Anekïloten. Ingezonden door Ida Dirkse. Li ze heeft een mooien poedel, Daar ze o, zooveel van houdt; Hij kan allerhande kunstjes, Maar hij is ook wel eens stout Als hij kans ziet, steelt hij het eten Van de poes, dat op een bord Klaar gezet wordt in de keuken, Vatuk werd hij er voor beknord. Ziel Ook nu weer heeft do poedel Al het eten van de kat Opgesnoept, doch juist komt Lize, Die 'm op heetordaad betrapt. „O, jou gulzigaard I" zegt Lize, „Waar is 't eten i de poes? Vast weer alles opgegeten, Foei, Je bent een stoute Does I Voort! nu dadelijk uit de keuken, Anders krijg je met den stek; 't Vrouwtje wil niets van je weten, Jij bent veel te groote schrok 1" Does, den staart tusscben zijn pootjes, Kruipt in 't hok en likt zijn baard, Denkt: 't was toch een lekker hapje, 'fc Ia me best wat knorren waard! Ingezonden door Martha Loozen. Ei, ik wou toch wel eens weten, Wie die melk heeft opgegeten? Poedel, wie heeft dat gedaan Zeg 't mij eens en kijk mij aan Foei, gij hebt een witten baard. 'k Wist niet, dat gij een snoeper waart! Zoo sprak Lize tot haar hond, Die nu verlegen bij de tafel stond, Net als onze kleine kat. Poedel, poedel, schaam je wat 1 En poedel sohaamde zich geducht. En is in het hondenhok gevlucht. Ingezonden door „Bosch-anemoon." „Moe," vroeg Lize, eon meisje van ruim tien jaren, ,,Moe, waar is Hector?" ,,Ik weet het niet, Lize/' antwöorddo haar móeder, „ik denk, dat hij wel in den tuin zal zijn, ga maar een9 kijken." Lize ging de kamer uit om naar den tuin te gaan. Ze kwam nu in keuken, doch wat was dat? „Stoute Hector, leg eens neer wat je daar hebt weggenomen, ja, Hector, je bent «en dief, ga spoedig naar je hok, ik wil je niet eens zien, marach 1" Poes zat boven op de tafel verbaasd te kijken, hoe Lize Hector bestrafte, maar Hector had het oók wel verdiend, want hij had een groot stuk vleesch weggeno men 1 Hec ging met den staart tusschen de De winter was op deze wijze voorbijgegaan en de maand Mei was in aantocht, het cijdstip, waarop de kachels worden opge borgen. Er verliepen nu dagen achter een zonder dat hij een oent verdiende en Tacqe.s zag wel in dat het schoorsteen regen afgéloopen was. Acta den anderen kant gevoelde de jongen, dat; zijn eetlust naarmate hij groeide, steeds gtooter werd cn tot overmaat van smart zou hij óver zes weken weder huur aan vrouw Gervais moeten betalen, op gevaar af van ander maal zonder huisv ting te- zijn. Teder ander dan Jacques zou wanhopig zijn geweest maar hij daarentegen gevoel de zijn moed herleven, naarmate de nood steeg. Met een schranderheid, die zijn lcei.^d t? boven ging, had hij zich op de hoogte gesteld van de middelen, die de arme bevolking va& Parijs te baat neemt om aan don kost te komen, maar een groot deel daarvan waren hem ontzegd door zijn 2\\akt© en kleine lichaamsge stalte terwijl het hem bovendien aan bet benoodigde geld ontbrak. Eens onder an deren kwam er, toen hij op een bank naar de voorbijgangers zat te kijken een jonge tje van zijn leeftijd naast hem zitten, ra-st een kistje bij zich waarin zich lint, garen en band en veters bevonden. Zij knoopten al spoedig een gesprek met elkander aan en Jacques vroeg met veel belangstelling aan den kleinen koopman hoeveel hij wel per dag verdiende? pooten naar zijn hok. Het was vreesclijk een dief genoemd te worden en nu was Lize nog boos ook. Hector nam zich voor nooit weer te snoe pen. Of hij deze belofte nagekomen is, ik Weet het niet, doch ik hoop van wel I Ingez. door „Woudlelie" te Leiden, Mijn Poedel is zoer stout geweest, Ja, raad eens wat hij deed? Hij liikte heel de soeppan leeg, Dat 's stout, zoon):; hij weet. Ja, Poedel, je houdt veel van vleescbt Toch mag je het niet doen, Voort, Poedel, gauw, ga in je hok, Zoo sprak Elize toen. En Poedel ging nu vol berouw, Met neergeslageü ooren, Zijn staart omlaag eu liep toen gauw Het ho(k in, naar behooren. Ingez. dooT Marie v. d. Meer te Leiden. Bello, zeg stoutert, waar kom je vandaan? Ben je nu toch weer naar buiten gegaan? Wil 'k eens wat ze~gen? Je maakt het te bout! 'k Vind je ongehoorzaam en vreeselijk stout 1 Kijk me nu toch eens 1 Wat zie jo er uitl Je lijkt wel zoo'n losbol, zoo'n echte scha vuit I Je baar in de war en je pootjes... vuil beest, Zeg, ben je soms oo(k in een schoorsteeo geweest? Nu gauw naar je hok! Ga henen, ter stond 1 V.'aDt vuil zijn, dat past geen fatsoenlij ken hond 1 Zoo sprak toen ons Liesje en Bello droop af. Wie niet gehoorzaamt, wacht sóhande en straf. Ingez. door „Klaproosje" te Leiden. „Ei, Ei," sprak Lien, „ik zou wel eens willen weten, Wie die melk heeft opgegeten. Poedel, wie heeft dat gedaan, zeg mij en zie mij aan. Foei, je hebt een witten baard. Ik wist niet, dat gij zoo'n snoeper waaffc, Net als onze kleine Ikat, Foei, schaam je wat." D© Poedel schaamde zich geduoht. En is in 't hondenhok gevlucht. En hij jankte en huilde van berouw, En wist niet, hoe hij 't maken zou, En 't was ook de allerlaatste keer. Want nimmer snoepte Poedel weer. Dat is verschillend, was het fintwoord, er zijn goede ©n slechte dagen, dat weet je ook wel. Helaas ja zeide Jacques met een zucht, en meer slecht© dan goede. Maar zeg me eerst hoeveel je voor een meter lint betaalt bij den winkelier. Bij den winkelier 1 zei de kleine jon gen, terwijl hij hartelijk lachte over dezo woorden, waaruit bleek, dat. Jacques nog niet van de negotie afwistclan zou iik er bij verliezen want dezen verkoopen het lint duurder dan ik. Waar haal je het dan? In de fabriek; zij geven het mij goed- kooper en dat is juist mijn winst. Wat betaal je voor den meter? Ongeveer een hal ven stuiver. En voor hoeveel verkoop je het? Voor een stuiver. Goede hemel, riep Jacques uit, terwijl hij in de handen klapte, dat is het dub bele Ja, maar ik moet er ook moeite voor doen, antwoordde de kleine koopman. Natuurlijk, hernam Jacques ik wilde alleen maar zegejerf, dat je een goed baantje hebt als je veel verkoopt. Vandaag bijvoorbeeld, aDtwoordd© de jongen, heb ik ineens veertig meter aan deZ'Hde dame verkocht. Dus veertig halve stuivers verdiend! Z nder de kleine hoeveelheden te re kenen, uie 'k elders ben kwijt geraakt. Ingezonden door I. Slager. Goede reden. Bezoeker tot kleinen Tom: „Wel Tommyi hoe komt het tooh wel denk je, dat dafc kleine zusje van je zoo schreeuwt?" Tommy verontwaardigd: „Dat kan zi)j niet helpen. Als u ook heelemaal geen; tanden in uw mond en bijna goen haar op, uw hoofd had, en dan beenen, wear niet| op staan kon, dan wou ik wel eens zien of' u ook niet ging gillen i1' Op een kinderfeest werden de jongelui, nadat de onderwijzer een verbazend lange rede had uitgesproken, op (knakworstjes onthaald. Maar de worstjes waren erg' klein. Een der jongens, een kleine filosoof, zei tot zijn buurman: „Zeg Willem, ik wou, dat de slager de redevoering, de meester de worstjes gemaakt had. Ingez. door Pieter Coffrie te Leiden. „Morgen", kondigde de vijfjarige dreu mes aan, „ben ik jarig." „Hè, dat is aardig", zei de onderwijze res, „morgen ben ik ook jarig." D© jongeu staande haar verwonderd aan en na een lange stilte zei hij: „Hoe komt u dan zooveel grooter dan ik?" Ingezonden door „Witte Lotus".- Zeer bescheiden wordt er aan de toon bank van een wollen en sajetwinkeltje ge roepen: „Vollek 1" „Wel, kleintje?" vraagt de winkelier ster. „Heeft u ook goede veters?" „Jawel, kind, maar hoe lang hebt gij ze noodig?" „Wel, als ik ze gekocht heb, zou ik ze liefst willen behouden ook." Snugger. Boerin„Zeg eens, Teunis, die Zigeu ners hebben ons mooi met dat kind opge scheept, dat zo hier achten hebben gela* ten." T:un.is: „Ja, daar zit niks anders op als dat wij de kleine maar hier houden tot het praten kan^ en dat het ons dan zegt, wie zijn vader en moeder zijn en waar ze wonen, hé 1" Onderlinge Correspondentie. Suze Tegelaar bedankt haar raadsel- vriendjes en vriendinnetjes voor d© ont vangen plaatjes, naar aanleiding van haar „onderlinge correspondentie" in ons to* rig nummer. Dus verdien je veel meer dan je noo dig hebt om van te leven, hernam Jac- ques< terwijl hij in do doos keek en zuchtte. Zeker, ik spaar op om een stalletje te I uren, want dat is veel voordeeliger dan op straat te 1">pen en daarenboven veel minder vermoeiend. Zoo wordt men een echte koopman; men krijgt zijn vaste klanten en moet al zeer ongelukkig zijn als men mettertijd niet rijk wordt. Maar je hadt zeker geld om je koop- waai in te koopen toen je begonnen ben? vroeg Jacques. Ik ben begonnen met zes fransen, die ik van mijn grootmoeder gekregen had, antwoordde het ventje. Ik heb g^en grootmoeder, zei Jacquet en zijn hart was zoo bedroefd, dat hij aJ spoedig den kleinen koopman verliet, na hem eerst veel voorspoed in zaken te heb ben toegewenscht. Van af dit oogenblik werd Jacques door een verlangen vervolgd, dat hij maar niet kon bevredigen. Hij vermaakte zich niet meer met de dingen, die hem tot nu toe zijd treurig lot met gelatenheid hadden doen dragen. Hij kon geen koopman meer door de straten zien loopen of hij zei bij zichzelf: „Wat iö die man gelukkig, of het zomer is of winter, warn of koud, hij ver dient to^b altijd zijn kost." Toch deed hij nog steeds zijn uiterst*/ best om niet in armoede te vervallen (Wordt vervolgd).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1907 | | pagina 13