0 ZONDAG5B1AD- 1ÈID5CH DAGB1AD Derde Blad. Alk o oaoöêóoeöaöseö©® ill WE BNBitEKERS. No. 1^*743. 14 Maart 1908. f?>iiiï??igtê?t1|ii?tisii?i»iii?^pCT^iS VAN HET i- r Pioter Malm, de koster van de kerk te Veenoord, zat nog laat in den avond aan zijn kerkelijke administratie te werken, want het was November en de boeken moesten bij zijn, als het jaar werd afgeslo ten. Vrouw Malm kwam binnen, doodmoe, want er was geslacht en dat gaf haar al tijd groot» drukte. Koster Malm was namelijk te gelijk boer. Hij had een kleine boerderij, hoewel deze hoofdzakelijk, door zijn vrouw bestuurd werd, die daarin weid bijgestaan door een knecht, terwijl Malm zioh meer met de kos terij ophield. „Ziezoo, Pieter," zeide zij, terwijl ze op een stoel bij zijn schrijftafel neerviel; ,,ik heb een zwaren dag achter den rug, maar alles is afgeloopen, de koe geslacht en het vleeech ingezouten. Het ging me eigenlijk wel aan mijn hart van onze arme roodbon te; zij wae zoo'n lief dier en zoo aan mij gehecht." „Ja, vrouw", antwoordde de koster, ter wijl hij even van zijn schrijfwerk opkeek, „het is wel treurig, maar het is nu een maal zoo, het dier is den mensch tot voed sel gegeven." „Blijf je nog op?" „Ja,- ik heb nog het een en ander te doen, wat ik gaarne vanavond nog af had." „Zoo, dan ga ik maar vast naar bed, want ik kan mijn oogen haast niet open houden." „Rust wèl, vrouw I" Maar vrouw Malm was de kamer nog niet uit, of men hoorde een rijtuig, dat voor het erf stilhield, en weldra kraakten voetstappen op het kiezelzand in den tuin voor het huis. „Wie kan daar zoo laat nog zijn?" mom pelde de vrouw. Reeds werd er aan de deur geklopt, de koster ging open doen en kwam weldra te rug, gevolgd door een man, die een druip- natten mantel om had, want het regende geducht. „Hier is nog een gast, vrouw," zei hij „mijnbeer komt vragen of hij even mag schuilen tot het weder wat bedaart; hij moet in een open sjees nog naar Assen en zijn paard is doodmoe. Ik heb hem gez°gd, dat hij welkom is". „Natuurlijk," zei vrouw Malm. „Geef uw mantel maar hierdien zal ik in de keuken te drogen hangen; het vuur is ~og aan, en tevens zal ik u den weg wijzen naar den stal, dan kan onze kneoht u helpen het paard uit te spannen." „Gij zijt wel vriendelijk, juffrouw," ant woordde dc gast, een net gskleed inan met een gunstig uiterlijk. ..Hier is mijn mantel en dan mag mijn knecht, die in de sjees zit, zeker ook wel zich b'j het keukenvuur wat laten drogen?" „Ja, ja, zeker, en ik zal dodelijk koffie voor u zerfcten." „Neen, dca dat niet; ik heb een fleeoh "ihten Fr^nschen oognao bij mij; wanneer go water koken wilt, dan stel ik u voor eens een bowl klaar te maken, zoo heerlijk als ge er zeker nog nooit een geproeu» hebt." Dat stond koster Malm wei aan. Hij hield veel van een gezellig praatje en deze vreemdeling maalkto een gunstigen in dros. op hem. Het duurde niet lang of dc bowl dampte op tafel en de gast schonk de glazen in, maar vrouw Malm verontschuldigde zich, toen zij één glas had gedronken, en ging naar bed. Do vreemdeling was inderdaad een aan genaam moDsch. Hij had veel gereisd en rwist koster Malm veel te vertellen, waar naar deze met open mond luisterctc. Zco onder het praten had koster Malm ook het een en ander van zichzelf verteld en had do gast, die zich voorstelde als Willem van Zuren, paardenhandel aar, en op weg was naar Assen, waar hij voor een proces moest wezen, hem ongemerkt uitgehoord, dat de buks, die aan den wand hing, dien de tot verdediging van huis en erf en van het kerkgebouw, hetwelk recht over dc kos terswoning lag, en do sleutels, die daaron der hingen, van de kerk en de consistorie kamer waren, waar het kerkezilver word bewaard. Daarbij was do bowl inderdaad heerlijk en koster Malm liet zich den grog terdege smaken, terwijl de gast er wel voor zorgde, dat zijn glas niet ledig bleef. Wat er verder gebeurde, weet koster Malm niet, maar op een gegeven oogenblik werd hij wakker geschud door zijn vrouw, die angstig riep; „Pieter, Pieter, word toch wakker, ik ben al een kwartier beaig je te roepen. Wat is er toch gebeurd? Er is onraad, er brandt licht in do kerk!" Malm sprong overeind. Zijn beenen wogen als lood en even zwaar was zijn hoofd, maar die laatste woorden brachf«.n hem tot bewustzijn: de kerk was in gevaar, de kerk, die aan zijn hoede was toevertrouwd Hij ging naar den wand, waar de sleutels altijd hingen: zij waren verdwenen. „Roep den knecht," zei hij tegen zijn vrouw, terwijl hij zijn buks van den wand nam, maar de buks was ontladen on on bruikbaar gemaakt en vrouw Malm zeide: „De knecht ligt in de keuken op den vloer to slapen, zóó vast, dat hij in bet ge heel niet wakker te krijgen is, zelfs niet toen ik hem water in het gezicht wierp." „Goede hemel, wat is er dan toch aan de hand?" „Hij heeft in de keuken gezeten met den knecht van dien vreemdeling; meer weet ik er niet van." De vreemdelingen 1 Daar ging Malm ecndklaps een licht op: die vreemdelingen hadden hom cn den knecht met een slaapdrank bedwelmd en daarna de buks onbruikbaar gemaakt: met welk doel bleek duidelijk uit do afwezig- j heid d r sleutels van de kerk en bet licht, dat Malm nu ook zwak docrr de kerk even steers zag schijnen. Geen twijfel meer, die vreemdeling en zijn knecht waren dieven, die het op hot kerkezilver gemunt hadden. Waf te doen? Koster Malm was een krachtig man on niet bang uitgevallen, maar hij stond on gewapend en alleen tegen de twee scbertnei*. De kerk lag «enigszins verwijderd van Oct dorp, minstens een kwart'.cr loopen, en ueC was al diep in den nacht; in het dorp zou geen mensch wakker gevonden worden en eer Malm hulp gehaald had, konden de' dieven reeds met hun buit, het kostbare kerkezilver, ver weg zijn. Voor lang beraad was echter geen tijd. Kleed je zoo spoedig mogelijk, vrouw'', zei de koster, „cn ga naar het dorp om hulp te halen I" „En jij vroeg vrouw Malm ongerust, want zij konde haar man te goed, om niet to weten, dat hij in dien tijd niot werke loos blijven zou. „Ik houd hier de wacht en zal doen, wat er gedaan kan worden. In geen geval zal ik dulden, dat de dieven zich van de mij toevertrouwde kostbaarheden meester maken „Waag je niet roekeloos Maar Malm let-.ic zijn vrouw het zwijgen op. „Doe wat ik gezegd heb, er is nu geen tijd te verliezen. Vrouw Malm wierp zich in allerijl eeni- g© noodzakelijke fcleedingjativkken om en spoedde zich voort naar het dorp. Malm wilde naar de kerk gaan, maar dat ongewapend to doen, zou inderdaad roekeloos zijn geweest, want hij kon wel begrijpen, dat de dieven wapenen bij zich zonden hebben. Daar herinnerde hij zich, dat er juist vandaag geslacht was; in de schuur zou dus wel een mes of een bijl te vinden zijn, om als .wapen dienst te doen. Hij stakeen lantaarn aan en ging de schuur in; maar nauw was hij over den drempel, of hij deinsde verschrikt terug. Beschenen door het weifelendo 1 laarn- lioht, zag hij daar iets ijzingwekk Is, icis bloederigs zweven, maar hij herstc zich spoedig: het was' de huid der roodbonte koe, die, pas gestroopt, aan den zolder van de schuur te drogen hing, met de twee grooto hoorns en de hoeven er nog aan. Daar kwam MaJm op een goede ge dachte. Ving maakte Lij de huid los en 6loeg haar om het lijf, zoodat de hoorns juist op zijn hoofd kwamen te staan en hij de hoe ven der voorpooten bij zijn handen had. Nu nog voor alle zekerheid een groot sla gersmes meegenomen en zoo toegerust sloop hij geruisohloos de kerk binnen, waarvan de deur op een kier stond. In de kerk zelf was het donker, maar de deur der consistoriekamer stond open en daar hoorde hij, hoe de dieven bezig wa ren de zilverkast open to breken. Malm ging de '"7k door naar de oons»- toriekamer en bW#f bij do deur staan. Duidelijk hoonae hij de dieren nwit gj

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1908 | | pagina 13