Sneeuwklokje en de Vlinder.
F E UI L L E T O N.
Boe Ambrosius Leake zija broer opspoorde
ons gebonden had, werd uitgezonden om
kip en gelei en allerlei andere lekkere
dingen te koopen en dien dag werd cr
feest gevierd in die armoedige woning en
verklaarde de moeder, zich niet te kunnen
herinneren, ooit zoo gelukkig te zijn ge
weest. Wat de jonge zieke betreft, haar ge
laat was als een zonnestraal.
Wij wonen thans in een keurige kartonnea
doo6, ronder nare speld om ons bijeen te
houden en worden vaak bekeken en aan
vric.iden getoond.
Tot op den huidigen dag verheugen wij
er ons over, dat de wind ons wegblies vaD
die ongerr ïierde kinderen in den trein.
Het jonge meisje is weer geheel hersteld
en zij heeft reeds heel wat andere verhalen
geschreven, die alle gedrukt zijn en haar
moeder welvaart bezorgen; maar op geen
bladzijde van andere nummers is zij zoo
zeer gesteld als op ons en daar zijn wij blij
om.
Een*, een tijd geleden, was er een kleine
fee, Sneeuwklokje geheeten.
Zoj was het aardigste kleine feetje, dat
oien zich kan voorstellen, haar kleertjes
wairm geheel glinsterend eo wit, en haar
gaasachtige vleugels waren groen getint en
daarom noemde men haar Sneeuwklokje.
Zij bracht heel wat uurtjes door in de
bosscha a en weiden, te midden van de
bloemen, waar zij zooveel van hield, maar
zij gewoelde zioh dikwijls eenzaam en ver
laten, want zij had geen enkelen vriend.
Somtijds riep zij de vogeltjes om wat
met haar te praten, maar dikwijls zeiden
deze alleen maar: „piep, piephetgeen
beteekende, dat zij bezig waren hun nestjes
te bouwen en geen tijd to missen hadden.
Op ©en anderen dag riep zij d© bijen,
maar een boo ze bij gonsde somtijds zóó
bard, dat zij doodsbang werd, en zij wist,
dat dit beteekende, dat oj druk bezig war
ren en zij geen tijd te verzinmep hadden.
„Hoe zonderling toch!" zuchtte Sneeuw
klokje. „dat zij het altijd zoo druk heb
ben, terwijl ik den geheelen langen dag in
ledigheid moet doorbrengen. Ik zou zoo
graag ook be&igfoeid willen hebben.
Juist toen zij dat in zichzelf zei, zag zij
een groote rups naast haar op den grond
liggen, en zij was zóó verbaasd, dat zij
alles vergat omtrent bezigheden als an
derszins, want de rups zag er zóó grappig
uit en zij had nooit te voren iets dergelijks
gezien.
2)
Hij won toea een ieders vertrouwen, want
toen do vrees die men te zijnen opzichte
gekoesterd had verdwenen was, leerde men
weldra zijn open en vroolijk karakter ken
nen en waardeeren.
Ambrosius bezat een machtigen bondge
noot, die hem nooit verliet. Het was eeü
kleine, metalen fluit, die hij mode genomen
had en waarop hij zoo allerliefst speelde,
dat hij zijn gehoor half in verruklking
bracht.
Meer dan eens liet hij de bezoekers en be
zoeksters van zijn gastheer dansen on meer
dan eens ook, wanneer hij des avonds op
den steenen bank bij den drempel van de
deur der herberg zijn geliefkoosde liedjes
speelde had hij een talrijk gehoor om zich
wereenigd.
Het is overbodig om den jongen held
te volgen op ai zijn tochten, die hij door
Mexico deed ter opspoiing van zijn broe
der. Het zal voldoende zijn te zeggen, dat
te voet of te paard, maar het meest als rui
ter, hij maar altijd doorreisde, van stad tot
stad, van dorp tot dorp met het doel om dep
gevangene op te sporen. Overal zag men
'Iran yoorhijtrdkken en overal hoorde men
„Waarom kijk je toch zoo droevig, lieve
fee?" vroeg de rups.
Sneeuwklokje was zeer verbaasd, toen zij
het diertje hoorde spreken, want zij had
nog nooit een rups hooren praten en dacht
dat zdj ook een fee moest zijn.
„Ik ben droevig", antwoordde zij, „om
dat ik niemand heb om mee te spelen, de
bijen en de vogels zijn altijd zoo bezig eo
ik gevoel mij altijd zoo eenzaam en treu
rig."
„O," zeide de rups, ,,ik gevoel mij ook
dikwijls eenzaam, want niemand houdt
van mij, omdat ik zoo leelijk ben 1'»
Sneeuwklokje had diep medelijden met
de arme rups en dacht na hoe zij deze het
best gelukkig kon maken.
„Maar ge zijt niet leelijk,'' begon zij,
„als de menschen dat zeggen, is het een
bewijs, dat zij een slechten smaak hebben.
Je rug heeft werkelijk een zeer mooie kleur
en ik ben er zeker van, dat andere rupsen
jaloersch op je zijn."
De rups was zeer in haar schik met de
ze woorden en vond haar een allerliefste
kleine fee.
Eensklaps kwam zij op een gelukkigen
inval en zeide zij: ,,Wil je met mij mee
gaan en den geheelen dag met mij spelen?
Ik ben er zeker van, dat wij goede vrien
den zullen zijn en ik zal alles doen wat ik
kan om je genoegen te doen."
„Maar jij kunt niet dansen of op de
bloemen fladderen, zooals ik/' antwoord
de Sneeuwklokje.
„Maar ik zou op d© stengels kunnen
kruipen, nietwaar?" vroeg de rups.
Sneeuwklokje gaf daar geen antwoord
opzij scheen ernstig over iets na te den
ken, want eensklaps vloog ze weg alsof ze
een beslnit genomen had.
De arme rups gevoelde zich ongelukkig,
dat zij alleen moest achter blijven, en
daar zij bang was, dat haar nieuw vrien
dinnetje haar verlaten had, kronkelde zij
zich in elkaar op een groot blad om te
gaan slapen.
Maar Sneeuwklokje had haar niet verge
ten, zij was daar veel te lief voor. Zij was
slechts naar den anderen kant van het
bosch gegaan, waar een menigte leeuwen
bekken groeiden. Zij ging op dezen zitten
6d weefde een fijn zijden kleedje van ck>
zaadjes Toen zij daarmede gereed was,
vloog zij terug naar de plaats waar zij de
rups had achtergelaten, maar vond deze
in elkaar gekruld en vast in slaap op
een groot blad.
„O, lieve, dat kan zoo niet", zuchtte de
kleine fee. Word even wakker, juffrouw
rups, en zie wat ik voor je heb meege
bracht
hem zijn fluit bespelenzoodra hij maar in
de onmiddellijke nabijheid kon komen van
de sombere muren eener gevang is, haast
te hij zich om uit zijn instrument de gelief
koosde deuntjes van zijn broeder te halen,
in de hoop hem op die wijze van zijn tegen
woordigheid in kennis te stellen.
Hij bracht zoo drie maanden door met
naar links en rechts te dwalen zonder ech
ter ziju doel te bereiken. Ten einde op dc
wegen niet aangevallen te worden, zag men
hem steeds de muildieren-karavanen verge
zellen, die het land doortrokken.
Ambrosius ontmoette een onvertoachten
bondqenoot.
Toen hij op zekeren avond doodvermoeid
in een stadje was aangekomen, ging hij
voor een herberg zitten en begon op zijn
fluit te spelen. Eenigcn van de muildieren-
drijvers schaarden zich om hem heen, zoo
mede enkele voorbijgangers, waaronder een
herder, die levendig belang stelde in het
spel van den jongen Ambrosius. Zoodra de
laatste tonen geklonken hadden van:
„Kathleen Mavourneen", een oud Iersch
lied, waaraan hij boven alle andere de
voorkeur gaf, zag onze jonge fluitspeler
den herder naar zich toekomen, die in het
Engelsch, doch met een sterk Iersch accent
tegen hem zeide:
„Men heeft me verteld, dat ge een En-
gelschman zijt, maar ik zou eerder geloovev
Maar de ondeugende rups was zeer slape
rig en hoorde niet hoe de kleine fee haar
riep.
Toen nam Sneeuwklokje haar kleedje,
dat zij geweven had en wikkelde bet om
de rups heen, totdat deze geheel onzicht-,
baar was. Toen deed ze haar too ver doos
open en schilderde haar in de kleuren van'
de takjes, zoodat de vogeltjes niet op haar
zouden loeren om ze als voedsel voor hun
jongen mee naar huis te nemen. De tijd,
ging voort en nog steeds sliep de rups ia
haar bedje en eiken dag ook weefde de fee*
haar tooverkleed om haar heen.
Op zekeren dag, toen Sneeuwklokje er,
weder heenging, om haar gewone plichtj
te vervullen, hoorde zij een zacht geritsel
in de bladeren.
En wat denkt ge, dat bet was
De romp ging open en er kwam een
mooi, klein schepseltje uit, geheel rood en
goud, met glinsterende vleugels, die in
de zon schitterden.
De fee meende, dat zij nooit te voren
zulk een mooi klein wezentje had gezien.
J3oe vindt go uw nieuw kleed?" vroeg
zij.
De rups zag er zeer vroolijk uit, en ant
woordde: „Hoe kan ik u dankbaar genoeg
zijn, dat ge mijn oud kleed in zulk een
mooi nieuw kleed hebt veranderd en mij
vleugels hebt gegeven om mede te vliegen.
Ik ben er zeker van, dat de wereld nu niet
langer zal zeggen, dat ik leelijk ben 1"
„Laat on a dan samen wegvliegen", zei
de de fee, „over weiden en bossohen en ge
lukkig zijn, gedurende al de zonnige da
gen, die nog zullen aanbreken."
En de vlinder, die vroeger rups was ge
weest, stemde hier volgaarne mede ia.
Zoodoende vloog de fee en haar kleine
gezellin, die zij „mooioog" noemde, samen
weg en leefden in het vervolg ook te zamen
in geluk en vrede, en dit was de eerst»
vlinder, waarvan men ooit gehoord heeft.
Onderlinge Correspondentie.
Wie wil met mij ruilen
Ik heb drie kwaFerletters U. A. Q., 4
bons Deli, 2 bons van Droste voor bouw
platen, 7 gezichtjes van Amsterdam, plaat
jes Deze laatste 7 voor 3 H.-O. beestjes; de
overige stuk voor stuk. 12 mooie zwartjes,
waarvoor ik het liefst had 4 Tobler-plaat-
jes.
Men moet er bij schrijven, wat men heb
ben wil.
Adres: Annie Bannink, Loohem.
dat ge evenals ik, een Ier waart, want dit
is nu al het derde lied uit mijn land, dat
ge doet hooren."
„Inderdaad", antwoordde Leake, ben 'k
half en half een Ier van geboorte, want,
mijn moeder was een landgenoote van u en
van haar heb ik die oude liederen gehoord,
die ik zoo gaarne speel."
„Top, dan is het in orde", hernam de an
der, „maar vertel me nu eens als het niet
te onbescheiden is, welk© belangrijke zaak
u in deze achterafhoek gevoerd heeft?"
Getroffen door de uitdrukking van open
hartigheid, die over het taankleurig ge
zicht van den herder verspreid lag, beken
de dc jonge Engelschman, dat het geen.
reislust was, die hem aldus de wegen deed
afloopen, maar dat hij een geheim doe)
had.
„Hier echter," aldus eindigde hij, „temid
den van onbescheiden ooren en onbekende
gezichten, is het mij niet mogelijk u eT meer
van te vertellen."
„Welnu," antwoordde de man, „vraag
dan aan de eerste stad, waar gij aankomt,
naar de woning van vader Patricio; ik zal'
u er wachten en daar bij mij thuis, kunt
ge in alle veiligheid, als ge het ten minste»
wilt, mij uitvoerig uw geschiedenis vertel
len."
Ambrosius zorgde er wel voor ora niet op de
fiepaaldo plaats te onbbreken en den vol
genden dag meldde hij zich tijdig aan de,
wening van Patrick aan. Deze ontving