Bijna overal xijn <l©2e feestelijkheden in
©nbxuik gwreakt; de naïeve, vrome liedo-
ren, die er bij geronnen warden, sijn mat
„Jeysen *a voyseii" grootendeel# toloor §♦-
?aan. In het Oostelijke gedeelte van on«
vaderland, in Twente en eenigo streken
van den Gelderschen „Aehterhoek" zijn
nog betrekkelijk vele van die oude feeste
lijkheden in zwang gebleven.
Wie in den Advent des avonds in Twen
te door de buurtschappen ronddwaalt en
aiet met de landsgebruiken bekend is,
hoort vreemd op, als hij van bijna elk©
hoerehhoere in den avond een geweldig
hoorngeblaas hoort weerklinken.
Het is de zoogenaamd© „midwinter
hoorn" (midden-winter-boorn), een instru
ment van gekuipt vlieren- of beukenhout,
dat bij het mondstuk vier of vijf centime
ter doorsnede heeft en ven daar zich lang
zaam verwijdend reohtuit doorloopt tot
over drie vierden zijner lengte het uit
einde is in een kwart-cirkel omgebogen en
heeft een .wijdt© van ongeveer negen of
tien centimeter.
Op den eersten Zondag van den Advent
wordt dit instrument te voorschijn ge-
aaalden tot aan den Kerstnacht toe eiken
avond gebruikt. Met lange, zwaro stooten
weet men uit dit zeer primitieve werktuig
zware tonen te halen, die niet zelden op
meer dan een uur afatands, nog duidelijk
*ijn waar te nemen.
Waarin de oorsprong van dit gebruik
moet gezocht worden, is niet met zeker
heid te zeggen. Durandus leert ons in zijn
/Rationale divinorum off5ciorum''t dab
men te zijnen tijde, in de 13de eeuw, gedu
rende do laatste weck, van den Advent do
responsoriën der kerkelijke getijden met.
verheffing van stem zong. Men begon daar
mede op den vierden Zondag, welks eerste
responsorie aanvangt mot dc woorden
,,Canite tuba" (steekt de trompet).
"De bcteekenis van dit gebruik verklaart-
hij aldus: Bij do Joden bestond de ge
woonte, om door do tonen van de „tuba"
de gasten ter bruiloft., te noodigen.
Ook gebruikte men dit instrument cm aan
het 1 c g er het sein te geven, dat men
zich marschvaardig houden moest, om tc-
gxn don vijand op te trekken.
Dit gebruik, zegt Durandus, volgen wij
met deze plechtigheden van den Advent
na. Wij slekcn de trompet en noodigen rle
volkereu uit. om te komen op de b r >11-
10 f t van den Zoon Gods, die zich ver
looft mot dc menschelijke natuur; die
zijn getrouwe legerscharen oproept
ten kamp togen den vijand.
Van Christus zingt, dan ook de Kerk bij.
het Kerstfeest met den koninklijken pro
feet: ,,Hij j«i als een bruidegom, die
zijn kamer is uitgetredenHij juicht als
een held. die ter baan gaat."'
Het lijdt wel geen twijfel of dit is
de ware verklaring van het gebruik der
Twentenaren, die met hun vervaarlijk ge
blaas op den midwinterhoorn willen weer
geven, wat in cl en zelfden Psalm van den
komenden Bruidegom en Zijn leerlingen
gezegd wordt: „Hun geluid gaat over heel
het aardrijk uit, hun woorden tot aan
-hot oinde der wereld."
In de aan Twente grenzende streken
van Drente wordt dc „midwinter" voor
het laatst gebruikt in den Kerstnacht. De
verst van de kerk afgelegene der kcrspcl-
genooten begint den hoorn te steken en
wordt vergezeld van zijn naaste buren.
Telkens, als men een hofstede genaderd
is,, wordt de troep vermeerderd, totdat
men, aan de kerk gekomen, al het jonae
volkje ttdt hot kerspel bijeen heeft ge
blazen.
Met dezelfde plechtigheden keert men na
afloop der Nachtmis naar huis, waar de
„midwinter", zorgvuldig wordt opgebor
gen, om het volgende jaar weer zijn dienst
tc doen.
Ongetwijfeld heeft men in oude tijden
bij dien kerkgang een passend lied gezon
gen, doch waar is het gebleven Niet on
waarschijnlijk is het ons bewaard in het
lied, clat naar de médedeeling van wijlen
den kerkhistoricus Professor Acquoy, in
zijn verhandeling over „Het geestelijk
li«d in dc Nederlanden vóór de Hervor
ming", nog kort geleden op of tegen
K«ratra is 'ca Ufcreaufc door «U biadacon
lang» da straten g«z«ng«n w»rcL
Wie hot Twantscho gebruik kent begrijpt
het lied veel beter dan eon oningewijd© in
deze gebruilkenvooral d© tweede stroof
wint daardoor in duidelijkheid:
Wij, arme slichte li ekens,
Ghelijck do boeron zijn,
Ontwekten ons ghebuurkens
Al in den maene-schijn.
Liepen met blij geschal
Naar desen armen stal,
Daer ons den Enghel-sanck
Al te mael to© bed wan ok.
In de kerk gekomen, waar de arme stal,
bet kribjo van het Goddelijk Kind, badend
in een zee van licht, het godminnend hart
der eenvoudige landlieden in vervoering
bracht, werd dan een „Wiegelied" gezon
gen. Een zalige „peys en vree" was het
deel dezer vrome natuurkinderen, als het
slotvers had weerklonken
't Kindjen begonst te slapen
Do Moeder sprack ens am:
Lieve Herders bij u schaopen
Wilt zoetjens buy ten garn
U-He zij peis en vree
Dat brengt mijn Kind u moe,
Want 't is God uwen Heir,
Komt morgen nog eens weer 1
Oudejaarsavond.
Een officier verhaalde eens het volgende:
Den SOstsn Deoember reed ik eens, vele
jaren geleden, met mijn vrouw vijf mijlen
ver in een slede naar mijn schoonouders.
Den Sisten December was namelijk mijn
schoonvader jarig. Onze beide kleinen, die
pas een half jaar oud waren, lieten Wij
onder de hoede van een betrouwbare dienst
bode thuis. Wij brachten den verjaardag
recht genoeglijk door. Des avonds echter
kreeg mijn vrouw een koortsachtig verlan
gen naa.r onze tweelingen. Daar ik mij ook
daardoor liet aansteken cn bovendi.n
vreesde, clat wij met de slee niet meer thuis,
cd wellicht niet meer over den Wcichsel
zouden kunnen komen, begaven wij ons
tegen den avond op don terugtocht. Dc weg
was heerlijk, de paarden liepen goed cn wij
bereikten reeds tegen negen uren het bosch
bij Ostromctzko. De lucht werd helderder
en ccnige sterren kwamen te voorschijn.
Daar begonnen de paarden plotseling
onrustig tc worden; zij steigerden, als wil
den ze niet verder, en toen begonnen zij in
razend© haast voorwaarts te stormen. In
do verte hoorde men het schorre geblaf van
een paar honden; anders niets. De oude
Eranzek deed zijn best de paarden tot be
daren te brengen; tevergeefs; ze holden
voorwaarts. Daar het geblaf dichterbij
kwam, keek ik om cn zag tweo oude, mage
re honden, die onze slee volgden. Laat ze
wat dichterbij komen en sla er dan met dc
zweep opbeval ik den koetsier, steeds
nog niets kwaads vermoedend.
„Ach 1" steunde deze, „het zijn wolven l"
Hij was oud, uit die streek en kende ze
van vroeger; in dien tijd behoorden ze al
tot de grootste zeldzaamheden en waren
nu door de vroeg ingetreden, lang aanhou
dende sneeuw uit hun schuilhoeken gedre
ven cn door den honger roofzuchtig ge
worden Ik sloeg de paarden met de
zweep, om ze tot het uiterste te drijven; ze
vlogen over den weg, en onze vervolgers
kuchend er achter. Mijn vrouw zat sprake
loos, doodsbleek, en ik meencl© reeds den
hecten adem dér wolven achter mij te be
speuren. Toen deze heel dicht bij de slee
waren, wierp Franzek zijn pels weg; we
hoorden, dat zo er woedend op aan vielen,
een worstelen om den buit, en wij verkre
gen daardoor een voorsprong; maar wel
dra wonnen ze weer op ons, en onze angst
nam toe. Slechts nog een klein eind Het
landgoed lag voor ons.
Als nu de poort eens gesloten wa?, om
dat wij eerst den volgenden dag terugver
wacht werden, wat zou er dan van ons
worden? De vervolgers hadden ons bijna
bereikt. toen wij aan ons doel waren. Wij
vonden d© poort gelukkig open. Met dank
aan God traden wij on» hui» binnen.
Ons# eerste gang wa» naar de kinderka
mer. Wij openden de deur«en dikke walm
sloeg ons tegen, de dienstbode lag bewus
teloos op bed, de kinderen rustten bleek
in de wieg. Wy rukten allen uit d© bed
den, brachten ze naar onze slaapkamer,
zonden om den dokter, die gelukkig thuis
was, en het gelukte aan onze vereenigde
krachten bij allen het leven weder op te
wekken. De slaapkamer was 's avonds met
turf verwarmd gewordeneen stuk moest
op den grond zijn gevallen en langzamer
hand den vloer aangestoken hebben, waar
van eên plek geheel verkoold was.
Waren wij oen halfuurtje later thuisge
komen, dan zouden wij onze kinderen ze-
kor dood gevonden hebben. In dien nacht
leerde ik danken. De wilde dieren, die we
voor sonze vijanden hielden, moeeten de
redders onzer kinderen zijn.
Den Oudejaarsavond echter heb ik sinds
dien tijd steeds in mijn eigen huis doorge
bracht.
Hottentottensagen.
Oorspronkolijke teksten van voortbreng
selen der Hotte ntot-sche letterkunde waren
tob nu toe zoo goed als niet b.kend. Dat
gene, wat door overlevering bekend is ge
worden, is niet geschikt, om een betrouw
baren blik te geven in de geestesrichting
van dezen bclangw^kkenden volksstam, die
op een betrekkelijk hoog peil van ontwik,
keling staat.
Dat wordt nu anders door een verzame
ling van meer dan zestig sagen en verha
len, welke dr. Leon hard Schulze, hoog
leeraar in do zoologie te Jena, van een
reis van drie jaren in het zuidwesten van
Afrika meegebracht heeft eu die in een
bock uitgegeven worden.
De sagen der Hottentotten handelen in
hoofdzaak over avonturen in de wildernis,
waar de Aigamoocha-menschen rno.ten wo
nen, die de ooge-n op den rug hebben, ver
der over het familie- en herdersleven en
vooral over het- leven der dieren. In deze
diersagen openbaart zich vooral de zin der
Hottentotten voor humor: dc jakhals en de
baviaan verschijnen in de verhalen veelal
als behept met een spraakgebrek en berei
ken daarmede alleen reeds een lachsucces
bij de Hottentotschc toehoorders.
Doch nog meer dan dat is de jakhalsde
slimme „vos", die alle dieren weet te fop
pen. cn het is een groot genoegen voor den
Hottentot, wanneer hij kan vertellen, hoe
dc slimheid van den zwakke triomfeert op
do ruwe kracht van den sterke, met name
op den gehaten leeuw of luipaard. Wil men
hierbij naar een moraal zooken, dan zal
men slechts hier en daar de overwinning
van teedere gevoelens, als echtelijke
trouw, broederliefde of moedersmart vin
den; veel vaker echter de uitdrukking van
spot, baat en leedvermaak.
Over psychische eigenschappen van den
Hottentot worden wij heel goed ingelicht
door- het verhaal van de vlieg, die met een
olifant trouwt. Hier worden tredere
eischen van familiegemoedelijkheid gesteld
tegenover den ruwen toon en het ruwe le
ven in dc olifantcnfamilie.
De olifant huisvader luiert namelijk den
geheel en dag buiten en vraagt alleen des
avonds gauw even, of er overdag iets bij
zonders is gebeurd, terwijl de olifanr.-
moedcr, de verblinde grootmama, de arme
vlie-gen-schoondochfcer ruw behandelt. Als
nu op zekeren dag twee broers der vlieg
komen, neemt de in zoo ongelukkigen echt
levende jonge vrouw met haar broers de
vlucht, baar dochtertje meenemend naar
haar familie; vooraf echter hobb:n cle
vluchtelingen de hut van den olifant afge
takeld en een deel van zijn havo meegeno
men, uit wraak voor de béleedrgfc fa
milie.
In andere sag:n vindt men ailcrl i rar
dige verklaringen var/ dieren-m rkwrardig
heden. Zoo wordt de eigenaardig© gang d r
hyena, die daarom door den jakhals als
„mijn ^uster spitsloop" aangesproken