ZONDAGSBLAD' 15IDSCM DAGBIAD VAN HET Strijd om het bestaan. No. 14707. Derde Bfad. 1 Februari 1908. ROMEINSCHE T03NEELEN. Alk 4 OGG0ë6OÖ&»Q6Q66Ó lil Als een donkere plek, de omlijningen vervagend in de vallende schemering van vroegdonkeren avond, zit zij in het kamer tje voor aan de straat. Felle plek van licht staat de gaslantaarn te randen voor de deur, in het neerstroomen van harden re gen, die de glazen dofbeslagen maakt. Een witte luchtstreep tusschen twee Rui zen, snel vallen 1 donker dan, mensclien met glimmende parap'.-ies in haastigen stap voorbij het raam... Kilte van regen-nat in de straat, die is vol modder, en glinsterende plassen tus schen slecht gelegde steenen. Haastig voorbij de menscnen, vol verlangen naar licht en warmte, om te verjagen de ijskoude kilte, di^i ben wikkelt in een mantel, wijd van troosteloosheid. In het voorkamertje aan de straat, neer gevallen op een stoel, een ingezonken ge stalte van een vrouw. Die zit daar te staren op straat in vol slagen duister nu, met oogen, die niet zien, kijkend naar de voor bijgaan den aan haar raam. In de houding van een geslagene, die weet, dat zijn lot van striemen het hem onwrikbaar bedeelde is, zit zij en wac|it. En wacht... en luistert... Niets is meer wakker i.u in iiaar dan dit vaste weten, dat zij luisteren moetluiste ren naar het overg a van de bel aan de voordeur, waarop zij wacht... op; hoop van zegen. Want al lééft daar in haar niets meer, .n haar, afgewerkte, afgebeulde, wie iedere dag gelijk is en egaal, van ruw werk vol geploeter voor de menscnen, die bij haar wonen voor wie het leven is geworden tot een groot, ijcïel woord in den afmattenden sleurgang, die haar uitputte... zij hoopt nog, met het vurige opflikkeren van een laats ten lichtstraal in duisternis. En als die hoop dan weer weg is, dan hoopt zij weer, telkens weer... o, zij hoopt eindeloos, Grootc spankracht van haar be staan is haar hoop. In het licht van de gaslantaarn zit zij na en luistert naar het overgaan van de bel. Sjofel hangt de japon om haar magere lijf, geelbleek is het gezicht, zwart fonke len de oogen er in. Stukgewerkte, knokige handen krampt zij in elkaar op haar schoot. Fijne blanke polsen wijzen op een vroeger bestaan van dame. Een dame is zij geweest, vroeger; lang geleden is dat nu. Colven van bitterheid stijgen in haar op bij dat geweest", maar zij kijkt naar bet zwr 'te vod vaD japon, en krampt nog vaster de stukke handen in een... 't Is of er maar even een vluchtige droom streek langs haar henen, zóó stil zit zij nu weer en luistert. Zij voelt niets meer van al dat andere, dat achter haar ligt, het begraven Verle den, de wreedheid van me nschen-maat schappij, die een weerlooze vroujw liet wor stelen en ondergaan en opduiken weer in een nutteloozen strijd om bestaan. Dat voelt zij nu niet meer. Zij leeft daar voor in een doffe apathie. lederen dag maakt zij de kamers schoon van Raar kostgangers, de trappen en por talen, en dan kookt zij hun eten, en wascht de vaten. Daar is geen oogenblik van den .gansehen dag, dat zij er zich van bewust wordt wie het is, die dat alles doet. En geen oogcnblik in den nacht van enkele uren, die haar gegund wordt, als haar ten doode uitgeput lijf hard als hout neervalt op dc matras, weet zij meer wie het is, die loopt in dit slavenga- reel. Al jaren lang heeft zij niet anders ge roken dan het vuile water uit de gracht, etenslust en weeïg vetten geur van borden- wasschen in zeepsop. Niet anders zag zij dan virveloosheid cn smerigen. boel op ka mers, die moesten geredderd worden. Dat dringt niet meer tot haar door. Maar wonderlijk scherp is haar gehoor gebleven. Daarmee alleen leeft zij nog. Nu opeens, hevig gerinkel boven haar hoofd en brullende Lach-stcmjren, gewone avondgeluiden voor haar... mair nu met een beweging van ongeduld wendt zij haar hoofd naar de openstaande deur. Zij moet de .fa| 1 toch hooren want zij wacht, en haai* wachten is haar hoop op iets, dat komen moet. Zij sjouwt en ploetert en slonst zichzelf af, en ontvezelt iedere spier van haar af gewerkt lichaam eiken dag voor de men- schen, waar zij een stuk brood en een aard appel voor zichzelf verdienen moet. Zij kan zich niets meer granen dan dat allernoo- digste. Want iedere stuiver, die bezuinigd is, gaat naar den man, die haar bracht tot dit bestaan door zijn gebroken beloften, door een heel verwoest leveu van zwakke ling maar dien zij vroeger liefhad. Dien onderhoudt zij nu, dat is nog haar eenig doel. Iedere week komt hij halen wat zij hem geven wil. Nooit spreekt zij eeD woord daarbij en ook hij niet cn zij kijken elkaar niet aan. Maar zij wil het hem blij ven geven, al wat z;i hem geven kan. Daar voor alleen leeft zij nog. Maar nu kan zij niet meer de zware em mers water naar boven dragen, sedert zij eens is gevallen cn alle kracht uit haar linkerschouder verloren heeft Zij heeft een meid gehad, die dat aan droeg. en die de zware pannen van het fornuis in het kookhok voor haar optildo. Die wou er eindelijk den middagkost ook bij hebben. Anders deed ze het niet meer. Toen liad zij haar weggestuurd. Zij had immers geen kost voor haar. Een meid eet geen aardappelen alleen met een stukje vet er bij, en van de mensclien boven bleef nooit eten over... Er was een ander ge Komen. Dat werd hetzelfde liedje. En nog een, cn nog eer., en die hadden gediefd van al les, wat ze konden, in een onoewaakt oogenblik, van het eten, dat zij kookte voor de menschen, die er haar om verweten hadden en hevige standjes gemaakt. Ze wilden allemaal in den kost En zij had geen kost. Toen kon zij or geen één meer krijgen. 't Was als bij afspraak, dat. niets meer kwaun, als zij zich had opgegeven bij de be steedster De emmers water sjorde zij dan zelf bij kitten de trap op, maar midden overdag viel zij soms neer voor dood. En blijven leven wilde zij, cn geld verdie nen. Nu zou er vanavond weer een komen, en zij hoopte, wachtte en luisterde. Hoopte, wachtte en luisterde in het plekkende gele licht van cic lantaarn, met sterk gewend hoofd naar de deur. De dM ging óver, opeens, met een hevi- gen ruk. Zij voelde op leveu dc hoop in zich, een machtigen gloed... Stijf, schokkend stond zij op. In. het geelbleek gezicht schitterden de oogen vol glans van een oogenblik. Zij deed de voordeur open, mei een hart, dat wild klopte in haar keel. F.en gore, ha- veloozc meid stond in de opening met een brutaal gezicht. ,,Nou, juffrouw, mot je mij ook hebben? Veel hê k niet noodig, ze bennen ook niet erg van me gediend, al zeg 'k 't 2elf, weet je, maar 'n dak en de volle kost is niet te veel, zou 'k zoo raggen." Haar knieën knikten en de brandende vlam van haar hoop sloeg neer in den zwaren krater-afgrond, waar ze telkens uit herrees. ,,'k Geef... geen... middagkost. stamel de zij in wanhoop, weer geen hulp te zul len krijgen. ,.Had dat eer gezeid. mensch. bê je gek, 'k had m'n tijd ni.;t bij je verknoeid'', schel schreeuwde de meid met nijdige armbewe gingen, en smeet <2 deur dicht. Toen preste zij de handen, die nog roken walgelijk naar do zeepsoplucht van vet bordenwater, voor het magere gezicht en strompelde in het voorkamer.jc Zij hoopte, w-chtte en luisterde niet meer. maar zat wezenloos en staarde zon der zien uit in de kilte van de straat, en dacht aan het geld, dat zij nie: lang meer verdienen zou... Majestueuze tempels, trotscbe ver wulven, zuilen, paleizeq, basilieken, gnlerijen, beelden, die eens die ruimte van 150 met-er lengte, welke het Forum Roman urn heette, tot luister strekten, zijn grootendeels ver dwenen; maar de bouwvallen, welké van die zeer bejaarde en reusachtige g bouwen overblijven, bewaren ïd zichzelf neg zoo veel majesteit, dat men genoodzaakt ia te denkeu aan de grcxitheid van de macht van dat volk, dat zijn heerschappij had uitgestrekt tot aan de grenzen van de oude wereld. Hier, in deze ruimte van het Forum, was, kan men zeggen, het politieke en godsdienstige levoo der Romeinen te zaain

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1908 | | pagina 11