Goede oplossingen ontvangen van: Anekdoten. nu den haa*?" „Neem me niet kwalijk, meneer," was het goed bedoelde antwoord, „ze hadden op bet oogenblik geen hazen, ik heb maar gerookte paling meegebracht, Ingez, door „Acacia" to Voorschoten. „Zeg Jaap, waar is de weg naar het dorp", vroeg een wielrijder'' aan een boer, dien hij passeerde. De boer fronste zijn wenkbrauwen en vroeg: „Hoe wist u, dat ik Jaap heette?" „Dat heb ik geraden." Boer„Nu, dan moet u den weg naar het dorp ook maar raden." Mijnheer: „Wou jij hier loopjongen wor den. Wat kan je zoo al Jongen: „Loopen, mijnheer." Ingez. door Israël Slager. Twee wielrijders zijn samen op een tocht uit. De een, zijn twee wieier in ijlende vaart aanzettend, raakt den ander zoo ver voor uit, dat ze elkaar niet meer zien. Maar de eerste, op een gevaarlijken hoek gekomen, stuift tegen een hoop steenen aan, waar door het rijwiel omslaat, en de berijder ge heel in de gebroken spaken verward ligt. De tweede, bedaardere rijder ontmoet een oud vrouwtje: „Zeg eens, moedertje, heb }2 geen meneer op een velocipède gezien?" „Nee, ik heb geen filecepee gezien, maar daar gunt om don hoek leit een man aan den weg ouwe perrepluus te repareeren, Die kan 't u misschien zeggen." Oplossingen der Raadsels. i. Gramophoon. II. Leiderdorp Woerden Alfen Rijs wijk Rijnsburg. UI- j Leiden. IV. Schaatse n rijden. V. Weesp. „Willem Tell", W. S. de Jongh, „Palm tak", „Blondine", Jacoba Stephanus, Alex Griffioen, Nico Bink, Jan v. cL Graaf, Abraham en Heintje Vaneveld, Marie en "Willem Bink, „Boschanemoon", Reinier du Pon, „De twee perziken", Johannes en Jacobus Bonsel, Martha Stroebei, „Water lelie", Bert v. d. Mark, „Magnolia", „Vinkje", Beb v. .d. Mark, Greta Louw- rier, Helena Mes, .Appelbloesem", Jansje en Greta Bernard. „Cromwell", „Rozen knop", Marie v. Hooidonk, Israel Slager, Johanna en Gerrit v. d. Nieuwendijk, Hen drik Botermans, „Hortensia", Tooe, Cas per en Hendrik Boom, Antoon en Gerard Righart v. Gelder, Marie Bcllof, Geertrui- da v. d. Lof, „Alpenviooltje", „Roodkap je", J. en M. Planjé, „Vergeet-mij-nietje", Nioo J asperse. Jacobus v. d. Velde, Kapi tein Maryat, „Witte Lotus", „Pioenroos", Nico Laman, Johanna Goddijn, „Tortel duifje", Johan, Frans en Gerard Vodegel, „Hyacinth", „Doornroosje", F. Löwen- steyn, Jacoba van Weeren, Petra Methorst, „Junidauw", Marie v. d. Heuvel, Jacobus Staf leu, Abraham v. Rosmalen, F. v. d. Mey, M. Schoevers, Martha, Gerard ©n An ton Loozen, Jozeph Beenakker, Ida Dirkse, Nioo v. d. Rcyden, Cornelia Beurze, Cor nelia en Johanna Opdendrees, Maria Ver hoeven, Willem Veldhuyzen, „Ceaaar", Truus Los, Puck Isenbach, Lie Rooze, „Grace Darling", Adolf v. d. Linden, „Klaproosje", „De twee witte seringen", Gerard Wakka, Betsy en Nelly Grocn, Ja- nie Groen, Dirkje Bellof, Hendrik v. d. Werf, Jacob Massaar, „Erica", Pieter de Wit, Hendrik en Nelli Buitendijk, H. G. v. Welzen, Marie en Betsy de Nie, „Heide- rinnetje", W. en C. Vink, Piet Ober, An nie Zwitser, Pieter Landzaat, „Sneeuw witje", Hendrik Eggink, P. v. Weeren, „Brunette", „Gebroeders", „Karei de Grootte", Anthonia Mulder, „Muurbloem", „Lelietje der dalen", Martha en Catriena van Klaveren, Abraham de Graai, Jaantje en Lena Gest-man, „Heliotrope", Helena Verhoog, Jacobus Wittenaar, Jan en Dina Betgem, Pietje v. d. Boom, Oor Rijstenbil, Hendrika, Johanna en Alida Blom, Corry Hozee, „Christoffel Columbus", C. Kors wagen, J. en F. Wempe, Christiaan Tceu- wen, Paul Jung, Johanna- van Steenbergen. Eduard Veeren, Johan Veeren, Hendrika van Wijk, M. v. d. Laaken, Marinus v. Kerkhoff, J. Kleine, „Rozarnondc", Janniv Eggink, Jacoba Eggink. Piefccr Coffrie. „Viooltje", Bertha Bijtel, Aki Aroli, Maisje Reyneveld, „de Kelk", „Theeroos", Corry Goddijn. „Piet Hein", Anna Rijn bouth, Jan Konijn, Nico v. d. Voort, te Leiden. Rika en Nico Schavemaker, F. v. Am sterdam te A 1 f c n aan den R ij ri. Betsy, Marie, Annie en Jótje Boers, fa1 's-G ravenhagc, Jo, Hazina en Mientje Lemmerzaal en K. dc Vries Cz., te Kaag. Corry en Odilia Wcrnink, Gerrit van der Lee, Beatrix en Jacobus van Ommering, Johannes Dorrepaal, te Koudekerk. Jo Sweenen, to Li s sc. „Sneeuwvlok", „Gouden Regen" Piet d'. u Een kwajongensstreek. Ingez. door Hermine Hun tel man. „Moeder, u zegt heelemaal niets terwijl -1 poffertjes bakt." „Och jongenlief, wat zou ik zeggen?" „Wel, bijv.Jan, wil je eens een poffertje proeven Na afloop van de jacht. Mijnhc. r ging op de jacht en beloofde een i-.oas te schieten. „Nu Klaas," riep, toen hij thuis kwam, zijn vrouw hem tegemoet, „waar heb je nu je hazen?" „Te zwaar om zelf te dragen, ik heb er een knecht uit bet café, waar ik een half uurtje uitrustte, mee laten sjouwen. Kijk, daar komt hij met m ju weitasch." De> man na 'erbij. „Zoo vriend, waar heb je overigens geheel niet aan vleesch en ge voelde zich zeer gelukkig, toen zijn vader hem toestond om alleen in het woud zijn fortuin te beproeven. De moeder maakte eerste wel bedenkingen en meende in haar bezorgdheid dat den jongen knaap licht in het bosch een ongeluk kon overkomen. Hij kon verdwalen, hij kon door een slang ge beten worden. Hij kon ziek worden en in het bosch blijven liggen. Het was voor haar een angstig gevoel, haar zoon, die tot nu toe onder het opzicht van zijn ouders had gestaan., voor den eersten maal aan zichzelven over te laten. Dit echter was het juist wat John zoo trotsch maakte. Hij gevoelde zich zeer ver eerd door het vertrouwen van zijn vader, dat hij, zooals hij zich vast voornam, ze- ter niet zou teleurstellen. Ja zelfs de angst van zijn moeder maakte hem trotsch; het was hem alsof hij werkelijk een gevaar te gemoet ging, en hij wenschte bijna dat hem een groote beer in den weg mocht ko men, dien hij dan voorzeker midden door het hart zou schieten. Toen vader eindelijk moeder had gerust gesteld, zette John zijn muts op. wierp de buks over den schouder, nadat hij re 'in het bijzijn van zijn vader zorgvuldig had geladen, aam afscheid van zijn ouder* cn stapte moedig en vroolijk het woud in. Met de buks had hij echter thuis altijd slechts „opgelegd" geschoten, d. i. hij had den loop op een boomstam, een stuk hout of steen gelegd, ojndat zij hem nog een weinig zwaar was en hij ze niet goed in de vrije hand kon houden. Om hem daarin te gemoet te komen had zijn vader voor hem een soort van „stut" gemaakt, zoo iets als een omgekeerde hooivork. Wilde hij nu schieten, dan behoefde hi.j slechts den „stut" in den grond le steken het voorste deel van den loop in den vork te leggen en clan kon hij dc buks gemakkelijk hanteeren, goed mildkeü en zeker treffen. Met zijn buks over den schouder, wan delde John lustig het bosch in. Do moeder stond in de deur van het blokhuis en zag hem na zoo ver zij hem kon zien, maar John wendde geen enkelen maal het hoofd ora, zoo opmerkzaam keek hij rond, of hij niet dadelijk een stuk wild onder schot kon (krijgen. Kleine vogels zag hij genoeg, maar deze deed hij geen leed, want zijn ouders hadden hem gezegd, dat het wreed was de kleine gevederde boschzangers, die zoo vroolijk op de takken heen en weer huppelden en de boomen van schadelijke rupsen bevrijdden, eenig kwaad te deen. Ook hun Desten verstoorde hij niet cn daarom zongen zij in groot getal rond het blokhuis en waren bijna geheel tam gewor den. Zoo wandelde hij vertier en verder het bosch in en vreesde ook niet te ver walen, want hij ikende do streek zeer goed. Eindelijk bereikte hij dc grenzen van een groot moeras in de onmiddellijke nabijheid van dicht kreupelhout, waar de wilde kal koenen zich gaarne ophielden en waar zijn vader cr reecis menigeen geschoten had. Het was in den herfst en de rijpe blauwe druiven hingen aan groote trossen van de boomen neder. Iri dien tijd vliegen de jonge kalkoenen gaarne boven in de twijgen en pilkken zóó lang aan de trossen tot ze eindelijk naar beneden val len. John sloop zeer zacht en onmerkbaar van het- eenc struikgewas naar het andere, toen hij plotseling in een hoogen boom een gefladder hoorde, en. opziende, een tiental kalkoenen ontdekte, die het zich daarboven recht goed lieten smaken. Zij bemerkten den knaap niet of dachten mis schien dat van zulk een kleinen jager niets te vreezen was. Daarin vergisten zij zich echter, want John zou gevaarlijk genoeg voor ben worden. In hot eerst beefde hij wel een weinig van al te grooten ijver om goed te schieten, maar spoedig werd hij kalm. leunde tegen een boom, legde aan, mikte lang op een der sterkste en grootste vogels, en... drukte af. (Slot volgt.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1908 | | pagina 13