fo
VOOR DEJEUGD
IE-IDSCH DAGB1AD
I
föjo.
m
&L
f'È
No. 14*722. Woensdag* 19 Februari Anno 1908.
1
Een leugentje om bestwil.
Een prettige verrassing.
O
ÏV.
1 O e 1 I J 9 a 9 6 1 «s ©0 G R i i
•V.
Een noodzakelijk kwaad, hoort men dik
wijls zeggen als er van een zoogenaamd leu
gentje om bestwil sprake is. Een kwaad,
dat is bet zeker, maar noodzakelijk is bet
volstrekt niet. En toch maakt ook gij mis
schien wel eens van zoo'n leugentje ge
bruik, zonder er bij na te denken of ge
niet even goed de waarheid bad kunnen
spreken.
Bedenk eens ernstig, waar is feitelijk de
grens te trekken tusschen een leugen om
bestwil en de eigenlijke waarheid? Dat kan
niemand! En wanneer een uwer soms denkt
dat bij of zij er zich nooit schuldig aan
maakt, dan zullen we ^ns een feit opnoe
men of een spiegel voor houden, die u hel
der toonen zal, dat er al heel weinigen zijn,
Jie zich niet beschaamd zullen omkeeren,
loodra zij daarin gekeken hebben.
Er wordt gebeld: een schoolmakkertje
om jongejuffrouw An netje te spreken. An
ne is echter nog ni-t gekleed en zegt tegen
dc dienstbode: „zeg maar dat ik al weg
ben." Waarom wordt zulk een boodschap
gegeven? Waarom mocht de dienstbode niet
zeggen: „de jongejuffrouw is bezig zich te
kleeden."
Zoo gaat het ook wanneer huiselijke be
zigheden niet toelaten bezoek te ontvangen,
dan zegt men veelal tegen de dienstbode:
„niemand thuis, hoor Betjel terwijl de be
zoeker of bezoekster wellicnt reeds iemand
voor het raam heeft gezien, „dat niet thuis
geven" beeft al menigen vriendschapsband
verbroken of tot onaangenaamheden aan
leiding gegeven.
Zoo wordt er ook dikwijls bij het bedan
ken voor een of andere uitnoodiging zeer
onbeleefd of onverstandig te werk gegaan.
De gaat wellicht niet graag naar een par
tijtje en laat dan weten dat ge door onge
steldheid verhinderd zijt en misschien ont
moet datzelfde vriendje of vriendinnetje
n dan op straat, en is daar gekrenkt of
verdrietig over; of wel, ge zegt dat ge reeds
een uitnoodiging had aangenomen en later
komt uit dat ge dien avond kalm thuis hebt
gezeten. Doch ook, al kwam het niet uit,
waartoe die onwaarheid? Yeel liever dan
leugens te verzinnen, had ge naar dat par
tijtje moeten gaan. Het leven legt on» aller
lei verplichtingen op, ook wel eens om te
moeten omgaan met menscben met wie ge
niet veel op hebt en het is goed dat ge u
vroegtijdig daarin oefent.
Zoo kan ook de dansles tot allerlei leu
gentjes verlokken. Go zegt bijvoorbeeld tot
een kennisje; „hoor eens, met die of die
dans ik liever niet en komt die- u dan. vra
gen, zegt ge kort en bits: „ik heb dien
dans niet meer vrij." Gij beschouwt dit
als een eenvoudig leugentje om bestwil en
bekommert er u niet om als dit laatste
wordt ontdekt. Dat de bewuste persoon
het dan aan zijn vriendjes vertelt en dezen
u op hun beurt links zullen laten liggen
daaraan denkt ge niet.
Er zou nog heel wat over dit onderwerp
te zeggen vallen, doch we zullen ditmaal
nog slechts een enkel staaltje aanhalen: De
verjaardag- en St.-Nicola-as-leugcntjes, wat
een bron van pret en verrassing op die
dagen; maar moet dit dan altijd zijn ten
koste van de waarheid?
Moeder zegt tegen haar dochtertje:
„Wat zie je bleek, kind, ben je niet
wel
„Mij scheelt heusch niets, moe," is het
antwoord, en toch heeft Lientje hoofdpijn,
omdat ze avonden achtereen tot na mid
dernacht heeft zitten werken aan een heel
fijn borduurwerkje voor moeders verjaar
dag. Doet dat nooit meisjes, offer nooit
uw nachtrust op voor iets dergelijks. Hebt
ge over dag geen enkel vrij uurtje daar
voor, zeg dan liever ronduit aan uw moe
der, dat ge dagelijks gaarne een paar
uurtjes alleen op uw kamertje wilt zitten;
ze begrijpt dan beter wat er aan de hand
is en zal het u gaarne toestaan.
Wordt er soms iets gevonden, dat ge
voor een geschenk bestemd hadt, zeg dan
oprecht: „vraag er mij niet verder naar,
ge zult spoedig zien, voor wie het bestemd
is." Is dat niet veel beter dan zoo'n leu
gentje „om bestwil"? Maar voor alles
inoet ge nooit een of ander werkje, dat ge
zelf niet gemaakt hebt, voor eigen werk
uitgeven. Hoevele meisjes hebben dat al
gedaan en later, daar dit haar zoo gemak
kelijk viel, als volwassenen blijven doen
Geloof niet, dat degene, die dit geschenk
ontving, deze bedriegerij onverschillig is,
wanneer hij of zij er achter komt. Ze zul
len u misschien niets zeggen, maar zeker
in stilte wenschen, dat ge hun liever niets
had gegeven.
Met goeden wil en kalm nadenken, zal
het u stellig gelukken, de grootste vijan
din van ons gezellig leven, „de leugen om
bestwil", buiten de deur te zetten
„Zoudt u zoo vriendelijk willen zijn mij
den weg te wijzen naar de Bakkerstraat,"
vroeg een eenig9zins afgematte stem in
mijn nabijheid.
Het was een sombere regenachtige avond
in December en ik kwam terug van mijn
zuster, bij wie ik den dag had doorge
bracht. Mijn neefjes en nichtjes waren in
staat van groote opgewondenheid* want
don volgenden dag zouden zij een grooo
feest bijwonen en ik hoorde nog de vroo-
lijke uitroepen, waarmede zij van mij af
scheid hadden genomen: „dag tante, tot
morgen
Eensklaps zag ik naast mij een klein
meisje in de duisternis opduiken. Het wai
een kind met een lief, vriendelijk gezichtje
en mooie donkere krullen, maar zij zag
er koud, droevig en verschrikt uit. Zij
had een groot pak onder den arm, dac
blijkbaar veel to zwaar voor haar zwakke
krachten was en ik verbeeldde'mij, dat de
smeekende blik, die op mij werd gericht, de
bedoeling had mij hulp te vragen. Ik ge
voelde mij tot deze kleine vreemdelinge
aangetrokken, te meer daar ik nu dacht
aan het verschil tusschen haar en de kin
deren, die ik even te voren verlaten had.
Daar alles weelde, overvloed, vroolijkheid?
hier een eenzaam, verlaten schepseltje,
dat blijkbaar in angst en nood verkeerde.
„Weet je den weg niet, lieve?" vroeg ik
haar.
„Neen, niet goed," was het antwoord,
„ik moest voor tante dit pak gaan halen
bij iemand, waar ik nog nooit geweest was
en ik denk, dat ik toen een verkeerde
straat ben ingeslagen. Tante zal wel boos
zijn, dat ik zoo lang wegblijf." Bij deze
woorden welden er tranen op in haar
oogen.
„Altdi kind," zei ik', „ik zal zien of ik
je terecht kan brengen, maar ik weet
heusch niet welke straat je bedoelt."
Op hetzelfde oogeblik zag ik een werk-,
man met zijn dochtertje aankomen; hijj
werd juist aangesproken door een jongen,
die met den rng naar ons toe stond. Ik-
wilde naar hen toe gaan, om te vragen,
of zij het kleine meisje soms konden thuis,
brengen, toen de jongen eensklaps op-,
keek en op ons toekwam.
Marieriep hij vroolijk uit.
Het kleine meisje gaf een gil van blijd*
schap.
„O, Willem!" klonk het als een juich
kreet en in het volgend oogonblik vloog
zij in de haar toegestoken arisen...
Het duurde eenige oogenblikken, vpor
de kinderen weder tot bedaren waren ge
komen en het kleine tooneel, da/t zich had
afgespeeld, was voor mij even aandoenlijk
als verwonderlijk. In het eerst kon ik
niets van hun uitlegging begrijpen, maar
eindelijk kwam ik tot de wetenschap, dat
de zaak aldus gelegen was: Willem waa
een broer van Marie. Hun ouders stierven;
een paar jaar geleden en de kinderen be
zaten geen cent. Een zuster van hun moe
der, die modiste was in de naburige stad,
bood aan om het kleine meisje bij zich te
nemen, terwijl de jongen onder voogdij zou
komen van een oom, die een heel eind van
daar woonde. Het waa de eerste maal,
dat men hun had toegestaan zijn zusje te
gaan bezoeken en hij was voornemens ge
weest haar te verrassen do. c geheel on
verwacht vóór haar te staan. Toon hij een
werkman togen kwam, vroeg hij hem don