Mof en IHlsiitdscSioen. mijn eind wil komen? Als ik toch aan het eten en drinken te gronde moet gaan, dan ikies ik ten minste gerechten, die mij goed smaken; dan ho- l ik mij liever aan onze goede, oude ingewandsziekte. Kellner, een halve liter!" „Wat! Ben je ook tot bier teruggekeerd? „Zeker. Als tegergif voor do vernielende werking van de melk. Lees maar, protes tor Miilbr beveelt het beslist aan/' ,,Wat je zegt! Die professor Muller schijnt een verstandige kerel te zijn. Het is te Lcpen, dat het middel ook in ernstige gevallen werkt, want om jo de waarheid te zeggen, do afstand tusschen jou en het her kauwend dier was niet groot, meer. Prosit, dikkeLeve de ingewandsziekteWeg met de lacteritis 1" Op dit oogenblik kreeg ik een stomp in de zijde. Wat heeft mijn lacteritis jou ge daan fluisterde Teistel. „Jouw lacteritis?" „Welzeker. Die kwaal is van mijmijn uitvinding. Ja, men doet al wat uit vriendschap 1" Barmhartigheid. Graai Willem van Luik gaf op een winter avond een schitterend bal. Het was vin nig koud en een snijdende wind joeg dikke sneeuwvlokken tegen <te helder verlichte vensters van het slot. Omstreeks tien uren waren alle gasten aanwezig; slechts één dame ontbrak nog. Graaf Willem zag ver langend naar haar uit, en begaf zich ten laatste naar de deur, om te zien of zij nog niet kwam. Daar kwam een arme vrouw met een verkleumd kind op den a-nn naar hem toe. Do Graaf riep een zijner bedien den en gelastte hem: „Verwijder die bede lares „Ach, goede heer", antwoordde de vrouw zuchtend, ,,ik lijd zooveel koude on heb soo'n honger!" „Vanmorgen heb ik aalmoezen iaten uit- dcei,en; ga weg!" „Schenk mij ter liefde Gods een kleinig heid, ora een stuk brood en wat hout to kunnen koopen. Mijn kind sterft van hon ger en koude Terwijl de vrouw nog sprak, kwam het rijtuig met de laatste gast voorgereden. De bedelares moest zieb verwijderen. Toen graaf Willem eenigp uren later een zijner gasten naar het rijtuig geleidde, stiet zijn voet tegen iets, dat ia de sneeuw lag, en hij berispte zijn bedienden daarover. Deze zochten nu oa wat cr lag, hq vonden onder de sneeuw de arme vrouw met haar kind, beiden dcod. Do mare van den vorschrik- kclijken dood der bedelares stoorde opeens de feestvreugde, de muziek zweeg, en de rasten gingen in gedrukte stemming uaar huis. Zoodra graaf Willem alleen wa?, snelde hij naar beneden, om het lijk te zien, öat zoo juist in het benedenhuis gebracht was. Ecnigc vrouwen trachtten nog door wrij ving der ledematen de levensgeesten op te wakken, maar tevergeefs 1 Zóó groot was de angst der stervende moeder voor haar kind geweest, dat men dit slechts met moeite uit baar armen kc-n verwijderen. Graaf Willem bleef meer dan een uur bij het Jijk staan. Daarna slingerde hij in een aanval van woede de bloemkransen uit de zaal, vertrapte die, en sloot zich in zijn kamer op. Kiemand liet hij binnen, en ook den volgenden dag bleef de deur nog ge sloten. In die uren, in de eenzaamheid doorgebracht, rijpte een grootse!) plan ;n zijn geest: hij had voor het portret van zijn moeder een gelofte gedaan. Hij stichtte hot gasthuis der stad. En toen het gebouw voltooid was, en niets meer ontbrak, -werd graaf Willem er een dienende broeder. Vijf jaren lang vei zorgde hij met eigen hand de ongelukkige» eu zieken, en toen stierf hij, nadat hij zijn gcheele vermogen aan de armen vermaakt had. Do regels der stichting zijn door hemzelf ontworpen. Onder .anderen wordt daarin gezegd. „Van het feest van Allorheiligeo tot den 25stcn April, den feestdag van de-n heili gen Evangelist Markus, moeten in het gasthuis twee zalen goed verwarmd worden, en dag en nacht voor de armen openstaan. Des middags oc des avonds te zeven uren moet hun warme spijs worden uitgereikt. Barmhartige zusiers nemen de verzorging van moeders en kinderen op zich. Boven dien moeten alle jaren omstreeks het Kerst feest hout en wollen dekens aan de be hoef tigen der stad worden uitgedeeld." Het was in Venetië, op een Januari nacht in de zestiende eeuw. Vertoornd en gekrenkt kwam Madonna Beatrice terug van een schitterend feest in het paleis van den Doge. Onder hot ontkleeden plaagde' en hinderde zij haar kamenier op alle ma nieren, om althans eenigszins haar woede lucht te geven, en wierp zich toen op de canapé, om na te denken over hetgeen haar dien avond overkomen was. En dat was iets vreeselijks 1 Lionardo, dien zij in stilte beminde, dien tal van mededingsters haar benijdden, en die door alle dames aangehaald en ver wend werd, had haar de hand gekust. Tot haar ontsteltenis ha<j hij echter den neus opgetrokken en gefluisterd: ,,Uw hand is ruw, Madonna. De scherpe oostenwind, die reeds dagen lang door kanalen en stra ten waait, is nadeelig voor uw teedere huid." En daarmee was hij heengegaan, cn niet bij haar teruggekomen. En daar zat zij nu, gekrenkt en versmaad, en peinsde zij haar mooie hoofdje suf, wat zij toch wel zou kunnen doen, om haar al te teere handen to be schennen tegen de koude, die dit jaar zoo bijzonder scherp was, dat zij zelfs de paleizen binnendrong. Ook nu huiverde Madonna Beatrice. Onwillekeurig wikkeldo zij haar handen in het pelswerk, dat haar Lang afhangende mouwen omzoomde; een aangename warmte doortintelde haar vin gers. /Daar schoot haar opeens een gedachte door het hoofd; zij had het gezochte mid del ontdekt, en een uitvinding gedaan: de mof 1 Of dit werkelijk zoo gebeurd is als de le gende ons verhaalt van de vrouw, die haar liefste wilde behagen, wie zal het zeggen Zeker is het, dat op portretten van het einde der achttiende eeuw, op schilderijen van Gainsborough, Reynolds en vele anderen, de reusachtige mof uit die dagen een groote rol speelt. Sinds dien tijd heeft zij allerlei veranderingen onder gaan, in vorm, in stof, in afmeting. Van een flinke mof. de mof van Saartje uit Hildebrands „Familie Kegge," die, vol gens den schrijver, minstens „twee kleine handjes, een zakdoekje, een reukflesch en een visiteboekje" moest kunnen bevatten, is zij in den loop der vorige eeuw langza merhand ingekrompen tot het on tacti sche, kleine prulletje van fluwr:!, of sa tijn, of de stof van de japon, waar ternau wernood de vingertoppen een plaatsje vonden. Dat was, toen de mouwen van kostuum en mantel tot halfweg over de hand reikten. In dc laatste jaren is de mof zachtjes aan weer tot het besef van haar eigenlijke roeping gekomen, en is zij gegroeid en ge groeid, totdat zij bijna weer den omvang van haar grootmoeder van een eeuw gele den bereikte. Maar dat stond weer in ver band met de korte mouwen, die den on derarm onbeschut laten, zoodat de dames de armen in haar mof konden verstoppen. De ons bekende mof vertoont echter een groote afwijking in den vorm. Vroeger ge leek die op een cylinder, doch toen werd de mof ongeveer halfrond, en geheel plat en slap, niet stijf opgevuld, zooals vroe ger. Tal van nieuwe bontsoorten, dio onze grootmoeders niet kenden, werden in den latcren tijd voor. moffen gebruikt, zelfs moer dan één soort te gelijk. Ook hier heeft dc fantasie vrij spel. Zoo maakte een Parijsche firma een zeer slappe, platte mof van wit satijn, geheel bedekt met vo lants van kant. Op dozen grondvorm wa ren de kleine velletjes alleen aan de bo venzijde bevestigd. Eerst lag er bovenaan een vel horizontaal, en daarna hingen daa vertikaal de overige velletjes, zoodat zij ziqh naar beneden uitspreidden, en de kant te zien kwam. Dit was natuurlijk slechts een modegril, waarvan zelfs geen navolging verwacht werd. Dergelijke fantastische scheppingen staan soma wel aardig; maar da-r goed, echt pelswerk altijd duur js, geven de meeste dames de voorkeur aan soorten en modellen, die een beetje standvastiger zijn en niet telkens verwisseld behoeven te worden. Nu raakt de mof meer en meer uit de mode cn tegen do koude ambten de dames haar handen genoeg beschut door hand schoenen. De winter is do glorietijd van kachel en handschoenen. Van een lastigen-sta-in- den-weg, een vervelend toilet-artikel, wor den zij intieme \riendcn, wier gezelschap wij met warmte, of liever ter wille van de warmte zoeken. Wie des zomers zuchtend „die lastige handschoenen" aanschuift, zou er des winters niet buiten kunnen of wil len. Oorspronkelijk zal de handschoen dan ook wel enkel hebben moeten dienen tot beschutting van de hand, hetzij tegen kou de, hetzij tegen verwondingen. Waarschijn lijk is kij dan ook even oud als do kleeding, want wij mogen gerust aannemen, dat ou zo voorouders, zoodra zij behoefte begon nen te gevoelen aan hun dierenhuiden ter bedekking tegen de koude, evengoed last van verkleumde vingers hadden als wij. Waar wij den oorsprong van den hand schoen te zoeken hebben, is moeilijk uit te maken. De Franschman beweert, dat wij de uitvinding aan zijn volk te danken hebben en wel als een middel om wonden b» be dekken togen stof en onreinheid. Later zou uit dat beschermende omhulsel een. sieraad groeien. Wel weten wij, dat er reeds in de klas sieke letterkunde sprake is van hand schoenen. Wanneer Odysseus terugkeert van zijn langen zwerftocht, zoekt hij zijn bejaarden vader Laertes op, die op het land werkt en laarzen draagt, van een stierenhuid gemaakt ter bescherming te gen de. doornen, en handschoenen, opdat de distels zijn handen niet zullen schram men. Als bescherming is dus de handschoen al heel oud. Als toilet-artikel en sieraad kwam hij eerst veel later in gebruik. Een groot verschil is er tusschen den lederen ruiterhandschoen, of den ijzeren gantelet, die de vuist van den ridder moest bescher men tegen de houwen en steken van zijn tegenpartij, en het vodje van kant, dat r i haast achteloos zou weggooien, en dnt aan de teere vrouwenhand zoo sierlijk staat. En tusschen die uitersten heeft men hand schoenen van allerlei formaat en stof en kleurt voor elke gelegenheid geschikt. Want qcn gelegenheidsartikel is de handschoen bij uitnemendheid. Geen feest, geen plech tigheid zonder handschoen. Voor de vrouw, die den man harer keuze volgt in het verre land, waarheen Lij haar voorging, is de handschoen het symbool van den bruide gom, die haar wenkt. Sinds den riddertijd, toen men ziin tegenpartij den handschoen toewierp, om hem de veete aan te kondi gen, is hij het zinnebeeld der uitdaging gebleven. Bij de uniform is hij onontbeer». lijk, In sommige gevallen is hij daar zelfs een signaal. Op een warmen zomeravond lag er een groote Duitsche boot in do haven van Napels, gereed om te vertrek ken. Opeens zag men, dat er leven en be weging on het schip kwam. „Is het tijd?" werd er gevraagd. „Ja," was het antwoord, „de kapitein trekt, zijc handschoenen aan." En werkelijk stond op de commands brug de kapitein, met dichtgeknoopte jas, bezig om zijn witte uniformhandschoenen aan de vingers te schuiven. Een signaal, dat zooveel zeggen wilde als: „Geeft acht I" Tusschen den historischen rooden hand schoen van den ongelukkigen jongen Con- radin von Hohenstaufen, die zijn leven laten moest op het schavot te ?Tapel«, het eigendom der familie Crispi, en de moder-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1907 | | pagina 12