ZONDAG5BLAD 1ÊID5CH DAGBIAD VAM HE 1 NE. 14607. Derde Blad. 5 October 1907. AAA e aa»9Qööóöe®00G©ê AAA LIBNIE. EnsgeBsche üecisters. Eindelijk was het zoo ver gekomen; wat ze zoolang gevreesd had, moest gebeuren. „Naar het ziekenhuis", had de dokter ge zegd. Zij brak in heftig snikken uit.^ Sussend hoorde zij haar moeder zeggen: ,,'t Is im mers voor jou eigen bestwil, daar zul je gauw ■weer beter worden, de zusters zullen zoo goed voor je zijn, en daar knjg je verster kende middelen... die ik je niet geven kan. Toe, wees nu eens flink en hou je dapper, Lien." Dapper houden 1 Dat had zij zoo lang moeten doen; altijd maar weer „dapper zijn", totdat zij niet meer kon. Eindelijk richtte zdj zich op en met een vermoeiden trek op haar smal bleek ge zichtje viel zij weer neer. „Goed, moeder, ik zal gaan en trachten weer beter te worden, dan kan ik weer voor u werken", kwam het zachtjes over de bleeke lippen. Eenige uren daarna kwam het zieken huiswagentje voor haar deur om baar te halen. Snikkend nam zij afscheid van haar moeder, haar omgeving; van alles, wat haar eens zoo lief was geweest. vVoor het laatst," fluisterde zij nauw hoorbaar. De zuster, die haar ontving en haar meenam, vroeg zacht-v ri endelij k: „Hoe heet je en hoe oud ben je?" Een medelijdende trek lag op haar vrien delijk gelaat en Lien, onmiddellijk sympa- thie voor haar gevoelende, barstte opnieuw in tranen uit: „Lina de Wilde, twee en twintig jaren, zuster," kwam. er eindelijk uit. „Schrei maar niet, Lienwe zullen aan dokter vragen je gauw weer beter te ma ken, hoor; houd je maar flink, dan zal het vel gaan." Daar was het weer, dat „houd je maar flink." Moest het dan altijd van haar ge vraagd worden,? Was zij dan niet H'nk genoeg geweest? EeD stroom van gedach ten woelde in dat moeë, bleeke hoofdje krampachtig hield zij de verpleegster vast, zoodat er nog een zuster moest ko men om haar in bed te krijgen. Langen tijd lag zij voor zich heen te kijken, schijn baar kalm berustend in haar lot. „Hoe gaat het, Lien? Wil je even je glas melk leegdrinken?" hoorde zij de zuster vragen. „Mag ik vanavond rust hebben en nLts g bruiken, zuster? Ik ben zoo moe en heb roo'n hoofdpijn. Morgen zal ik mijn b"?t. doen; mag ik wel?" kwam het vleiend van haar lippen. „Zou je graag willen slapen en dan mor gen beginnen, kindje? M._ar je hebt bet zoo noodig. Doe nu eens alsof het je moe dertje is, dat je dat vraagt; zou je het dan nog weigeren, Lien?" Dankbaar zag zdj de verpleegster aan, die haar met zooveel tact te gemoet kwam, en meteen het glas aannemende, dronk zaj het in een paar teugen leeg. Toen probeerde zij te gaan slapen, maar zij kon niet. Allerlei gedachten bestormden haar. Zij zag zich weer als kind stoeien en spelen met haar gouvernante in den groo- ten tuin, die bij hun villa behoorde. Later, toen zij grooter werd en uitging, zag zij zich omringd door al de heeren van haar kring. Als zij, Lina de Wilde, binnenkwam, voelde zij, dat alle oogen direct op haar gevestigd werdenzij werd altijd en overal gevierd, was steeds do koningin van het bal en thuis was zij het troetelpopje van haar mama, die wht graag pronkte met haar mooi dochtertje. Voor, Lien was nooit iets te goed, nooit iets te duur en tracht te de vader, die een even groot zwak had voor zijn eonig kind, nog eens aan te sporen tot zuinigheid, want de uitgaven begonnen de inkomsten te overtreffen, dan was het: „Het is voor Lien, dat weet je toch"en dan gaf hij toe. Toen zag zij zich als verloofd meisje reet haar hoofd rustend op den schouder van Mar, allerlei lieve woordjes fluisterend en zoo nu en dan, als zij elkaar diep in de oogen keiken, vroeg hij: „Zeg nog eens, Lienie, dat je mij liefhebt, dat je mijn eigen lief, lief vrouwtje wilt worden." Lienie, zoo noemde hij haar altijd. Wat was zij trotsch op hem, als hij, in zijn uniform, in kaarsrechte ho-uding naast haar liep en zij de bewonderende oogen van haar kennissen op hem zag rusten. Hij was knap, vroolijk en opgewekt, maar arm. Dat laatste was wel een groot k*?- zwaar geweest in de oogen van haar va der, maar, zeker van haar overwinning, zei beslist: „Ik houd van hom, en ik ben immers rijk genoeg voor ons beiden, papa Toe, zeg u nu maar gauw ja, want u wil mij toch graag gelukkig zien." En als al tijd kreeg zij gedaan wat zij wilde. Zij was zoo innig gelukkig, leefde als in een roes verder, totdat de groote slag kwam: het faillissement van haar vaderen het vinden van zijn ontzield lichaam in het bosch. Op een avond vernam zij de el lende. Zij verlangde naar Mas, om met hem te spreken. Haar moeder lag als ge broken op de canapë, geen geluid uitbren gend. Maar Max kwai_. niet. Uur op uur verliep; angstige gedachten kwamen in haar op. Maar dat kon niet, Max had haar immers zoo lief. En toen het aller ergste: Max gaf haar in een korten, kou den brief baar woord terug. Dat was te veel voor haar. Zij begon alles te verwaarloozenwerd onverschillig voor hetgeen er om haar heen gebeurde; hoorde niet do bedreigingen en verwen- schingen van al de mcnschen, die nu be roofd waren van bun geld zag niet de ge balde vuisten van mannen en vrouwen, die hun, met zooveel moeite verdiende, spaar penningen opeischten. .Toen werd alles anders. Zij was niet meer de gevierde Lina de Wilde, de geluk kige verloofde van haar Maxzij moest trachten in eigen onderhoud te voorzien, zij, dio nooit anders dan voor haar genot geleefd had. Zij werd als kinderjuffrouw door een rijke, trotsche familie aangenomen. Haar moeder woonde in een klein huisje buiten de stad. Wanneer zij des avonds doodmoe thuis kwam en klaagde over pijn in de borst en zeide, dak zij niet meer kon, zeide de oude vrouw steeds: „Toe, Lien, probeer maar je flink te houden, wij moeten zoo immers wel, kind," dan zweeg zij verlegen en keek in het verander de gelaat van haar moeder. Mama was ouder geworden door dezen slag en nu zou zij haar best doon haar lijden niet nog erger te maken. Toen op een avond kon zij niet meer; doodmoe had zij zich voortgesleept en was naar bed ge gaan den volgenden morgen kon zij niet meer opstaan, weken aaneen lag zdj te bed, soms met hooge koortsen, en eindelijk kon sdj niet langor thuis verpleegd wonden. Zij moest meer eieren en melk hebben. Lang nog Bcesde zij voort, totdat zij ein delijk in slaap vieL Een pijnlijke trek lag op haar smal, mager gezichtje. Plotseling werd zij verschrikt wakker. „Even de temperatuur opnemen, Lien," zei met zachte stem de zuster, „en dan mag je weer slapen, kindje." „39.7 graad. Arm kind," mompelde «ij •zachtjes; „ik geloof niet, dat je het haalt." Er kwam geen beterschap. Langzaam werd zij minder, hooge koortsen sloopten haar zwak, uitgeteerd lichaam. „Max, mijn Max," kwam het nog stame lend over de bleeke lijpen; „moeder, moe der, dapper zijn", en machteloos viel het afgetobde hoofdje neer. in de sneeuw-witte kussens. Do zuster ving haar op en na een korten strijd had de dood zich over haar' ontfermd. Over Engelsche- rechters spreekt een me dewerker van het „Berliner Tageblatt" in' do eerste plaats van den politie-rechter. Een Engelsch, met name een Londenscb police court is een plaats, waar men zeer belangwekkende studiën kan maken, waar voor den menschenkenner de volksziel zich vertoont. De politie-rechter is geen rechrer i.n den eigenlijken ;.in van het woord, maar een magistriatsambtenaar. Hij heet dan ook police magistrate en ook de lord-mayor van Londen, de chief-magis trate, houdt dagelijks zitting in de poli tierechtbank van het Raadhuis. Hoewel de politierechter hoofdzakelijk kleine vergrijpen behandelt, brengt de aard van zijn beroep mee, dat hij soms zeer opvoedend werkt. Yele oolitie-reeh- ters bijv. de lord-mayor van Londen, die slechts een jaar in functie is hebben, misschien niet veel begrip van do vele en' dikwijls tegenstrijdige wetsvoorschriften, die zij moeten uitleggen, maar zij bezitten menschenkennis en levenservaring en wor-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1907 | | pagina 11