ZONDAG5BIAD
H-ID5CH DAGBIAD
VAN HET -i-
"■*411
No.
Api-iL
Anno 1908.
'111'
DE ONTVANGER EN DE BOER.
DOKTERS.
De ontvanger van oen Drentsch d.rp was
slecht te spreken. Den geheelen morgen was
hij al uit zijn humeur geweest. Thuis had
hij eerst de meid afgesnauwd, toen den
tuinman oen gducht standje gemaakt over
een kleinigheid, daarop zijn vrouw zijn
toorn doen gevoelen, den hond zoo'n schop
gegeven, dat het dier jankend onder de ca
napé vloog, en eindelijk had hij met een
[woedenden slag de deur achter zich in het
getrokken,
een nijdig gezicht was hij de groote
rpsstraat doorgestapt, bijna zonder
d te groeten, en nu zat hij op zijn
toor te mopperen en te brommen, dat
phet zoo'n aard had.
Waarom hij zoo nijdig was wist hij zelf
"riet. Hij was nu eenmaal met het verkeerde
been uit bed gestapt en verkoos knorrig en
brommig te zijn. Dat gebeurde wel eens
meer en zijn huisgenooten de hond niet
te vergeten wachten dan maar geduldig
af tot de bui v. as overgedreven en zijn
mming weer draaglijk werd.
Terwijl do ontvanger daar nu op zijn
ntoor zat en schold op de heele wereld
het algemeen cn het Drentsche dorp,
aar hij woonde, in het bijzonder, kwam er
•en boertje binnen om zijn belasting te be
talen. Het was geen groot bedrag, één gul
den maar, en do boer legde zijn pet op de
tafel neer, haalde zijn grooten rood en zak
doek uit een van zijn diepe zakken on be
gon dien los t« knoop^n.
Eerst kwam het belastingpapier daaruit
voorschijn cn daarna een tiental relle
tjes geld.
,Ziet u, meneer," logde de boer gemoedd-
k uit, „in ieder rolletje zitten tien een-
Al» meneer nu eens even op dat papier
il kijken, dan zal ik intusschen de cen
ten netjes voor meneer uittellen."
De ontvanger maakte haastig een afwe
rend gebaar
H „Laat maar, man," zei hij boos, met die-
pa rimpels op het voorhoofd, ,,dat neem ik
'z66 niet aan. Ik wil geen honderd centen
,in ontvangst nemen. Dat behoef ik niet to
doen ook, want in de wet staat, dat niemand
xneer dan vijf en twintig centen to gelijk
in betaling behoeft aan te nemen. Ga dus
ifcoaar eerst je geld wisselen en kom dan
maar eens terug, hoor I"
Goed, meneer zei de boer gedwee,
ijl hij netjes zijn rcoden zakdoek weer
knoopte. ,,Tk zal wel eens terugkomen,
r meneer. Goeden morgen, meneer."
De ontvanger blies dikke rookwolken uit
rijn pijp, trommelde met de vingers op de
ruiten en keek naar buiten.
Toen er een halfuurtje later op de denr
rd getikt, kwam op zijn norsch „binnen"
-■rifde boertie de bnvr binnen.
„Morgen, meneer. Ik wou even mijn be
lasting betalen, ziet u."
Dezelfde roode zakdoek kwam te voor
schijn en werd losgeknoopt. Eerst het be
last ingpapier en dan volgde een rolletje
oenten. De andere negen bleven in den zak
doek.
„Ik heb me bedacht, meneer," verklaarde
de boer; „nu wou ik alleen maar een ter
mijn betalen. De eerste termijn, meneer, dat
is tien oenten. Wilt u dat in orde maken
alsjeblieft?"
Tien oenten moest de ontvang r natuur
lijk wel aannemen. Hij begreep heel goed,
dat het een plagerij van den boer was, en
zijn humeur werd er niet beter op.
„Dank u wel, meneer," zei de boer be
leefd, toen hij het belastingpapier in ont
vangst nam. „Goeden morgen, meneer 1"
Maar hij kreeg geen antwoord, want de
ontvanger was boos.
Hij zou nog veel boozer zijn geweest, wan
neer hij geweten Lad wa. de boer in zijn
schild voerde.
Een kwartiertje later werd er weer ge
klopt en weer kwam binnen dezelfde boer
met denzelfden rooden zakdoek, waarin een
belastingpapier en negen rolletjes, ieder
bevattende tien oenten.
„Ik wou den tweeden termijn van mijn
belasting betalen, meneer," en met veel om
haal werd de zakdo k weer losgemaakt;
„ziet u, tien oenten, hier ie het papier, als
jeblieft."
Dc entvanger bromde, de boer glimlachte
genoeglijk, terwijl hij het stompje pijp, dat
hij tusschen de lippen hield van den eenea
kant van zijn mond naar den anderen
bracht. Zoodra het papier behoorlijk was
ingevuld verdween dc bo°r met zijn beleefd:
„Goeden morgen, meneer!"
Vóór er een kwartier rerloopcn was
stond de boer alweer voor de oogen van doe
woedenden ontvanger, „om den derden
belastingtermijn te betalen", en tien minu
ten later stond hij er alweer.
Nu begreep de ontvanger waar de man
heen wild© en hij z«i, toen de boer voor do
vijfde maal verscheen, met een nijdigen blik
naar den rooden zakdoek:
„Ja, geef nu maar op; ik zal de rest vati
je centen wel aannemen."
„Neen," grinnikte de boer, „ik behoef
mijn belasting niet ineene te b talen, als
ik dat niet wil. Ik mag ze in termijnen be
talen en ik verkies in tien termijnen te be
talen. En er staat niet in de wet hoeveel
tijd er tusschen twee termijnen moet ver-
loopcn. Als ik nu om het halfuur wil komen
betalen, mag ik dat best doen." En hij
telde voor de vijfde maal zijn tien centen
neer en de ontvanger maakte het papier in
orde en streek zuchtend de con ten op. Hij
zag nu wel in, dat hij toch de honderd
centen in kas zou krijg-n, die hij eerst zoo
grof geweigerd had. En nu moest hij er
veel meer voor schrijven dan het gAval ge
weest zon zijn, wanneer hij het geld maar
dadelijk had aangenomen.
Nog vijfmaal kwam de boer het kantoor
binnen met zijn tergend-vriendelijk„Goe
den morgen, meneer I" Nog vijfmaal kwam
de roode zakdoek op de proppen. Vijfmaal
nog werd een belastingtermijn ten bedrage
van tien losso oenten uitbetaald en het be
last ingpapier in ord© gemaakt. Vijfmaal,
neen vele malen meer vloekte de ontvanger
en grinnikte de boer.
Toen de deur van het kantoor eindelijk
voorgoed achter den laatste dichtviel, zonk
de arme geplaagde ontvanger op zijn stoei
neer en balde in machtelooze woede de vui»
ten. Het verdere gedeelte van den dag werd
hij met rust gelaten om het geval te over
denken.
Er kwam niemand meer.
„Wat scheelt uw kleintje toch, Marja»
Stepanofna?"
„Ik weet het werkelijk niet. Hij is voort
durend zoo warm, klaagt over hoofdpijn.
Hij is daarbij zoo vreeselijk ongedurig,
huilt telkens en .wil geen medicijnen in
nemen.
„Wie behandelt hem?"
„Dr. Waweljef. Hij weet nog niet,
het worden zal."
„Neem toch dr. Offenberg. Dat is eerst
een uitstekende kinder dokter I Die verstaat
nog eens de kunst om met kinderen om te
gaan 1 Eiken keer brengt hij speelgoed voor
de kleine patiënten mee I Natuurlijk wach
ten zdj met verlangen op hem en zij ge
hoorzamen hem graag, wanneer hij hals of
tong of iets anders wil zien. En dan doet
dr. Offenberg zóó: hij schrijft den kinde
ren een geneesmiddel voor. Waaneer het
gereedgemaakt is, komt hij weer en neemt
in tegenwoordigheid van het kind zelf een
weinig er van in. De kleine patiënt doet
het dan natuurlijk ook zonder tegenstre
ven. Hij heeft een ongehoord groote prak
tijk."
„Zoo, maar dan zal hij toch zelf een ko
lossale hoeveelheid medicijnen slikken?"
„Och, dat behoort zóo bij het vak En
dan, weet u, zulke kindermedicijnen wer
ken bij volwassenen niet zoo heel erg."
„En hoe gevoel je je nu wel, nu je ge
trouwd bent, Lisa?"
„Eerlijk gezegd, niet zoo heel bijzonder.
Het is erg vervelend, weet je. Mijn man
heeft zieh als nachtdokter laten inschrij
ven."
„Als naohtdoktor? Wat is dat?"
„Wel, weet je dat niet? Volgens d© nieu
we wet worden de doctoren verdeeld in
dag- en nachtdoetoren, net zoo iets als de
koetsiers, weet je. De dagdoctoren mogen
alleen overdag praktijk uitoefenen van ne
gen uren des morg:ns tot n?gen uren des
avonds; de nachtdoctoren omgekeerd: al
leen des nachts van des avonds negen tot
den anderen morgen negen uren. Mijn man
heeft zich als nachtdokter doen inschrijven,
omdat hij het op die wijze niet zoo druk
heeft, en het honorarium voor alle diensten
grooter is. Aan de huisdeur hangt des
nachts een roode lantaarn, met het op
schrift: Nachtarts. En dus slaapt hij
overdag, staat des avonds om acht uren op,
drinkt thee en gaat daarna uit om zieken
te bezoeken. Te middernacht ontbijt hij, om