die door hun half nijdige, half woedende blikken ge volgd worden.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1908 | | pagina 16