ZONDAG5BIAD 1ÊID5CH DAGBIAD No. 14695. Derde Blad. 18 Januari 1908. AAA oaoaaèO0OÉ)O«öOöö lil De papegaai van den Kapitein. Verwarming in Italië. •V VAM HET „Betsy I" „.Ja, mama!" „Ik denk toch niet, dat ge vergeten hebt, naar de werkvro.-.w to gaan. Go weet, mor gen hebben we haar noodig; dus...". „Glad vergeten, mama, maar direct ben ik er." Mejuffrouw Betsy, een dametje van drie en twintig jaar, kon lang niet tot de schoonheden gerekend worden. Dit genomen bij de niet prettige omstan digheid van geheel ongefortuneerd te zijn, had Betsy in de gelegenheid gesteld, tegen wil en dank oude vrijster te blijven. Goedig van inborst en steeds gehoorzaam op het eerste teeken harer mama, sloeg het meisje een doek om en spoedde zich de deur uit De werkvrouw was gauw gevraagd en wel dra was het meisje weer terug. „Waar zul len we morgenvroeg mee beginnen, moe der?" vroeg Betsy. „Wel, kind, eerst de voorkamer, daarna de kamer van den kapitein." Hier zij gezegd, dat mevrouw een broeder had gehad, die in Indië kapitein was ge weest. Door eigen werkkracht en studie nad hij zich een zeer eervolle plaats in het leger verworven. Kapitein B. was echter na eenige jaren teruggekeerd uit Indië, onge schikt voor den dienst. Hij had geleden aan een hersenziekte, die hem niet het le ven kostte, maar die hem na zijn herstel deed lijden aan vlagen van stille krank zinnigheid. De kapitein was toen terugge keerd met een pensioen voor den ouden dag en een papegaai, om dien ouden dag wat op te vroolijken. Met dit spraakzame dier kon de kapitein dan urenlang vertellen. Dij verhaalde den vogel van marschen, oorlogen, opstanden; hij commandeerd1 oo kapiteinsmanier het leger, daarbij zijn blik op de groote ijzeren kooi, bij sloeg in zijn onnoozelheid vaak met de sabel in het rond, alsof hij de heele wereld had te bevechtou, terwijl de verbaasde vogel toekeek en luisterde. „Salueer den kapitein", klonk het dan nit de kooi, maar een oogenblik later: „Leelijke Chinees" of ook wel: „Grasnegerl Grasneger Het scheen, dat de vogel bij het vreemde gedoe zijns meesters vaak van zijn stuk •aakte. Hoe het zij, de kapitein had den verstandigen voge' afgodisch lief. Vaak herinnerde hij den gewezen veldheer aan die gelukkig© dagen. reeds zoo lang voorbij, „Daar komt de radja, de radja", klonk het uit den hoek, wat den kapitein deed op springen en naar de sabel grijpen. Aldus verwisselde d© vogel "aak de komst van Betsy of mama met di© van den radja. „Goeden morgen, oppasser", heette het dan weer of: „Is het paard gezadeld?'' Het praatzieke dier meende klaarblijkelijk nog in zijn schoon geboorteland te zijn, waar zijn meester zoo lange, gelukkige jaren had doorgebracht. Op een morgen echter, toen de kapitein reeds vroeg was opgestaan, mist© deze den gebruikelijken morgengroet: „Salueer den kapitein". Het praatzieke diertje was dood. Daar lag het op den bodem der kooi, reeds koud en stijf. D© smart van den armen ka pitein was groot. Hij schreide om den dood van zijn lieveling, zooals een teedero moe der over haar kind. Den gehcelen dag riep hij hem met de liefste namen, hij droeg hem de kamer op cn neer, stond met hem voor het venster, alsof hij niet gelooven kon, dat zijn vriend was gestorven. Doch „Lorre" praatte niet, zijn kopje hing slap en zijn oogjes waren gesloten Het duurde geruimen tijd, eer d© arme veldheer kon begrijpen, dat de vogel niet meer tegen bem kon praten en vertellen. Hij maakt© ten slotté toebereidselen^ om den vogel, waaraan bij nog steeds gehecht was, op te zetten. Dit gelukt© vrijwel en voortaan zat Lorre opgezet in de ijzeren kooi. Maar al spoedig begonnen zijn veeren uit t© vallen, aangezien een onkundige hand het dier had opgezet. Reeds was er een be nauwend© kamferlucht bij de kooi waar te nemen, doch het hielp niet Ten einde raad besloot de arme, onnoozele man zjjd lieve ling op te sluiten, waar geen mot of on dier toegang tot hom had. Hij sloot, zijn deur en werkte met inspanning tot den middag. Toen was zijn lieveling verzegeld, zooals hij het noemde. Jaren waren verstreken. Kort na het af scheid van zijn praatzieken vriend, was ook do arme kapitein heengegaan. Zoo wa ren mama en Betsy thans nog alleen Wel waren na den dood van den krankzinnigen man, alle meubelen, die tot zijn gebruik stonden, onderzocht, alle laden geopend, alle brieven bekeken, betast, ja gelezen; maar niets, niets van waard© werd gevon den. Het was onbegrijpelijk. Noch mama. noch Betsy 1 -nden het uit hun hoofd zet ten, dat de kapitein toch een kapitaaltje moest nalaten, dat zooals mama berekeD- de, voor Betsy's b/uidsschat zou kunnen doorgaan In de ettelijk© jaren na den dood van den veldheer was hun meening dienaangaande niet veranderd en droom de Betsy nog steeds den zoeten droom, dat vroeg of laat het gewichtige document zou terecht komen en zij aan de hand van een jonkman het huwelijksbootje zou kunnen instappen. VaDdaag was er ten huize van de beide dames groote drukte. Immers reeds vrceg was de werkvrouw gekomen, om een en ander een extra-beurt te geven. Een sterke lucht van zeepwater, soda. enz. drong door het heele huis. Stoelen, tafels, kasten moesten verzet worden, spie gels en schilderijen van den wand geno men, af gezeept, geboend, geschrobdbet was een drukte, een wasschen en plassen van belang. Ook de kapiteinskamer moest thans een gcede beurt krijgen. De werkvrouw bad reeds enkel© schilderijen afgenomen cn vves nu aan Betsy, dat het behangsel ge scheurd was. achter dat kleine tableau. Toen het meisje iets later dit wild© bij-, plakken, ging ©r plotseling een vierkant plankj© los aan den wand. Het meisje vond dat vreemd, en nadat zij met d© hand de houten plaat had weg genomen, zag zij eensklaps een vierkant ijzeren kistje. Zoo snel als zij van den stoei kon, was zij naar haar mama geloopen, di© ou kwam binnenstormen. De werk vrouw zette groot© oogen op. Daar kwam een kistje voor den dag, vol spinrag, maar nochtans een mooi, ijzeren, gesloten kistje. Mama keek Betsy, deze haar mama aan, en alsof beiden dezelfde gedachten hadden, zoo verstonden haar blikken elkaar. Dat zou dan het lang gewenschte fortuin zijn 1 Dit ijzeren ding zou den bruidsschat be sloten houden! Wie weet, wellicht bevatte het nog edclsteenen en briljanten, alle uit Indië, uit dat voor hen onbekende land. Ja, dit kistje, o, wat geluk, dit was dus d© uit komst na jaren van nadenken? Het ging van hand tot handBetsy probeerde, ma- paa wrong, de werkvrouw», trokhet ding sidderde in de hand. D© nieuwsgierigheid steeg ten top. Nogmaals getrokken, gestooten, geduwd; neen, hoe had die gek van een kapitein dat zoo kunnen dichtmaken. Een inval! Natuurlijk, bij het kistje moest toch de sleutel liggen. Gauw gevoeld, neeu, nog eens getast, neen, mis. Geen sleutel Een kistje met wie weet welk© waarde cn dan niet te kunnen open^rijgen 1 Wat tantaluskweliing 1 De smid, ja de smid! Neen, neen, wat heeft die er mee uoodig? Nog eeD duw, nog één, een trap'op den grond, een stoot. daar vliegt het ijzeren deksel open cn zes handen grabbelen uaar de geopende kist. Betsy is de gelukkige, die ze te pakken krijgt Mama en kind ver slinden doD inhoud, maar met ecu gil ont valt hot ijzeren prul haar sidderende band. Te gelijk rolt op den grond... de opgezet te, half verwoest© papegaai. Hoe men zich in Italië teg©n de koud© tracht te ddkken, verhaalt een Romeinsch correspondent aldus: Op koud© dagen voert men de illusie van voortdurend op het Corso te flanee- ren vorder door zijn overjas aah te trek ken en desnoods zijn hoed op te zc-ttcn. In den winter is het regel, dat men de menschen in een Italiaansohe familie 'n hun jassen thuis treft. Wij vinden dat vol strekt niet vreemd, evcnmiD als de be leefdheid. dat men ons verzoekt onzen hoed maar weer op te zetten. In den eer ^ten tijd is het wel gek. Ik zal nooit vergeten hoe ik. bij mijn allereerste aan komst in deze stad, in een soort pension bij een Italiaansohe familie belandmijn' oogen uitkeek. Zij kwamen allen in hun overjas aan tafel, de vrouw des huizes iii een sjaal gewikkeld. Bij ongeluk had ik mijn voeten op den vloer gezet, die, zoo-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1908 | | pagina 11