ZONDAGSBLAD*
LÉID5CH DAGB1AD
VAN HET
No. 14*725.
Derde BIa<£
22 Februari 1908.
jsL.
A
Eerste Liefde.
•,^Sl«v t iT: iT: !tt {tt is: iTi
Jlii 6««eöooöea<3«öödö lil
„Het kermisvolk is ot 1 Het kermisvolk
i6 erl"
In stormloop, zoodat kun bolle wangen
Bckudden, sprongen twee knapen de speel
plaats bij do school binnen, midden tus-
schen de kameraden. Op de markt hadden
zij do kermiswagens gezien en hadden nu
haast, het nieuws mee te deelen. Met over
slaande stemmetjes gildon ze maar aldoor
„Het kermisvolk is er 1"
Het lawaai der spelende 'kinderen ver
stomde; ballen en knikkers raakten in
rust, en met vooruitgeschoven kopjes
drongen allen zich om de ademloos ver
tellenden.
,,Er rijn ook twee kleinen bij, een jon
den en een meisje, maar de jongen is de
sterkste. En vier wagens hebben zei"
„Vier wagensriep men verbaasd.
„Is er ook een (koorddanser bij?"
„Nul Die kleine jongen danst op het
koord," verzekerde de eerste ocde.
,,Leugens^, zei de andere; „je weet er
immers niets van."
,,Of ilk het weet! Hij heeft het mij toch!
zelf gezegd. Hij zaJ zijn zusje in een krui
wagen over het koord rijden. Dan krijgt
se een pakje aan als een prinses!"
„Lekker 1 Lekker 1"
De kinderen sprongen door elikaar in
onstuimige blijdschap; een troep reizende
kunstenmakers was een gebeurtenis in het
stadje.
Alleen Anton, de kleine Anton van den
meester, scheiddo zich van de anderen en
school in een hoekjo. Hij was een stille
jongen.
Een prinses! dacht hij, cn zijn oogen
fonkelden, de groote, ronde oogen, zwart
als een sprookjeswoud. Doch dat woud zag
niemand; alleen zijn moeder en hijzelf.
Hij alleen bezat ook een tooverstaf over
het sproolkjeswoud, en als hij wilde werd
het er licht van duizend kleurige vlam
men, die een heele wereld bestraalden, veel
ychooner dan de werkelijke wereld om hem
heen.
Maar iets had daarin tot dusver nog
ontbroken: een prinses, zooals zijn broe
der had, die al ambtenaar was. Die
noemde Irmgard van den dokter altijd
zoo; zij was zijn meisje en hij zou met
haar trouwen, als hij een hoogero betrek
king kreeg.
Zoo'n prinses ontbrak Anton nog. En
nu had hij haar gevonden.
Bij het luiden der schoolbel verduister
den de lichtjes in Antons oogen. En zwart
en zwijgend was weer het woud. Zoodra
echter de schooltijd om was, nam Anton
zich voor, zelf naar de prinses te gaan
zien.
Hij liep langs den huizenkant, om biet
met de anderen mee te draven midden in
de straat. O, wat viel de weg hem lang!
Maar eindelijk, ja, het kwam uit: daar
stonden da vier groene wagens,
ing op een «toep züteai: aoo
kon hij op zijn gemak alle heerlijkheden
Middenop het vierkante pleintje stonden
twee hoog© palen, aan den voet daarvan
was een klein, podium. Daarop zouden de
kermisreizigers hun kunsten vertoonen, ai-
gewisseld door grapjes van August den
Domme. Dat wist Anton. Tusschen de pa
len hingen do rekstok en de blanke rin
gen, waaraan de menschen hun acrobaten-
stukjes zouden verrichten. Ook hing er een
groot, blank ding, gevormd als de lier,,
die Anton op vaders muziekboeken had
gezien.
Wat zouden ze daaraan voor kunsten
yertoonen
Onderwijl zochten, de zwarte oogen hec
prinsesje. Een kop als een raagbol stak
naar buiten uit de met gordijntjes be
dekte wagen vensters, keek naar rechts en
links, dat de zwarte lokken in den wind
fladderden, en verdween weer.
„Zou zo dat zijn?" dacht Anton.
Meteen stond rij al voor de deur in haai
korte rokjes, trok de lange kousen omhoog
en sprong vroolijk over het plein. "Wat
kon ze loopen en wat was zc mooi 1 Al
had ze ook niet de prachtige kleeren aan,
die eigenlijk bij haar hoorden, zóó kon al
leen een prinses loopen. Z ij n prinses
Dat zou ze nu zijn.
Maar en over de verlangend groote
oogen kwam een schaduw als de
comedianten nu weer verder trokken 1
Dan zou zij ook weggaan. Daaraan had
Anton niet gedacht en nu moest cr raad
gesahaft worden. Het leek moeilijk, doch
een oogenblik slechts. Want hij haid im
mers zoo'n goeden papa. Als hij het hem
heel vriendelijk vroeg, zou hij het prin
sesje wel in huis willen nemen en zij zou
den samen spelen en opgroeien als broer
tje en zusje. Als zij eerst groot waren, zou
ze zijn meisje worden. Ja, zoo moest het
wezen.
Getroost keerde Anton naar huis terug.
Over de populieren van de speelplaats
hing de avond. Voor een venster der slaap
kamer zat Anton, de kin op de handen, en
tuurde naar het spel der rustelooze bla
deren, die wonderlijke schaduwen wierpen
op den donkeren hemel. Ridders, die in
het tournooi op elkaar instormden, heksen
op bezemstelen, kameel en, dansende apen
en clowns met koddige gezichten.
Van de markt kwamen de tonen van een
vermoeid draaiorgel.
De schemeravond-visioenen war n An
tons liefste gezelschap, doch heden had hij
die vrienden liefst in den steek gelaten,
om naar do kunstenmakers te vliegen en
zijn prinses te zien. Maar dat ging niet.
Hij had papa moeten beloven thuis te
blijven, maar die zou dan ook dadelijk he
den met den vader van zijn prinselijke
bruid spreken.
Och, wat viel het moeilijk zijo belofte
te houden. Had hij dat vooraf geweten,
dan zou hij eerst morgen zijn vader alles
hebben verteld.
Moedig kampte hij tegen zijn nieuwsgie
righeid. Maan- groeide en groeide en
werd toch sterker dan zijn wil. j-n Anton
bezweek.
„Maar een heel klein poosje," zoo sloot
hij vrede. „Ik zal goed in het donker
wegschuilen, dat niemand mij riet."
Toen was hij op straat.
Al in de verte zag hij rood flikkerende
lichten en een zwart gewoel van menschen,
die drongen om de palen en touw. n rond
om het podium. Een gemurmel van stem
men ridsobtc, werd luider, naarmate li j
nader kwam. er tusschen de piepende to
nen van het orgel.
Behoedzaam sloop Anton buiten het
licht, dat viel in de monding der straat
bij do markt.
Juist sprongen drie kunsten makers op
het podium, en ach I hij had ook wol
willen springen als een geitje zijn prin
ses was er bij
Wat was die nu mooi en vreemd gekleed 1
Een grasgroen kostuum droeg zij, not als
een groene boomkikvorsch in zijn sprook
jesboek, die een betooverde prinses was.
Om de heupen had rij een brecde, roode
sjerp en eeü roode strik brandde in bet
nacht-zwart© haar.
Anton was tot bij een der kermiswagens
geslopen. Hier stond hij gedekt en kon toch
goed zien. Het heele mooie schouwspel
vlak voor hem.
O, wat kon die prinses springen
Dat deed niet één van de schooljongens
haar na. Zij rolden door elkaar als bal
len, liepen op de handen, klauterden boven
op eikaars schouders en sprongen dan weer
omlaag, dat do plankeu (kraakten. En tel
kens als zij een kunst hadden gedaau,
wierpen zij kushanden naar do loeschou-
wers, die luid handenklapten, dat het weer
kaatste tegen de huizen.
Anton klapte mee.
Eenmaal echter was rijn prinses bijna go-
vallen, doch zij stond zoo. vlug weer op de
beenen, dat Anton geen tijd had tc schrik
ken. Zijn donkere oogen straaldeo van ge
luk; zijn wangen gloeiden. En eer hij hel
voorzag, hadden de kunstenmakers huo
nummer afgespeeld en liepen terug naar
den wagen, tegen welken hij leunde.
Pas evenwel was 'de deur achter hen
dieht, of daar 9chaldon twee klinkend©
oorvijgen en met een behendigen sprong
was het meisje op straat. Een regen van
scheldwoorden volgde haar; daarop klap
te dc deur weer toe.
Daar stond zij nu in haa^ glinsterend
groene pakje naast Anton en wreef met de
hand langs de gloeiende wang In zijn
schrilk bespeurde hij in het geheel geen
vreugde, wijl het prinsesje zoo dieht bij
hem was.
Doch spoedig welde medelijden op. Hij
raakte zacht haar arm en vroeg met rijn
streelende stem
„Waarom hebben z© je geslagen? Wa»
dat je papa?"
Met een ruk trok de kleine haai arm te
rug, als werd haar onrecht aangedaan.
Met toornige oogen snauwde zij hem toe:
„Wat .wil jij, kleine kleuter? Waar be
moei jij je mee? Po» op, al» ik vader mep,