De aard der volken uit hun wijze van groeten kenbaar. De lichaamslengte en de voeding. Bij do OoGtersche volken berusten bijna •jdle groeten op een gevoel van godsdienst tin en onder den vorm van een gebed drukken zij den wensch uit, dat de per soon, tot wien zij gericht worden, den vre de gfeniete. Die vrede, een onschatbare wel daad voor een volk, dat zoowol landbouw als veeteelt uitoefent, dio vrede vont; ia geheel de Heiligo Schrift deo grond dag van alle groetenissen Salem 1" „Salem 1" Zelfs vindt men do- te hoofdgedachte tot in don naam Jeru zalem, welke stad in den beginne enkel Salem heette. Ook horkent men onder ze kere wijzen van groeten, eigen aan de Ho breëra, kenmerken van andere geaardheid- Het schijnt als bemerkt men onder deze •prekende vormen het verlangen naar de vlecschpotten van Egypte en den stroom Tan melk en honing van den figuurlijken Bijbelstijl. De leer van Mahomed bracht slechts weinig veranderingen in de gewoonten dier volken, bij wie zij het eerst ingang vond. Eveneens vinden wij denzelfden godsdienstigen toon met een fatalistisch tintje in de volgende zinnen: „Mocht uw morgen goed zijn zegt de Arabier. „Misschien zïjfc gij gelukkig ,Dat God Zijn weldaden bewijze!" ,,In- Jlen God het wil, maakt gij het wel." „Indien God het wil.'' Hier durft de fa talist zelfs geen bede doen; hij geeft slechts een werkelijkheid te kennen. „Indien God het wil, zijn al de leden van uw gezin goed gezond Do hoogmoed, ernst en heb laconisme ✓an den Turk schilderen zich niet minder getrouw af in zijn groetenissen, die een ze ker voorbehoud in zich bevatten, als: „Indien God het wil", of soortgelijke uit drukkingen, -raear-welke- tevens getuigen, ran een vast geloof aan dc verwezenlijking van den uitgesproken wensch. De Turken hebben een hoog idee van de Voorzienigheid en hun maatschappelijke betrekkingen kunnen door de voreeniging van de eeuwige waarheden met de taal van het gewone leven slechts worden veredeld. Maar hun spreekwijzen schijnen ongevoelig en zonder smaak, wanneer men ze verge lijkt met de overdreven complimenten, waarmede u do woordenrijke Pers over laadt. Do eenige trok van een teeder en dichterlijk gevoel, die men in een lange lijst van Turksche complimenten aantreft, is do volgende: „Uw bezoeken zijn even zeldzaam als de schoone dagen," een for mule, die klaarblijkelijk dagteekent van vóór de nederzetting der Turken langs de schoone kusten van Roemenië. „Moge rw schaduw nooit verminderen „Moge uw schaduw zich nooit van ons hoofd verwij deren Dit voortdurend zinspelen op de schaduw doet ons aan warme landen den ken, waar de monsch van de wieg tot aan het graf slechts een scherp licht en een dikke schaduw voor oogen heeft; het doet ons denken aan landstreken, waar waaier en parasol zinnebeelden en rangteekenen van den aanzienlijken stand geworden zijn. Het is tevens opmerkenswaardig, welke groote rol het idee van het vaderschap in de Oostersche wereld speelt; een idee, dat tot de opkomst zeh"> der samenleving reikt en dat de Joden in het bijzonder hoog op namen, want ieder van hen vleide er zich mee, de vader of een der voorouders van den Messias te kunnen zijn. De Egvptenaren hebben een wijze van groeten, die hun koortsachtig klimaat ten volle kenmerkt. „Hoe gaat het transpiree- ren?" „Transpireert gij nogal?" En in derdaad, onder dien heeten hemel leeft men als het ware van het transpireeren. Het groeten der Chineezen is geheel en al aan de lekkerbekkerij ontleendo.a. de volgende formule: „Hebt gij uw rijst al gegeten?" „Is uw maag goed in orde?" Noodzakelijkerwijze zijn al deze zegswijzen een bijzondere eigenaardigheid geweest, al- yorens zij in den mond van het volk kwa men en hebben zij een werkelijke beteekenie gehad, alvorens zij eenvoudige, aangeno men formules werden. Het Fransche spreekwoord: „Do geest van één man, de wijsheid van velen," vindt hier zijn juiste toepassing ©n ook de groeten hebben geen anderen oorsprong. Do groet der Grieken heeft weinig ver andering ondergaan. „Verheug u!" Ja, elk oogenblik van hun leven was vol vreugde en genot. Bij Homerus komt geen groote verscheidenheid van groeten voor; men schijnt elkander té kennen zelfs te midden van het krijgsgewoel, want altijd bereiden zich deze helden op hun tweegevechten voor met een zekere hoonende aanspraak, welke zelfs in dien opgewonden toestand haar majestueus karakter verliest. Evenals hun karakter, hun zeden en hun instellingen, berustte het groeten der oude Romeinen op het idee van lichamelijke kracht, van geweld. Salve!" „Vale!" „Wees gegroet!" „Wees sterk!" Wat een weerklank van forschheid en krijgstucht ligt er in de taal van het oude Rome! Maar bemerk tevens, dat, naarmate men van deze barbata simplicitas afwijkt, de Romeinsche groeten meer en meer zonrijk worden „Quid agis dulcissime rerem?" „Hoe maakt ge het, liefste vriend?" „Suaviter ut nunc est inquam et cupio omnia quae vis." (Horatius.) „Tegenwoor dig is het aangenaam gesteld, zeg ik, en ik verlang alles, wat gij wenscht." Klaarblijkelijk kunnen deze uitdrukkin gen slechts het gevolg zijn van een verfijp- de beschaving. Hetzelfde verschil vinden we terug in de talen, afgeleid van het Latijn. „Sanita e gnadagno", „Gezondheid en voofspoed" (voordeel) zeiden de Genueezen der Mid deleeuwen. Tegenwoordig voeren óverdre ven beleefdheid en dienstbetoonïng den hoofdtoon in de Ifcaliaansche formules; zoowel in die van den godvruchtigen Na- politaan: „Neem toe in heiligheid," als van den vrijheidlievenden Piémontees: „Ik ben uw dienaar." Het „Come sta" is de juiste, frappante uitdrukking van de luiheid, welke in dit schoone land zoo aangeboren is; de letter grepen zelf van deze geliefkoosde spreek wijze: „Como sta" klinken ons als een valsch largo in de ooren. Behalve do Italiaansche stijfheid en lui heid vindt, men bij den Spanjaard nog een nasmaak van trotschen ernst en van den ouden Castiliaanschen hoogmoed. „Bu- enas tardes, senorus." „Goeden avond, hee- ren." „Filicissimus." „Gelukkige da gen." „A la orden de V. S." „Tot uw orders, mijnheer." „Amigo don Herman- dez la vaya con Dios." „God zij met u op uw weg." „Senor caballero/' „Heer, ridder" toont een vermenging van eigen liefde en een godsdienstig gevoelen aan en schildert ons in breed© trekken het zelf zuchtig karakter, dat aan het hof der Spaanöche koningen moet hebben ge- heerscht. „Moget gij vele jaren leven/' „Muchos anos", deze uitdrukking komt af van de Mooren, die een materialistisch leven leidden en voor wie het stoffelijk le ven alles was. „Comment vous portez-vous„Hoe draagt gij u?" zegt de Franschmanin het Engelsch: „How do you do?" „Hoe doet gij?" Deze kleine zinnetjes bevatten den volksaard der beide naties. D© gewone .groet van den Duitscher is: „Wie geht es?" "Van den Belg: „Comment va-t-il?" „Hoe gaat het?" Niet: „Com ment allezrvous?" „Hoe gaat gij?" maar het, de dingen in Kt algemeen, een zui ver abstract begrip, geheel en al onafhan kelijk van „gij" en „hij", „het", een woord van ondoorgrondelijke beteekenis en wel het meest ondoorgrondelijk in zijn vorm. Dat geheimzinnig het, dat ideaal van het onbepaalde, moet gaan, maar wan neer en hoe? Alleen de sfinx zou het ant woord kunnen geven. Het oude Fransch der Middeleeuwen dr*°gt het algemeene kenmerk van unifor miteit en van een sterk uitgedrukt gods dienstig gevoelen. „Adieu, vous dis, mes- sire Gouvin, mon cher et doux amilezen w© bij Merlin, den tc evenaar onder de Ar thu r-ridders. „Vaarrcl, zeg ik u, mijnheer Gouvin, mijn dierbare en lieve vriend." Al die vreemde, verkorte, vertrouwelijke formules als „Comment portez-vous?" Com ment ga vart-il?" „Hoe gaat het?" waren onvereenigtaar met den geest van den tijd. Do voorvaderlijke groet van den Hollan der is: „Hoe vaart ge?" een formule, die den hanKldrijvondcn geest van ons volk ten volle kenmerkt. En ons volk is zoozeer aan den handel gewijd, dat het zijn gevoe len achter rijn handelsbelangen stelt. Is deze groet niet in overeenstemming met de zeden en de geschiedenis van ons vader land, dat geheel vervuld is van den geur der specerijen, af&omstig van de verre eilanden van den Indisohen Oceaan, van deze half fabelachtige zeeën, waar onze schepen met moeite tegen de passaatwinden geworsteld hebben? Zulke wijze van groe ten zou bij een thuiszittend volk als de Duitsohers niet rijn opgekomen, want hun schepen voeren v.oeger slechts tusschen het Noordgebergte en het land der nevelen. Buiten de algemeene formule „Goddag" „Goede dag", zegt men in Zweden: „Heer mar ni?" letterlijk: „Zijt ge opgeruimd, vroolijk?" Ook spreekt men van: „God sei loo!" „God zij lof!" en voor vaarwel „For wolterwijl de Denen de formule „Lev vel" gebruixen, welke schijnt aan te toonen, dat hun gewoonten bedaarder rijn dan die van hun naburen. In Engeland zegt men daartegen: „How do you do?" „Hoe doet gij?" Doen! In dit woord ligt geheel het wezen van het productief, nationaal e® individueel bestaan opgesloten. Doen Maar dat is d© wet, dat zijn de profeten, dat i9 de theorie en de praktijk van het leven; ja, het leven zelf. Uit deze korte uiteenzetting blijkt, dat boe verschillend de wijzen van groeten ook zijn, zij toch alle aan een gemeenschappelijk ge voel van welwillendheid en gemeenzaamheid bea-ntwoorden, dat eiken mensch schijnt eigen te zijn, omdat' men het zoowel onder de pajong van den Indiaan, onder de-tent van den Arabier, als in onze beschaafde ste den aantreft. Dr. G. W. Bruinsma, te Breda, toonde in een artikel over regelmatige voedingen lichaamslengte, gepubliceerd in het „Ne- derlandsoh Tijdschrift voor Geneeskunde", aan de hand van statistieke gegevens aan, „dat goede en vooral geregelde voeding, gepaard met regelmatige lichaamsbewe gingen, direct van invloed is op den leng- tegroeL" Hij kwam tot deze conclusie door bestu deering van de beschikbare gegevens en statistieken betreffende de lichaamslengte van rearuten bij hun in-dienst-treden. Dan hield hij in rijn besahouv Ingen re kening met het toenemend lengte-gemid delde, geconstateerd bij de jongelui, die den 18-jarigen leeftijd bereikten, na c :.i- gen tijd te hebben doorgebracht op de Cadettenschool te Alkmaar, welk gemid deld hooger was dan dat, waargenomen bij de jongelui, die op 18-jarigen leeftijd uit het gezin te Breda Mil. Acad. kwa men. „Het blijkt", schrijft dr. Bruinsma „dat behalve door de toeneming der grooteh in de perioden vóór de opleiding te Alkmaar onderling weinig verschil be staat en eveneens, dat na dat tijdstip de twee perioden onderling wel een vermin dering der kleinen en vermeerdering der middelmatigen en grooten te zamen aan wijzen, dooh, dat rij op verre na niet den sprong vertoonen, die gelegen is tusschen de jaren 1892 en 1895, toen de eerste op leiding te Breda werd gestaakt en ver vangen door den tweejarigen, voorafgaan- den cursus te Alkmaar. Terwijl de jongelui vóór en ni dit tijd stip ongetwijfeld tot dezelfde goed gevoe de, goed gehuisveste en welvarende maat schappelijke standen behoorden, heeft het verblijf te Alkmaar, het militaire regime

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1907 | | pagina 12