-ZONDAG5BIAD
IEID5CH DAGB1AD
4- 4- VAN NET 4- 4-
NE. 146a
Derde Blad.
28 September 1907.
£lL
Het geheim van den nacht.
•i
Trots den heftigen tegenstand van zijn
fader, die, als lid van den Oostcnrijk-
eohen adel, streng aan zijn standbegrip-
pen vasthield, was baron Rudolf Urbanus
jehuwd met de dochter van een leeraar
aan de academie. Hoewel zij van deftige'
familie was, had zij, als niet van adel,
geen genade kunnen vinden in de oogen
van den ouden baron, en ten slotte,was
het tot een breuk gekomen tusschen vader
en zoon.
Met het betrekkelijk geringe moederlijke
erfdeel vestigde baron Urbanus zich in
Bohemen. Hij hoopte hier door een werk
zaam leven vooruit te komen. Door onge
lukkige speculaties verloor hij echter op
zekeren dag zoo goed als zijn geheele ver
mogen en trok, van alles beroofd, met
zijn jonge vrouw naar Berlijn, waar zij
een bescheiden woning huurden..
Meer en meer gingen zij achteruit, tot
&j eindelijk op een zolderkamer een onder
komen moesten zoeken.
Vóór hun laatste stuivers verdwenen wa
ren, verliet Rudolf op een avond de wo
ning en keeSMe eerst tegen den morgen
terug. En sinds dien avond zette hij die
ongezellige tochten voort.
Ook thans brak de morgen reeds aan eer
hij terugkeerde, naar het scheen zeer ver
moeid; weldra wierp hij zich op zijn leger
stede en sliep in.
Emilie keek naar hem met beschreöde
oogen. Er lag over het gelaat van den
vijf en dertigjarige zooveel verbittering en
zielesmart uitgespreid, dat zij zich afwen
den moest, om niet in tranen uit te breken.
Zoo nu en dan gaf hij haar wat geld,
fis hij terugkwam.
Om acht uren werd er op de deur ge
klopt. De postbode bracht een brief aan
het adres van baron Urbanus. Hij mon
sterde wantrouwend de vrouw, die hem
opendeed, en het .witte stuk papier op de
deur, waarop alleen de naam Urbanus
stond, vóór hij den brief afgaf. Deze kwam
uit Hongarije en was van Urbanus' vader.
Daar haar man nog sliep, legde Emilie
het schrijven op de tafel en bracht de ka
mer in orde.
Een poos later werd er weer geklopt. Er
.stond een man voor de deur met stoppe
lige haren en baard en slordig gekleed.
Woont hier Urbanus?" zei hij, „ja? Aha,
gij zijt zeker zijn vrouw? Geef hem dit pa
pier. Maar vergeet hét niet, hlet is van
groot belang".
Hij tikte aan zijn pet en ging aanstonds
weer weg.
Emilie bekeek verwonderd het papier;
in ongelijk schrift stond er op geschreven:
Hedenavond om elf uren precies".
Dat wa9 dus een van de lieden, met wie
haar man fat verbinding stond? Haar
vermoedens waren niet ongegTond. Met
dergelijke personen gaf hij zich af en die
brachten hem hun bevelen.
Rudolf ontwaakte, las het papier en liet
den brief, na hem bekeken te hebben, on
geopend liggen. Emilie vroeg, of hij den
brdef niet wilde lezen. Hij schudde ont
kennend het hoofd.
„Het is toch niets goeds," zeide hij hit
ter. „Waarom zal ik mij onnoodig opwin
den en ergeren? Ik heb zorg en kommer
genoeg. Goeden nacht."
Hij ging vroeger dan anders. Het bevel
der onbekende gezellen had hem geroepen.
Dat geheimzinnig optreden kwelde Emilie
hevig.
Gaarne had zij nu zelf den brief open
gemaakt, doch zij durfde het niet doen;
zij meende er geen recht op te hebben te
vernemen, wat haar schoonvader, die haar
niet .wilde erkennen, aan zijn zoon te
schrijven had.
Dien nacht droomde zij van den brief,
die nog altijd ongeopend op tafel lag. Te
gen zes uren in den morgen ontwaakte zij.
Haar man was nog niet terug. Het werd
zeven uren, halfacht, en nog altijd kwam
hij niet. Een gevoel van angst maakte
zich van haar meester; eindelijk, om negen
uren, keerde Rudolf terug.
Zijn Hnkerhand was verbonden, zijn
kleeren waren gescheurd en bemodderd en
hij zelf meer ontstemd dan anders. Hij
groette zijn vrouw en ging, zonder verder
iets te zeggen, slapen; tegen den middag
werd hij wakker.
Op EmilSes vraag, wat hem overkomen
was, gaf hij een ontwijkend antwoord.
„Laat niemand binnen," zei hij, „als er
naar mij gevraagd wordt. Ik ben voor
niemand te "spreken; ik moet eerst be
hoorlijk uitslapen. Ik ga vanavond ook
niet uit, maar zal, om jou en het kind
niet te storen, in het zijkamertje op een
matras gaan slapen. Je behoeft je over mij
niet te bekommeren, want eetlust heb ik
toch niet".
Dien dag meldde zich niemand aan. Te
gen den avond ging Emilie een paar! nood
zakelijke inkoopen doen. Toen zij in een
winkel een oogenblik wachtte, hoorde zij,
dat er dien nacht inbraak gepleegd was,
waarbij de inbrekers overvallen .waren
zij hadden echter allen weten te ontkomen,
maar de politie was hun tocb op het spoor.
Een der inbrekers was aan de linkerhand
gewond bij des ontvluchting. Haar men
vertelde, hadden zich de dieven des avonds
om elf uren in een lokaal vereenigd, om
het plan der inbraak te overleggen.
Deze laatste bijzonderheid vooral deed
Emilie als het ware het bloed in de aderen
stollen. Om elf uren hadden zich de in
brekers verzameld; het uur, waarop haar
man door het papier, van den onbekende
was opgeroepen. Plotseling dacht zij er
ook aan, dat haar man met een verband
om de linkerhand was thuis gekomen. En
men zei, dat een der inbrekers aan de lin
kerhand .was gewond. Haar man was dus
eenZij durfde het woord niet uit
spreken en zonder schier te weten wat zij
deed, ging zij naar huis.
Alles was daar nog, zooals zij het had
verlaten. In de zijkamer sliep Rudolf en
de politie was er nog niet om hem aan
te houden.
Toen ze een halfuur thuis was, werd er
geklopt. Emilie beefde. Het kfeoppen werd
herhaald. Zich met geweld beheersehend,
ging zij naar de deur. Een man in burger-,
kleeding, doch .wiens houding den militair
verried, Emilie was er van overtuigd,
dat het een inspecteur van politie was
vroeg of haar man thuis was.
„Heen", zei Emilie, zich met de linker
hand aan de deur vasthoudend, om niet
te vallen.
„Kunt u mij niet zeggen, waar ik hem
aantreffen kan?"
„Heen. Kunt u mij ook zeggen, waar
over u hem spreken wil?"
„Heem mij niet kwalijk," zei de onbe
kende, „ik kan u daarover nu niets zeg
gen morgen zal ik terugkeeren".
De nacht, welken Emilie nu doormaakte,
was een der vreeselijkste, dien zij ooit be
leefd had. Eerst tegen den morgen ont-
waakte zij met schrik; zij stond haastig
op en begaf zich naar de kamer, waai
haar man sliep. Zij was ledig. Rudolf had
de woning verlaten, zonder haar te wek
ken. Hij was dus gevlucht. Thans was
haar vermoeden zekerheid geworden. Een
gevoel van vreugde mengde zich met de
zielesmart, die haar overviel. De politie
zou hem hier niet Tninmyn aanhouden
misschien kan hij nog in veiligheid komen.
Toch beefde zij, toen er geklopt werd.
Het was de man van den vorigen a-vond.
„Is mijnheer Urbanus nu thuis?" vroeg
hij dringend.
„Heen," verklaarde Emilie.
„Gij zijt zijn vrouw?"
„Ja.
„Ik kom u kennis geven, dat er zes dui
zend 'mark voor uw echtgenoot bij onz»
bankinrichting liggen. Hier. is ons adres.
Wil u hem vragen het geld af te halen?"
De vreemdeling verwijderde zich en Emi*
lie was weer alleen.
Zes duizend mark I Waakte zij of droomde
zijZou Rudolfs vader dat geld gezonden
hebben? Ach, die weldaad kwam te laatf
De brief zou misschien uitkomst geven,}
Emilie moest nu zekerheid hebben, open
de den blief en las daarin, dat het geld
van Rudolfs vader was en deze zijn zoon
weer in genade aannam 1
„Te laat!" zeide Emilie. „Een dag vroe»
ger en alles had nog terecht kunnen kcK
menHad Rudolf den brief geopend,
zou hij misschien geen dief of inbreker zija
geworden
Een stroom van tranen welde op in da
oogen van de jonge vnouw, toen zij deze)
laatste woorden met moeite over de lippeitf
bracht.
Toen dacht zij er weer aam, dat hij waar
schijnlijk op de vlucht was en nooit zou
terugkeeren. Hoe zou zij hem kunnen be
kend maken, dat er uitkomst voor hem
gekomen wasMisschien dwaalde hij nu
ergens hongerig en hulpbehoevend rond.
Had hij het geld maar, dan zou hij mis-